48 Hoewel ik het nu over het algemeen niet wenschelijk acht, dat dit getal verre overschreden wordt, vind ik het toch, vooral met het oog op onze gemeente-financiën, wel eenigszins bedenkelijk reeds tot de benoeming van een nieuwen leeraar over te gaan, wanneer ieder van de leeraren slechts één uur daarboven in de week les geeft. Dat die toestand tot nog toe overigens weinig bezwaar heeft opgeleverd, blijkt uit het rapport van den directeur der H. B. S. zeiven. Daaruit zien wij toch dat die toestand reeds vijf jaren voortduurt, en men kan er gerust bijvoegen zonder nadeel voor het onderwijs, een resultaat, M. de V., dat wij voorzeker te danken heb ben aan de uitnemende leiding van den directeur, en aan de bekwaamheid en den ijver van het leeraarspersoneel. Wanneer ik dit alles in aanmerking neem, acht ik mij niet gerechtigd zonder nadere toelichting een voorstel aan te nemen, waardoor in het vervolg onze begrooting met een jaarwedde van f 2000 a f 2400 zal worden belast. Er moeten m. i. gewichtiger gronden worden aangevoerd, waarom nu reeds zou moeten worden afgeweken van de meening door de Commissie van Toezicht nog in haar jongste jaarverslag uitgesproken, dat het 25 tal uren aan de leeraars in de Wiskunde opgedragen niet groot genoeg is om op vermeerdering van personeel aan te dringen. En die gronden zoek ik te vergeefs in het advies van den directeur. Slechts twee motieven vind ik daarin opgenomen 1°. omdat er in den nieuwen cursus een nieuwe leeraar zal optreden en 2°. omdat er thans een geschikte candidaat is die zich een tijdelijke benoeming op een betrekkelijk laag salaris zal laten welgevallen. Beide motieven komen mij weinig afdoende voor. Het eerste niet, omdat de nieuwe leeraar geen vreemdeling bij het onderwijs is. Reeds aan eene andere inrichting heeft hij als docent zijne sporen verdiend. Hij solliciteerde met de volle wetenschap, dat hem 25 uren per week zouden worden opgedragen. Waar nu de betrokken leeraar zelf door dit aantal lesuren niet werd afgeschrikt, evenmin als zijne 17 medesollicitanten, mogen wij met vertrouwen verwachten, dat de taak voor Dr. Van Wettum niet te zwaar zal zijn. Het tweede motief acht ik evenmin afdoende, Het is niet de vraag, of er thans een geschikte candidaat is, die zich een tijdelijke benoeming op een betrekkelijk laag salaris zal laten welgevallen. De eenige vraag is: is er aan de Hoogere Burgerschool een derde leeraar in de wiskunde absoluut noodig? Zoo ja, dan moeten wij een derden leeraar aanstellen, ook al moest de jaarwedde even hoog zijn als die van de andere leeraars. Zoo neen, dan moet de tegenwoordige toestand bestendigd blijven. Hebben wij een derden leeraar noodig, dan kan het zeker niet anders dan zeer aangenaam zijn, wanneer wij een leeraar krijgen van de be kwaamheid van den heer Van der Waals, die zich met een betrekkelijk laag salaris tevreden stelt, omdat hij ook aan eene andere inrichting werkzaam is. Laten wij ons echter niet te veel voorstellen van dat lage salaris. Ik durf voorspellen, dat de tijdelijke betrekking weldra in eene defini tieve zal veranderen en dat alleen het laag salaris van tij del ij ken aard zal zijn. Men weet, m. i., nu reeds vooruit, dat bij aanneming van dit voorstel weldra de begrooting bezwaard zal worden met 2000 a f 2400. Het is echter niet de vraag of wij iemand kunnen krijgen tegen laag salarishebben wij dien leeraar niet noodig en kunnen wij hem missen, zooals nog zeer onlangs door de Commissie van Toezicht werd erkend, dan is alles wat wij er voor uitgeven te veel. Dan is ook de uitgave van ƒ1000, welke door de benoeming van den heer Van der Waals gevorderd wordt reeds te veel. Ik aarzel echter M. de V., over het voorstel van Burg. en Weth., nu het ondersteund wordt door alle autoriteiten, „la mort sans phrase" uit te spreken, maar ik mag het niet aannemen, wanneer daarvoor geen krachtiger gronden worden aangevoerd, dan in de adviezen voorkomen. Het zou mij daarom aangenaam zijn dat dit gewichtig onderwerp niet in eene vacantiezitting, doch door den vollen Raad wordt behandeld. Ik heb daarom de eer aan den Raad voor te stellen de behandeling van dit punt uit te stellen tot de begrooting. Het voorstel-Was wordt ondersteund en maakt dus een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Zaaijer. M. de V.Ik gevoel wel het een en ander van de bezwaren door den heer Was tegen het aanhangige voorstel in het midden gebracht en deze hebben dan ook bij mij gewogen, toen ik, in eene andere qualiteit, mijn advies over deze zaak had uit te brengen. Toch kan ik met het voorstel van den geachten vorigen spreker niet medegaan, omdat daardoor de goede gang van het onderwijs in de Wis kunde aan de Hoogere Burgerschool voor jongens zou benadeeld worden. In de eerste plaats wensch ik er echter op te wijzen dat het verschil van meening in het laatste verslag over het M. O. en dat van het tegenwoor dige voorstel uit den loop der omstandigheden gereedelijk te verklaren is. Na het opmaken toch van dat verslag is er door het vertrek van een der leeraren in de wiskunde eene vacature ontstaan, welke niet dadelijk defi nitief kon vervuld worden. Men heeft dus tot eene tijdelijke benoeming zijne toevlucht moeten nemen, hetgeen in den regel niet geschiedt. Deze heeft echter in casu het groote voordeel opgeleverd dat wij daardoor eene uitstekende leerkracht hebben gekregen, die bereid is verder het onderwijs in de wiskunde voor een deel op zich te nemen. Het uitstellen der be handeling van het voorstel van Burg. en Weth. zou schadelijk werken op den geregelden gang van het onderwijs in den aanstaanden cursus omdat, indien bij de behandeling der begrooting voor het volgende jaar tot de bedoelde uitbreiding van personeel besloten werd, de daaruit resulteerende wijziging midden in den cursus zou moeten plaats vinden. Bovendien hangt hiermede nog samen eene andere verdeeling der leervakken, waarbij aan den heer Van Wettum een vak zou worden opgedragen, tot dus ver door den heer Goossens onderwezen. Daarom acht ik het noodzakelijk dat de zaak beslist worde vóór het begin van den nieuwen cursus. Het optreden van nieuwe leerkrachten midden in den cursus is niet wenschelijk. Wat nu de quaestie zelve betreft, of er namelijk inderdaad wel be hoefte aan vermeerdering van leerkrachten bestaat, deze kan natuurlijk in zeer verschillenden zin opgelost worden. Naar mijne vaste overtuiging is echter bij de tegenwoordige regeling de taak der leeraars in de wis kunde op den duur te zwaar. Onmogelijk toch zullen zij met de noodige opgewektheid 25 uren in de week les kunnen geven en daarbij nog buiten de lesuren het afmattende, veel inspanning vereischende, correctie-werk verrichten. Het is daarom dat ik bezwaar heb mede te gaan met de motie van orde van den heer Was om dit voorstel te behandelen bij de begrooting voor 1885. Daarvan zou toch en hierop wil ik nadrukkelijk wijzen het natuurlijk gevolg zijn dat, indien alsdan tot benoeming van een der den leeraar in de wiskunde besloten werd, dit besluit niet vóór het begin van 1885, dus midden in den cursus, in werking zou kunnen treden. Om bovenstaande redenen zoude ik de aanneming der motie van den heer Was betreuren. De heer Bool. M. de V.Ik kan mij geheel vereenigen met de bezwa ren, door den heer Zaaijer tegen de motie van den heer Was ingebracht. Mij dunkt toch dat bij de quaestie of de behandeling van de zaak al dan niet uitgesteld zal worden, de eerste vraag is of een dergelijk uitstel voor het onderwijs zelf goed en wenschelijk is. De nadeelen nu, voor den ge- regelden gang van het onderwijs aan uitstel verbonden, zijn door den heer Zaaijer zeer duidelijk in het licht gesteld. Wat de zaak zelve betreft moet ik er op wijzen, dat de heer Was een argument gebezigd heeft, dat naar mijn inzien niet opgaat; het is dat, waarbij hij herinnert dat de verordening het maximum der lesuren aan wijst en dit slechts met één uur wordt overschreden. Waar een maximum gesteld wordt, heeft men een uiterste grens op het oog, en waar het vakken geldt als het hierbedoelde moet reeds het naderen van dat maximum nadeelig zijn voor het onderwijs. En hier is dat maximum reeds gedurende vijf jaren overschreden, zoodat het abnormale als het ware normaal is geworden. Ik geloof dan ook dat het hoogst gewenscht is aan dien toestand een einde te maken; een wenschelijkheid, die ook daaruit mag afgeleid worden dat het voorstel bij alle autoriteiten en deskundigen steun heeft gevonden. Bij mij heeft aanvankelijk een ander bezwaar gewogen tegen het voor stel. Ik vreesde namelijk de mogelijkheid, dat de heer Yan der Waals zijne betrekking slechts voor korten tijd zou vervullen. De heer Van der Waals heeft echter de verzekering gegeven dat dit niet het geval zal zijn hij wenscht te Leiden te blijven en zal zeker in de eerste jaren niet sol- liciteeren om elders geplaatst te worden Naar mijne-meening bestaat er dus alle reden om het voorstel dadelijk in behandeling te nemen en ook goed te keuren. De heer Knappert. M. de V.Ook ik ben volstrekt niet overtuigd, dat eene dadelijke behandeling van het onderwerpelijk voorstel gewenscht zou zijn. Het ligt toch in den aard der zaak, dat wij daardoor op de definitieve benoeming van een derden leeraar in de wiskunde zullen voor- uitloopen. Oppervlakkig beschouwd, komt het mij voor dat de vermeerdering met één lesuur voor de betrokken leeraars toch waarlijk zooveel moeite niet kan inhebben, dat het noodzakelijk zou zijn nu reeds de gemeente met de kosten voor een derden leeraar te bezwaren, terwijl aan het bezwaar wellicht op andere wijze is tegemoet te komen. Met het oog echter op de voordracht van den Directeur der Hoogere Burgerschool en de daaraan toegevoegde aanbeveling, zoo van de Com missie van Toezicht als van den Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs, aarzel ik eveneens mijne stem tegen het voorstel uit te brengen en sluit ik mij daarom gaarne aan bij den wensch van ons geacht medelid, den heer Was, om de voordracht tot de behandeling der begrooting aan te houden. De motie van orde van den heer Was wordt hierop, in stemming ge bracht, aangenomen met 10 tegen 7 stemmen. Vóór hebben gestemd deheeren: Cock, Verster, Le Poole, Damsté, Juta, Was, Zaalberg, Knappert, Donner en de Voorzitter. Tegen de heeren Van Dissel, Zaaijer, Bool, Hartevelt, Van Wensen, Driessen en De Goeje. IV. Verzoek van A. L. De Leeuw, om ontslag als derde onderwijzer aan de school 2de klasse voor jongens en meisjes. (Zie Ing. St. n». 413). Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming eervol verleend. V. Verzoek van dr. P. J. Blok, om ontslag als leeraar aan het Gymnasium. (Zie Ing. St. n°. 411). De Voorzitter. Ik doe opmerken dat in dit adres alleen gevraagd wordt om ontslag, maar dat door de autoriteiten wordt voorgesteld dit ontslag op de meest eervolle wijze te verleenen. Ik heb dus de eer voor te stellen het ontslag op de meest eervolle wijze te verleenen. Dienovereenkomstig wordt besloten. VI. Vaststelling van het Kohier der Plaatselijke Directe Belasting, dienst 1884. De Voorzitter. Reeds vroeger is medegedeeld dat het procent van het belastbaar kapitaal 24/10 zijn zal en de heffing in het geheel bedragen zal f 134.412.68. Wordt met algemeene stemmen vastgesteld. VII. Verzoek van P. Van der Meer Jr., om een stoep te leggen aan den Stationsweg. (Zie Ing. St. n°. 116). Wordt zonder hoofdelijke stemming toegestaan. VIII. Verzoek als voren van S. Van Leeuwen. (Zie Ing. St. n». 116). De Voorzitter. Adressant geeftute kennen, dat de stoep reeds buiten voorkennis van den Raad is gelegd, daar hij verzuimd heeft, de noodige

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1884 | | pagina 2