GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 77 INGEKOMEN STUKKEN. Samuel Le Poole. N°. 179. Leiden, 44 November 1884. Tengevolge van het desinfecteeren der ppenbare urinoirs en privaten in de scholen en andere gemeentegebouwen, hetwelk dit jaar meer dan ge woonlijk plaats heeft, alsmede door de buitengewone desinfectie-maatre gelen die genomen zijn ten aanzien van een der verkoophuizen met recht van wederinkoop binnen deze gemeente waarin besmettelijke ziekte was uitgebroken, zijn de op het betrekkelijk artikel der begrooting toegestane gelden niet toereikend om de nog ter zake noodige uitgaven te kunnen bestrijden, op grond waarvan wij de vrijheid nemen hiernevens aan Uwe Vergadering ter vaststelling over te leggen een staat van af-en overschrij ving op de begrooting van 1884 strekkende om volgn. 122, „kosten voort vloeiende uit het nemen van maatregelen ten behoeve van den openbaren gezondheidstoestand" met f 500 te verhoogen, te vinden uit den post voor onvoorziene uitgaven. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. ISO. Leiden, 14 November 1884. Wij hebben geene bedenkingen tegen het voorstel van Burg. en Weth. tot af- en overschrijving van f 870 op de begrooting voor dit jaar, in verband met de splitsing der kosten van onderhoud der schoolgebouwen en van de meubelen, terwijl wij ons evenzeer kunnen vereenigen met het afwijzend advies op het verzoek van J. C. Klikee om gedeeltelijke terug gave van betaalde pacht voor het gebruik van een buffet op de Ruïne. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging om dienovereen komstig te besluiten. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N°. 181. Leiden, 14 November 1884. De Commissie van Financiën heeft het nader verzoek van A. Klönne tot uitbetaling van ingehouden boete met aandacht overwogen, maar geen redenen kunnen vinden om terug te komen op hare meening uitgedrukt in haar rapport van 7 Augustus 1883 (Ing. Stukken n°. 141), zoodat zij Uwe Vergadering in overweging geeft om overeenkomstig het advies van Burg. én Weth. afwijzend op het verzoek te beschikken. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N°. 182. Leiden, 14 November 1884. De Commissie van Financiën kan niet onvoorwaardelijk medegaan met het voorstel van Burg. en Weth., om de jaarlijksche toelage aan de Waag- werkers van f 250 te brengen op f 520. Dat de verdiensten van de Waagwerkers in den laatsten tijd zeer zijn verminderd, gelooft uwe Commissie gaarne. Maar aan wie de schuld? Zijn onze informatiën juist, dan is de oorzaak daarin te vinden, dat de Waag werkers te weinig acht sloegen op art. 7 van de verordening dd. 20 Juni 1863 luidende: „De Waagwerkers mogen wel minder, maar nimmer meerder, werkloon eischen dan in het tarief is aangewezen." Immers vroeger werd door hen gevorderd voor het' verwerken en be zorgen van goederen 10 ets. per 100 kg., onverschillig of het goed aan de Zijlpoort of naast of vlak vóór de Waag gebracht moest worden. Voor vervoer naar of van het Station wordt het dubbelde betaald. Het natuur lijk gevolg van deze verkeerde toepassing van het vastgestelde tarief bleef niet uit. Concurrentie van werk- en voerlieden met doelmatiger gereed schappen dan die waarover de Waagwerkers konden beschikken, deed zich voor en bood den handel voordeeliger voorwaarden aan. Door die mede dinging ontstond wrevel en ontevredenheid, en deze waren weder oorzaak dat soms niet die mate van voorkomendheid werd betracht welke voor hunne zaak wenschelijk was. Of eene hoogere toelage in overeenstemming is met de gemeentewet (art. 254) zal uwe Commissie niet ter sprake brengen, daar dit geheel afhangt van de taxatie van huurwaarde en onderhoudskosten van het Waaggebouw. Het denkbeeld om de verdiensten der Waagwerkers te verbeteren door hun aantal te verminderen, is door ons overwogen, doch wij hebben het laten varen op de verklaring van den Waagraeester aan onzen Voorzitter, dat vermindering niet gewenscht en het getal van 8 zelfs noodzakelijk is. Naar onze meening is het niet geraden, den Waagwerkers eene vaste hoogere toelage uit de Gemeentekas toe te kennen. Blijvende verbetering zou hiermede niet worden bereikt. Evenwel achten wij het wenschelijk dat bij de Waag steeds voldoend personeel met doelmatige werktuigen beschikbaar zij. Daar nu de Waagwerkers in den laatsten tijd blijken meer acht te slaan op art. 7 der verordening, en hierdoor toonen te willen medewerken tot grondige verbetering van den toestand, raden wij Uwe Vergadering aan de voorgestelde verhooging van f 280 te verleenen ge durende de jaren 18851887, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat vóór den lstan Fedruari 1885 door hen wordt aangeschaft en in dienst gesteld een geschikte wagen voor het vervoer van levend vee, ten genoege van Burg. en Weth. De vervoermiddelen toch waarover zij thans beschik ken, zijn voor dat doel teneenenmale onvoldoende. Wij twijfelen niet of met de voorgestelde regeling zullen de Waagwer kers, bij eenigszins goeden wil, in staat gesteld zijn na afloop dier 3 jaren hunne zaak te drijven, zonder dat verdere toelage dan de thans bestaande vereischt zal zijn. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N°. 183. Leiden, 27 November 1884. Ter vervulling der vacature ontstaan door het aan E. J. Van Sonsbeek verleend eervol ontslag, hebben wij de eer Uwe Vergadering hierbij aan te bieden eene voordracht, opgemaakt in overleg met den Arrondissements- Schoolopziener, na ingewonnen advies van het betrokken hoofd der school, ter benoeming van een eersten onderwijzer aan de Jongensschool der l«te klasse, op eene jaarwedde van ƒ1400, met ingang van 1 Januari 1885, als, 1°. Willem Gijsbertus Meijer, thans 2d® onderwijzer aan de betrokken school: 2°. Gerrit Gesink, en 3°. Jan Andries Buis, beiden werkzaam aan de school der 3de klasse n°. 3. Onder mededeeling dat de beide laatsten op de voordracht zijn geplaatst ter voldoening aan de betrekkelijke voorschriften der onderwijswet en dat de stukken ter inzage van de leden in de Leeskamer zijn nedergelegd, nemen wij de vrijheid U te verzoeken tot eene benoeming over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N». 184. Leiden, 27 November 1884. Door J. Den Ouden als n°. 1 geplaatst op de voordracht voor de be noeming van een derden onderwijzer aan de Leerschool is overgelegd het vereischt bewijs van bekwaamheid als onderwijzer, welk bewijs thans is gevoegd bij de betrekkelijke in de Leeskamer nedergelegde stukken. Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging tot de in de zitting van 20 November jl. aangehouden benoeming over te gaan. Wij merken hierbij op dat ten aanzien van Leidsche sollicitanten van wien het bekend is dat zij in het bezit zijn van de vereischte bewijzen van bekwaamheid, de overlegging van de akten- in den regel niet noodig werd geacht. Intusscheri bestaat er bij ons in geenen deele bezwaar om voortaan ook door die candidaten de akten te doen overleggen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N". 185. De ondergeteekenden, van oordeel dat de jaarwedden in deze gemeente toegelegd aan het hoofd van het plaatselijk bestuur en aan den Gemeente- Ontvanger, niet meer overeenstemmen met het gewicht der aan hunne zorgen toevertrouwde belangen, noch in verhouding zijn met de belooning welke aan sommige andere ambtenaren alhier worden toegekend, noch met de belooning welke door andere gemeenten, in omvang en beteekenis aan de onze niet ongelijk, aan deze twee hoofdambtenaren worden toege legd, nemen de vrijheid Uwe Vergadering voor te stellen „Burgemeester en Wethouders uit te noodigen, namens den Gemeenteraad en overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 73 en 107 der wet van 29 Juni 1851 (Stbl. 85) aan de Gedeputeerde Staten te verzoeken, met ingang van 1 Januari 1885, onder 's Konings goedkeuring, de jaarwedde van den Burgemeester te stellen op f 4500 en die van den Gemeente-Ontvanger op f 3600." De ondergeteekenden, dit voorstel doende, erkennen volgaarne dat de inwilliging daarvan allerminst zal strekken om in het algemeen de jaar wedden van de gemeentelijke hoofdambtenaren te brengen op het peil waarop zij belmoren te staanen zeker, wanneer zij slechts rekening had den mogen houden met hunne persoonlijke waardeering van de verdien sten van anderen, zouden zij geen oogenblik geaarzeld hebben aan hunne voorstellen eene ruimere strekking te geven. Nu echter de gesteldheid der plaatselijke geldmiddelen verbiedt voor alsnog zoo ver te gaan als zij zeiven vóór alle anderen hadden gewenscht, meenen zij toch dat niet langer mag worden verzuimd om althans daar, waar zij de grootste ongelijkheid opmerken tusschen de toevertrouwde taak en de toegekende belooning, aan de ongelijkheid een einde te maken. J. H. Donner. G. WlLHELMY DAMSTÉ. J. T. Buys Verster van Wulverhorst. J. J. Van Wensen. Leiden, 6 October 1884. M. J. De Goeje. Leiden, 3 November 1884. Ten aanzien van het bij Uw besluit van 23 October jl. in onze handen gesteld voorstel van 7 leden Uwer Vergadering betrekkelijk eene nadere regeling der jaarwedden van den Burgemeester en den Gemeente-Ontvanger, hebben wij de eer U mede te deelen dat wij daarmede ons kunnen vereenigen. Intusschen komt het ons voor dat dezelfde redenen, die pleiten voor eene verhooging der jaarwedde van den Gemeente-Ontvanger, ook gelden voor den Gem een te-Secretaris, zoowel op grond van den omvang der aan die betrekking verbonden werkzaamheden als van de veranderde omstandighe den sedert de jaarwedde van laatstgenoemden ambtenaar bij Koninklijk besluit van 18 November 1866 op het tegenwoordig bedrag werd goedgekeurd. Door alleen de jaarwedde van den ontvanger te verhoogen zoude eeni- germate de verhouding, die ook in andere gemeenten tusschen de beide jaarwedden is aangenomen, worden verbroken. Zoo is in de gemeenten Groningen, Haarlem en Arnhem, de jaarwedde van den Secretaris f 500 hooger dan die van den Ontvanger, terwijl te Utrecht het verschil zelfs f 900 bedraagt. Wij geven mitsdien in overweging het voorstel van de zeven leden van den Gemeenteraad in dien zin aan te vullen dat gelijke verhooging als voor den Ontvanger ook voor den Secretaris wordt voorgesteld. Ten slotte zij medegedeeld dat de Voorzitter van ons College zich wat de verhooging .der jaarwedde van den Burgemeester betreft uit den aard der zaak van deelneming aan de discussiën heeft onthouden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. 's Gravenhage, 3/10 November 1884. Krachtens het bepaalde bij de artt. 73, 94, 104 en 107 der Gemeente wet, worden de jaarwedden van de Burgemeesters, de Wethouders, de Secretarissen en de Ontvangers, onder 's Konings goedkeuring, door ons vastgesteld. Even als dit in 1872 naar aanleiding van de uitkomsten der tien jarige volkstelling het geval was hebben wij ook thans de vraag ter overweging gesteld, of wijziging van het bedrag dier jaarwedden, nood zakelijk of gewenscht is.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1884 | | pagina 1