GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 59 INGEKOMEN STUKKEN. N°. 129. Leiden, 28 Augustus 4884. De Commissie van Financiën heeft de eer U te berichten dat zij geene bedenkingen heeft tegen den in hare handen gestelden suppletoiren staat van begrooting van het Ger. Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwen huis, dienst 1884, tot het beleggen van het batig saldo van het vorig dienstjaar. Zij neemt derhalve de vrijheid U voor te stellen dien staat goed te keuren. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën enz. N®. 130. Leiden, 26 Augustus 1884. Ingevolge de artt. 3 en 4 der wet van 5 April 1870 (Staatsblad n°. 63), moet door den Gemeenteraad aan den Heer Commissaris des Konings eene opgave worden ingezonden voor de benoeming van drie leden van het College van Zetters van 's Rijks directe belasting, bestaande uit twee maal zooveel personen als er leden te benoemen zijn. Met den laatsten December dezes jaars moeten volgens den rooster aftreden de heeren P. J. Groen, J. Van Lith en J. C Rijk. Wij stellen Uwe Vergadering daarom voor om tot de vaststelling van de dubbeltallen over te gaan, te welken einde hiernevens de volgende aanbeveling wordt overgelegd: 1. Pieter Jacob Groen, wonende te Leiden, geboren 24 September 1828, Behanger. 2. Jan Filippo Hz., wonende te Leiden, geboren 8 Februari 1847, Metselaar. 1. Jan Van Lith, wonende te Leiden, geboren 25 April 1812, zonder beroep. '2. Pieter Marks, wonende te Leiden, geboren 16 September 1823, Huisschilder. 1. Jean Corneille Rijk, wonende te Leiden, geboren 23 November 1820, Metselaar. 2. Adrianus Verhoog, wonende te Leiden, geboren 26 April 1822, Metselaar. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. 1. N°. 131. Leiden, 30 Augustus 1884. Naar aanleiding van het ontslag, op 7 Augustus 1884 aan Dr. P. J. Blok als leeraar aan het Gymnasium alhier verleend, hebben wij de eer U, ingevolge art. 17 3 der Wet van 28 April 1876 (St. n°. 102), te berichten dat, na oproeping van sollicitanten voor de betrekking van leeraar in de Ned. taal- en letterkunde, geschiedenis en aardrijkskunde, de navolgende heeren zich hebben aangemeld 1°. H. Hendriks, candidaat in de Ned. letteren te Leiden; 2°. P. J. S. Lentz, leeraar in de geschiedenis aan het Gymnasium te 's Hertogenbosch 3°. A. T. Cremer, leeraar aan de H. B. S. en het Progymnasium te Gouda 4°. L. Roozendaal, hoofdonderwijzer aan eene openbare school te Deventer. Uit de door hen overgelegde stukken blijkt, dat slechts de eerste vol komen bevoegd is de betrekking te bekleeden, maar dat de tweede de bevoegdheid mist tot het geven van onderwijs in de aardrijkskunde, ter wijl de derde en vierde onbevoegd zijn, tot het geven van onderwijs in de Ned. taal- en letterkunde en geschiedenis. Na ernstige overweging, in overleg met den Rector van het Gymnasium en na bekomen advies van den Heer Inspecteur, meenen wij den eerste ter benoeming te moeten voordragen, maar omdat deze sollicitant nog nimmer klassikaal onderwijs heeft gegeven, daarbij tevens in overweging te moeten geven, hem voorloopig voor slechts één jaar aan te stellen. Indien de benoeming overeenkomstig onze voordracht geschiedt, wen- schen wij gevolg te geven aan een verzoek van den heer Dr. Bijvanck, door den Rector gesteund, om hem gedeeltelijk te ontslaan van het on derwijs in de aardrijkskunde en in de plaats daarvan een gedeelte van het onderwijs in de Ned. taal- en letterkunde op te dragen. Daartoe is evenwel noodig dat hij vooraf, behalve met geschiedenis en aardrijkskunde, hem reeds vroeger opgedragen, door U tevens met het geven van onderwijs in de Ned. taal- en letterkunde worde belast. Wij hebben mitsdien de eer, U in overweging te geven: I. den heer H. Hendriks, candidaat in de Ned. letteren te Leiden, voor den tijd van één jaar, te benoemen tot leeraar in de Ned. taal- en let terkunde, geschiedenis en aardrijkskunde aan het Gymnasium alhier; II. den heer Dr. W. G. C. Bijvanck, leeraar in de geschiedenis en de aardrijkskunde aan voormeld Gymnasium, tevens te belasten met het geven van onderwijs in de Ned. taal- en letterkunde. Wordende hierbij door ons overgelegd; 1°. de stukken door sollicitanten ingezonden 2°. missive van den Inspecteur der Gymnasia, dd. 21 Augustus 1884, n°. 1510, houdende advies over onze voordracht van den heer Hendriks; 3°. afschrift van ons antwoord, dd. 26 Augustus 1884, n°. 63, op laatstgenoemd schrijven, dat tevens kan strekken tot nadere toelichting van onze voorstellen; 4°. missive van den Inspecteur voornoemd, dd. 28 Augustus 1884, n°. 1537, houdende nader advies over beide voorstellen. Curatoren van het Gymnasium, Aan den Gemeenteraad P. L. Rijke, onder-Voorzitter, van Leiden. J. S. D. Van Doorn, Secretaris. school 2a® klasse zal worden uitgebreid met éénen derden onderwijzer bevoegd tot het geven van onderwijs in de Fransche taal. Op de ontwerpbegrooting voor 1885 zijn reeds, in afwachting van de te nemen beslissing, de noodige gelden voor deze vermeerdering van personeel uitgetrokken. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 19 Augustus 1884. Het getal leerlingen aan de openbare school voor jongens, 2a® klasse, is steeds toenemende en is thans tot ruim 300 gestegen. De laagste klasse telt op dit oogenblik 74 leerlingen en dient nood wendig in 3 afdeelingen gesplitst te worden. Dientengevolge zie ik mij verplicht UEd. Achtbaren te verzoeken het getal onderwijzers met één te willen vermeerderen, opdat bovengenoemde splitsing tot stand zou kunnen komen. Mocht dit verzoek ingewilligd worden, dan zou er eene oproeping moe ten plaats hebben van een onderwijzer op eene jaarwedde van 550 -f- 100 voor de Fransche taal. Den Edel Achtbaren heeren Het hoofd der school, Burg. en Weth. van Leiden. J. D. Van Wijk. Leiden, 28 Augustus 1884. In antwoord op uw schrijven dd. 21 Augustus 1884, n°. 687, en met terugzending van de daarbij gevoegde missive van den heer Van Wijk, hebben wij de eer te berichten, dat wij diens verzoek, om het getal on derwijzers aan zijne school met één te vermeerderen, meenen te moeten ondersteunen. De Plaatselijke Schoolcommissie, Aan heeren Burg. en Weth. D. Bierens de Haan. Voorzitter, van Leiden. J. S. D. Van Doorn, Secretaris. N®. 133. Leiden, 28 Augustus 1884. Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering hiernevens over te leggende begrooting van de ontvangsten en uitgaven der gemeente voor 1885, met Memorie van Toelichting. De stukken worden gedrukt, zullende aan elk der leden een exemplaar worden toegezonden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N®. 134. Leiden, 4 September 1884. De Commissie van Financiën heeft de navolgende in hare handen gestelde rekeningen dienst 1883 onderzocht; 1°. van het Heilige Geest of Arme Wees- en Kinderhuis, bedragende in ontvangst: f 39021.34s, in uitgaaf f 38885.87, alzoo sluitende met een batig saldo ad f 135.47s 2°. van het Roomsch Katholieke Wees- en Oudeliedenhuis, in ontvangst ad f 21221.77, in uitgaaf ad f 21221.02, opleverende een batig saldo van f 0.75; 3°. van het Roomsch Katholiek Armbestuur, in ontvangst ad f 7117.35, in uitgaaf ad f 7114.65, met een batig saldo van f 2.70; 4°. van het Nederlandsch Israëlietisch Armbestuur, in ontvangst ad f 2561.48s, en in uitgaaf ad f 2143,54s, mitsdien met een batig saldo van f 417.94. Vermits de Commissie geene aanmerkingen op deze rekeningen heeft, geeft zij Uw Vergadering -in overweging die goed te keuren, onder bepa ling dat in de eerstvolgende rekeningen van de batige salo's verantwoor ding zal behooren te worden gedaan. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N°. 133. Leiden, 1 September 1884. Onder overlegging van nevensgaande stukken geven wij Uwe Vergadering in overweging te besluiten dat het onderwijzend personeel aan de Jongens- N°. 135. Leiden, 4 September 1884. Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering wederom aan te bieden de aanbeveling voor het vaststellen van eene voordracht voor de benoeming van drie leden van het College van Zetters ten gevolge van de periodieke aftreding, welk punt in de Zitting van 2 September jl. werd aangehouden. Na overweging van het in die zitting ter zake verhandelde hebben wij geen termen gevonden in de aanbeveling wijziging te brengen. Wat betreft de plaatsing op de aanbeveling van een lid eener firma waarvan de andere firmant reeds zitting heeft in het College, is het ons voorgekomen dat daartegen geen bezwaar kan bestaan, omdat het hier geldt eene periodieke aftreding en de bedoelde persoon nog onlangs door den heer Commissaris des Konings als zoodanig is benoemd. De geopperde bedenkingen in deze schijnen alzoo door dien Staatsambtenaar niet te zijn gedeeld. Wat aangaat de plaatsing op de aanbeveling van twee Rooimeesters en den Directeur van het Brandwezen, zoo kan o. i. niet worden ontkend dat bedoelde personen in den strengen zin des woords tot de gemeente ambtenaren moeten worden gerekend. Intusschen kan art. 5 der wet van 5 April 1870 (Stbl. n®. 63) be palende dat niet benoembaar zijn o. a. ambtenaren bij Gemeentebesturen, de uitsluiting van beambten als het hier geldt, onzes inziens, niet hebben bedoeld, omdat de betrekkingen van Rooimeester en Directeur van het Brandwezen in deze gemeente in alle opzichten slechts als nevenbetrek kingen moeten worden aangemerkt, terwijl de betrokken personen hunne hoofdbezigheid vinden in de uitoefening van hun beroep, in welke hoe danigheid zij dan ook alleen voor eene benoeming als Zetter in aanmer king komen. Overigens zij opgemerkt dat het hier alleen geldt eene aanbeveling en dat de Raad geheel vrij is in de keuze van personen welke hij op de voordracht wenscht geplaatst te zien. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1884 | | pagina 5