86 Het is toch duidelijk de bedoeling dat deze onderwijzers voor de dien sten, die zij aan de kweekschool bewijzen, worden aangemerkt als ge meente-ambtenaren en daarom dan ook bijdragen voor het pensioenfonds, daar zij anders niet op de lijst zouden voorkomen. Nu is het echter een feit, dat van hen allen de directeur de eenige is, die 1/3 van zijn trakte ment uit de gemeentekas geniet. Bij de overigen varieert dit, altijd be neden het 1/3 tot zelfs het '/3 gedeelte. De heer Bool. Mag ik er den heer De Goeje op wijzen dat de leeraren van de kweekschool per se pensioen genieten wanneer zij niet van rijks wege bezoldigd worden, daar zij in den staat zijn opgenomen. De laatste alinea van dit artikel is alleen toepasselijk op die onderwijzers, die zoowel van rijks- als van gemeentewege bezoldiging ontvangen. De heer De Goeje. Dan heb ik de zaak niet goed begrepen en neem alles wat ik gezegd heb terug. Ik meende dat de bepaling van het 1/3 gedeelte, ook als maatstaf diende voor ambtenaren die op de lijst ge plaatst zijn. De heer Bool. Dat is het geval niet, wanneer zij niet tevens van Rijkswege bezoldigd worden. De heer Buys. Slechts een enkel woord, M. de V.Ten einde elke aanleiding tot misverstand weg te nemen, moet ik mij nog een enkele opmerking veroorloven om het standpunt door de Commissie ingenomen duidelijk te maken. Begeerig om van gemeentewege niet anders dan bij de hoogste noodzakelijkheid pensioen te verleenen sluiten wij de personen uit, die, tegelijk rijks- en gemeente-ambtenaren zijnde, in de eerste hoe danigheid reeds pensioen genietenwant voor hunne pensionneering van gemeentewege bestaat geen afdoend motief. Als uitzondering op dien regel willen wij echter toelaten, dat wanneer bedoelde ambtenaren van de gemeente een zoo aanzienlijk tractement genieten, dat het minstens 1/3 gedeelte van hun gezamenlijk traktement uitmaakt, zij voor dat gedeelte in het gemeentelijke pensioen deelen kunnen, omdat het dan duidelijk blijkt dat de gemeentelijke bediening voor hen meer dan eene bijzaak is. In het cijfer van één derde, dat de Commissie aannam, steekt zeker eenige willekeur, maar hetzelfde geldt voor elk ander cijfer dat zij kiezen kon. Dit beginsel geldt nu natuurlijk evenzeer voor leeraren aan de Kweek school als van alle andere ambtenaren. De vraag of zij deelen in het pensioen hangt af van de verhouding tusschen het rijks- en het gemeente traktement, dat hun is toegelegd. De heer Bool. Tot mijn leedwezen moet ik erkennen, M. de V., dat ik eene eenigszins andere opvatting heb van deze bepaling. Bij art. 1 is een staat gevoegd dei* gemeente-ambtenaren, aan wie per se pensioen zal worden toegekend, afgescheiden van het bedrag, dat hun traktement bedraagt. Alleen ten aanzien van die onderwijzers, welke een rijks- en gemeente traktement genieten is de bepaling gemaakt, die men in de derde alinea terugvindt. Op den staat van degenen, die in aanmerking komen voor pensioen, staan de leeraren aan de Kweekschool, en zoo deze geen trak tement van rijkswege genieten komen zij dus voor pensioen in aanmerking. De heer Cock. M. de V., Ik wil gaarne, als behoorende tot de Com missie, verklaren dat ik in deze de opvatting van den heer Buys volko men deelik heb de verordening niet anders begrepen. De leeraren aan de Kweekschool hebben bijna allen aanspraak op rijkspensioen, als zijnde bijna allen hoofdzakelijk in functie bij het gewoon lager onderwijs. Doch dat rijkspensioen slaat uitsluitend op hunne werkzaamheden en hun trak tement bij dat gewoon lager onderwijs, en zij worden niet door het rijk gepensionneerd voor datgene, wat zij aan de Kweekschool doen. Men heeft hen derhalve op de lijst moeten stellen, ten einde hun het genot te geven van gemeente-pensioen in het geval, waarin hun volgens deze verordening gemeente-pensioen verschuldigd is, dat is in geval het trakte ment, dat zij voor hunne werkzaamheden aan de Kweekschool ontvangen, een derde of meer uitmaakt van het bedrag aan traktement voor beide werkzaamheden gezamenlijk genoten. Stonden zij daar niet op, dan spreekt het van zelf dat zij ook voor dat derde niet de voordeelen zouden ge nieten, vermeld in de laatste alinea van art. 1. Wordt dus van hun geheel inkomen, daaronder gerekend, zoowel wat zij voor gewoon onder wijs, als voor het onderwijs aan de Kweekschool ontvangen, een derde of meer voor dat laatste betaald, dan krijgen zij voor dat derde of meer dere deel pensioen van de gemeente. De heer Buys. Een enkel woord, M. de V., om geheel te bevestigen wat zooeven door den heer Cock gezegd werd. Wij hebben bij onze regeling volstrekt niet gedacht aan de personen, die op dit oogenblik ambtenaren zijn,'maar ons enkel afgevraagd welke gemeente-ambten recht behooren te geven op pensioen, en een van die ambten is het leeraarschap aan de Kweekschool. Is nu iemand als leeraar verbonden aan de Kweekschool, maar tevens ook aan het rijk, dan krijgt hij alléén dan pensioen, wanneer één derde gedeelte van zijn inkomen door de gemeente wordt betaald. De heer Bool. Daarmede ben ik het volkomen eens, M. de V., maar wanneer iemand aan de Kweekschool nog zulk een laag traktement ge niet en geen rijksbezoldiging ontvangt, zal hij toch voor pensioen in aanmerking komen voor zijn laag traktement. De heer Buys. Zeker, zeker! De Voorzitter. Nu ik bemerk dat er verschil van opinie bestaat, wil ik ook mijne meening meedeelen. De laatste alinea luidt: „de eerste alinea van dit artikel is niet van toepassing op de gemeente-ambtenaren en bedienden" men spreekt dus van gemeente-ambtenaar en niet van rijks-ambtenaren „aan wier ambt of bediening volgens andere wettelijke bepalingen reeds aanspraak op pensioen is verbonden." Deze regel zou dus alle gemeente-ambtenaren uitsluiten, die een rijkspensioen hebben nu volgt echter de uitzondering door de commissie voorgesteld, de bepa ling namelijk waardoor algeheele uitsluiting wordt weggenomen. „Bestaat die aanspraak slechts voor enkele deelen van het gemeentelijk ambt, dan blijven de voorschriften dezer verordening voor de overige deelen gelden, mits de daaraan verhonden inkomsten althans één derde van het geheele ambtelijke inkomen uitmaken." Daardoor blijft de aanspraak op pensioen voor de onderwijzers aan de lagere school, die tevens onderwijzers aan de kweekschool zijn, voorwaardelijk bestaan. De onderwijzers bij het lager onderwijs werkzaam, hebben nl. aanspraak op een rijkspensioen. Als zoo danig vallen zij dus niet in de termen dezer verordening. Ontvangen zij echter eene aanstelling als onderwijzer aan de kweekschool, waarvoor zij geen rijkspensioen ontvangen, dan wordt deze verordening op hen toe gepast, mits hunne bezoldiging als onderwijzer aan de kweekschool, min stens één derde van hun ambtelijk inkomen bedraagt. De heer Van Dissel. Zooeven heb ik den heer Bool hooren zeggen, dat wanneer de slotbepaling omtrent het derde gedeelte niet aan het artikel was toegevoegd, men in een groote onbillijkheid zou vervallen. Nu is het mij echter ten eenenmale duister waarin en tegenover wie die onbillijkheid zou bestaan. Gaarne ontving ik daaromtrent met een enkel woord eenige inlichting. De heer Bool. Ik kan den heer Van Dissel hierop antwoorden, dat het zeer onbillijk zou zijn, wanneer b. v. om een bij-tractement van een zeer gering bedrag ook nog pensioen gegeven werd. Iemand kan voor de gemeente eene zeer geringe werkzaamheid bij zijne andere betrekking verrichten en nu zou het niet opgaan om hem daarvoor nog pensioen toe te leggen. Dit zou trouwens geheel in strijd zijn met het stelsel, waarop de verordening ten deze is gebaseerd. De heer Van Dissel. Wanneer ik het goed begrijp zou deze rede nering er toe leiden dat men voor kleine tractementen niet en voor groote wèl pensioen moest verleenen. Het is, dunkt mij, juist dat voor weinig diensten de gemeente weinig tractement betaalt, maar waarom in het geheel geen pensioen Mijne vraag is echter nog niet beantwoord, tegenover wie men dan toch in onbillijkheid zou vervallen, door anders te handelen. Dit toch werd zooeven pertinent door den heer Bool verklaard. De heer Bool. Tegenover hen, die de pensioenen betalen moeten. De heer Van Dissel. Wanneer deze de eenige zijn, die onder de on billijkheid zullen lijden, dan wil ik gaarne mijn aandeel in het tot stand brengen van die „onbillijkheid" dragen. De Voorzitter. Ook ik kan mij met de opvatting van heer Van Dissel niet vereenigen. De bedoeling van de pensioen-verordening toch is geen andere dan om aan personen, die de gemeente langdurig en trouw ge diend hebben, wanneer zij niet meer tot werken in staat zijn, het noodige levensonderhoud te verschaffen. Wanneer zij dit echter reeds van een andere zijde voor dezelfde diensten verkrijgen, bestaat er voor de ge meente geen enkele aanleiding daarin te voorzien. Zoo even is door een der leden van de Commissie de zeer juiste op merking gemaakt, dat er altijd een zekere grens gesteld moet worden. Acht nu de heer Van Dissel de grens van één derde wat te ruim geno men, dan geef ik hem in bedenking een voorstel tot verandering van dit cijfer te doen. Wannneer men echter, zooals totnogtoe geschied is, voor iedere bezol diging uit de gemeentekas, hoe betrekkelijk gering ook, pensioenen ver leende aan personen, voor wie reeds door het rijk gezorgd is, dan zou de bedoeling der verordening geheel op zijde gezet worden. De heer De Goeje. Gebruik makende, M. de V., van den zooeven door U gegeven wenk, wensch ik thans een voorstelte doen om in de laatste alinea van art. 1, in plaats van een derde, te lezen een vijfde. Vooral heb ik daarbij het oog op de leeraren der Kweekschool, die hun taak, al is het dan ook niet hun eenige, werkelijk als een levenstaak beschouwen, waaraan zij zich met volhardenden ijver wijden. Bepaalt men nu i/3 van het jaarlijksch inkomen, dan zullen alle uit vallen met uitzondering van den Directeur; daarentegen vallen zij onder de bepaling, wanneer dit op wordt gesteld en wordt de zaak zoo doende in overeenstemming gebracht met den staat, die vastgesteld is en waarop zij toch voorkomen als rechthebbenden op pensioen. Het amendement van den heer De Goeje wordt voldoende ondersteund en maakt dus een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Ik moet er even de aandacht op vestigen dat de be staande rechten op pensioen door deze verordening niet gewijzigd worden. De heer Buys. M. de V.Het standpunt door den heer De Goeje in genomen, staat blijkbaar lijnrecht tegenover dat van de Commissie. Hij wil de gemeente-pensioenen zooveel mogelijk uitstrekken en wij ze zooveel mogelijk beperken. Zooals de pensioensverordening nu luidt, schept zij een bij uitnemendheid drukkenden last voor de gemeente en wanneer de bezwaren daaraan verbonden niet voorzichtig en langzamerhand worden weggenomen, zou die last voor ons eenmaal veel te zwaar kunnen wor den. Wij beschouwen de pensioenen als een noodzakelijk kwaad, maar willen die juist daarom tot het volstrekt onvermijdelijke bepalen. Toen wij nu de vraag te beslissen hadden of de ambtenaren te gelijk in rijks- en in gemeentedienst, die reeds in eerstgenoemde hoedanigheid pensioen ontvangen, ook nog voor gemeentepensioen in aanmerking moesten komen, waren wij natuurlijk geneigd ontkennend te antwoorden, omdat in dit geval de dringende noodzakelijkheid niet aanwezig is. Alleen dan wanneer het gemeentetraktement minstens één derde van de geheele bezoldiging, bedraagt willen wij eene uitzondering op den regel toelaten. De heer De Goeje verlangt nu echter dat men voor één derde zal stellen één vijfde, met -dit gevolg dus, dat wie een traktement geniet van bij voor beeld 1500 reeds in het gemeentepensioen zou kunnen deelen, wanneer de gemeente daarvan f 300 uitbetaalt. Natuurlijk kan echter de Com missie met dit voorstel niet meegaan, want het leidt er toe om, geheel in strijd met hare bedoeling, pensioen te gaan uitbetalen ook dan waai de strenge noodzakelijkheid om dat te doen geheel ontbreekt. De heer Cock. Ik wilde slechts even de aandacht vestigen, M. de V op de tijdsbepaling, die in dit artikel voorkomt. Er staat nu 1 Januari

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1884 | | pagina 2