GEMEENTERAAD VAN LEIDEI
49
INGEKOMEN STUKKEN.
N°. 11?.
Leiden, 31 Juli 1884.
Overeenkomstig de bepaling van art. 219 der wet van den 29stenJuni
1851 (Staatsblad n°. 85), hebben wij de eer aan Uwe Vergadering over
te leggen de rekening en verantwoording der inkomsten en uitgaven dezer
gemeente over het jaar 1883 met de daarbij beboorende bescheiden die
ons volgens art. 115 dier wet door den Gemeente-ontvanger op den
12den dezer ter hand zijn gesteld.
Naar aanleiding van eerstgenoemd artikel nemen wij de vrijheid IJ tot
toelichting dezer rekening het volgende mede te deelen
dat de gelden welke bij het sluiten der gemeente-rekening over het
jaar 1882 ter voldoening van achterstallige coupons ten bedrage van
266 en van de uitgeloote obligatie ad 250 der aangegane geldleenin-
gen, alsmede ter aanvulling van het vernieuwings- en uitbreidingsfonds
der Stedelijke Gasfabriek ad f 55000 voor de verdere werken noodig tot
uitbreiding dier inrichting, onbetaald waren gebleven en waarvan de be
taling bij besluit Uwer Vergadering in dato 23 Augustus 1883 goedge
keurd den 17aen September d. a. v. ten laste van het artikel onvoorziene
uitgaven der begrooting van 1883 was aangewezen, thans zijn voldaan
en verantwoord onder volgn. 178 van hoofdstuk XI.
Vervolgens deelen wij U mede:
1°. dat van de bedragen ad 35433.10 en 28522 die van het
dienstjaar 1882 van volgn. 145a en 145& zijn overgebracht ter voldoe
ning van de nog uit te voeren werken aan de nieuwe Hoogere Burger
school voor Meisjes en het nieuwe Gymnasium, is betaald respectievelijk
een bedrag van 31301.77 en 25098.29, welke gelden mede onder
volgn. 178 van hoofdstuk XI zijn verantwoord, terwijl de resteerende
bedragen ad 4131.33 en 3423.71 alsnog verschuldigd zijn voor het
doen van betalingen wegens verrichtte werkzaamheden en gedane leveran-
tiën ten behoeve dier scholen
2°. dat de aanzuivering der nadeelige sloten van de rekeningen der
trekvaarten sedert 1878, in het jaar 1884 zal plaats hebben in verband
met de liquidatie van het Utrechtsche jaagpad en de overdracht van het
in Zuid-Holland eelegen gedeelte aan de provincie, ten gevolge waarvan
de overbrenging op den loopenden dienst moet geschieden van de op de
begrooting van 1883 onder volgn. 171, Kosten van gemeenschappelijke
zaken uitgetrokken «om ad 4825 met bijvoeging van de reeds te
dier zaken op den dienst van 1883 overgebrachte gelden ter somma
van f 24100;
3°. dat op volgn. 99a van hoofdstuk II alsnog te betalen blijft eene
som van 551.50 in zake de fundeering met bijbehoorende werken voor
de plaatsing van het gedenkteeken voor Leidens ontzet, zoomede op
hoofdstuk IX, volgn. 160 een bedrag van f 74 wegens nog in te vorde
ren coupons verschenen 31 December 1883, uitmakende met de nog in
te wisselen coupon ad 2 van den dienst 1882 een bedrag ad f 76.
terwijl de op hoofdstuk X volgn. 175 uitgetrokken som ad 277 door
de Kweekschool voor Zeevaart afgelost van de kosten voor aanplemping
van grond ter vergrooting van het terrein dier inrichting, alsnog tot
kapitaalvorming moet worden aangewend; en
4°. dat nog niet is beschikt over de som ad 76845.57 die krachtens
besluiten van den Baad van den 10den Januari en 14 Februari 1884
goedgekeurd den 26sten d. a. v. van de geldleening op den dienst van
1883 is overgebracht tot het doen van uitgaven waaromtrent nog een
besluit genomen moest worden.
Welke genoemde bedragen te zamen uitmakende een som van f 114230.11
hoezeer in de begrooting voor het dienstjaar 1883 begrepen, evenwel vóór
het sluiten der gemeente-rekening van dat jaar niet konden worden uit
gegeven, waarom wij de vrijheid nemen om voor die uitgaven bij deze een
staat te voegen bedoeld bij art. 14 der voorschriften voor de rekeningen
van ontvangst en uitgaaf der gemeente in de provincie Zuid-Holland
vastgesteld door de Gedeputeerde Staten voornoemd den 10den Augustus
n°. 1, goedgekeurd bij Koninklijk besluit dd. 24 Augustus 1880 n° 5 en
alzoo de betaling daarvan te brengen ten laste van den post onvoorziene
uitgaven voor den dienst van 1884 en wijders blijkens nevensgevoegde
suppletoire begrooting uit het saldo der rekening over 1883 de ontvangst
voor 1884 tot een gelijk bedrag te verhoogen tegen dezelfde verhooging
van het artikel onvoorziene uitgaven, zoodat de overbrenging dezer uit
betaling op den dienst van dat jaar geen invloed uitoefent.
Ter opheldering van het verschil tusschen de eindcijfers der begrooting
en die van de rekening zij verder het volgende opgemerkt.
Beginnende met de ontvangsten blijkt dat minder is ontvangen eene
som van 73563.55| daar het totaal bij de begrooting is geraamd op
de som van 811878 welke som evenwel krachtens raadsbesluiten van
11 Januari, 1 Maart, 19 April, 31 Mei, 21 Juni, 23 Augustus, 27 Decem
ber 1883, 10 Januari en 14 Februari 1884 goedgekeurd door de Gede
puteerde Staten voornoemd den 23 Januari, 13 Maart, 30 April, 11 Juni,
2 Juli, 17 September 1883, 8 Januari, 29 Januari en 26 Februari 1884
is verhoogd met een bedrag van 278290.47 en alzoo gebracht op
f 1090168.47, terwijl werkelijk is ontvangen de som van f 1016604.91|.
De posten waarop minder ontvangen is dan de daarvoor op de be
grooting geraamde sommen bestaan in de navolgende als
Hoofdstuk II, afd. III, volgn. 6. Plaatselijke directe belasting bij sup
pletoire kohieren776.52
Voor de suppletoire kohieren is geraamd een bedrag
van2500.
terwijl de totaalcijfers bedragen1934.42
dus minder dan de raming565.58
Hoofdstuk II, afd. IV, volgn. 7. Opbrengst van tollen en
wegen0.33
Hoofdstuk II, afd. IV, volgn. 10. Idem voor banken en
staanplaatsen in hallen, op markten en dergelijke openbare
plaatsen265.48
De mindere aanvoer op de wekelijksche alsmede op de
veemarkten hebben hoofdzakelijk deze mindere ontvangst
veroorzaakt.
Hoofdstuk II, afd. IV, volgn. 11Opbrengst voor het gebruik
of genot van openbare gemeentewerken, bezittingen of in
richtingen en der van wege het gemeentebestuur verstrekte
dienstenf 1132.27
De mindere opbrengst op dit artikel is een gevolg van de
weinige herstellingen der straten die door het verleggen
van Gas- en Duinwaterpijpen alsmede van tramway-rails
hebben plaats gehad.
Hooftstuk II, afd. IV, volgn. 12. Leges en voordeelen der
gemeente secretarie alsmede voor verrichtingen van den ambte
naar van den burgelijken stand64.75
Hoofdstuk II, afd. V, volgn. 21. IJkloon op de botervaten. 77.65|
Hoofdstuk III, volgn. 23. Huur of pacht van land- en
landerijen141.
Wegens nader te verhalen gebleven huur van het land
gelegen in den Boschhuizerpolder onder Zoeterwoude.
Hoofdstuk III, volgn. 24. Opbrengst van den houthak. 100.—
De raming op dit artikel bedroeg 100, zoodat geen ont
vangsten daarop hebben plaats gehad.
Hoofdstuk III, volgn. 25. Renten van kapitalen2584.01
Doordien de Gasfabriek eerst in het laatste gedeelte van
het jaar over het saldo van de ter aanvulling van het uit-
breidings- en vernieuwingsfonds uitgetrokken kapitalen heeft
gedisponeerd, bedraagt het bedrag van de rente minder dan
de raming.
Hoofdstuk III, volgn. 28. Ontvangsten, resultaat van een
afzonderlijk beheer:
a. Gasfabriek7169.46
De raming bedroeg66000.
terwijl aan overwinst door die inrichting in de
gemeentekas is gestort58830.54
dus minder dan de raming7169.46
Hoofdstuk III, volgn. 29. Baggeren in de wateren de
gemeente toekomende109.
Met ingang van 1 September 1883 is voor het baggeren
in de gemeentewateren een lager pachtsom verkregen.
Hoofdstuk IV, volgn. 31. Tienden, cijnsen en erfpachten. 31.45
32. Pacht of opbrengst van de haard-
asch, vuilnis, bagger en dergelijke mestspeciën926.
Vermits bij de laatst gehoudene verpachtingen betreffende
de haardasch en afval van de Beestenmarkt, de pachtsommen
belangrijk minder hebben bedragen zijn de ontvangsten be
neden de raming gebleven.
Hoofdstuk IV, volgn. 33. Boeten van politie, nationale
militie enz122.85
De raming van dit jaar steunt op dp werkelijke ontvangst
van 1881. Evenwel is ter zake minder ontvangen.
Hoofdstuk IV, volgn. 35. Teruggave van het Rijk wegens
bij voorschot gedane betalingen van allerlei aard 39.75
Hoofdstuk IV, volgn. 36. Teruggave van verplegings- en
transportkosten van krankzinnigen en kinderen van gevan
genen bedoeld bij art. 26 der wet van 28 Juni 1854 (stbl.
n°. 100), zooals het is gewijzigd bij de wet van 1 Juni
1870 (stbl. n°. 85)10.—
Hoofdstuk IV, volgn. 37. Bijdrage van het Rijk in de
kosten van het kantonnaalhuis van bewaring384.26
Hoofdstuk IV, volgn. 39. Vergoeding van het Rijk over
eenkomstig art. 45 der wet van 17 Augustus 1878 (stbl.
n°. 127) van 30°/0 der bij art. 44 dier wet bedoelde kosten
van het lager onderwijs566.46
De mindere ontvangst op dezen post is veroorzaakt door
dien van de vergoeding over 1883 is afgetrokken hetgeen
te dier zake in 1881 te veel was genoten.
Hoofdstuk IV, volgn. 40. Andere ontvangsten niet tot de
vorenstaande behoorende 195.89
De opbrengst der verschillende posten onder dit volgnommer
geboekt, hebben minder bedragen dan daarvoor geraamd was.
Hoofdstuk IV, volgn. 42. Opbrengst van faecale stoffen
„stelsel Liernur"175.32|
Over het tijdvak 1882/83 was de opbrengst verpacht voor
f 0.09 per 100 kilo, terwijl bij de verpachting over het
dienstjaar 1883/84 slechts een prijs van 0.06 per 100
kilogrammen werd bedongen, tengevolge waarvan een mindere
ontvangst op dit artikel aanwezig is.
Hoofdstuk IV, volgn. 44. Bijdrage van het Rijk in de kosten
van het liooger onderwijs (Gymnasium)769.
Op de begrooting is het subsidie bij raming uitgetrokken
op f 9700, terwijl daarvoor slechts een bedrag van ƒ9120
had behooren te worden geraamd. Bovendien is bij het vast
stellen van het subsidie voor 1883 door het Rijk afgetrokken
hetgeen reeds terzake te veel was ontvangen ad 188.34
tengevolge waarvan een mindere ontvangst op dit artikel
heeft plaats gehad.
Hoofdstuk V, volgn. 47. Geldleening74999.46|
De mindere ontvangst is veroorzaakt doordien niet is
overgegaan tot opname van gelden ter voorziening in de
tijdelijke behoefte aan kasgeld waarvoor een bedrag van
75000 was uitgetrokken.
Hoofdstuk V, volgn. 49. Afkoop van grondrenten, tien
den enz10.
Samen 90650.90^
daarentegen hebben de navolgende posten meer dan de
raming opgebracht als:
Hoofdstuk II, afd. I, volgn. 2. Opcenten op
de hoofdsom der grondbelasting.