45 De Voorzitter. Aangezien de heer Juta de Vergadering heeft verlaten moet n°. 8 van de agenda uitgesteld wordenwanneer de leden die bij de beoordeeling der rekening niet tegenwoordig mogen zijn de Vergadering verlaten hebben, is zij onvoltallig voor het nemen van besluiten. IX. Rekening van de Plaatselijke Schoolcommissie. (Zie Ing. St. n°. 107). De heer Was verlaat de Vergadering voor eenige oogenblikken. Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. De heer Was neemt zijne plaats wederom in. De Voorzitter. Ik kan den heer Was mededeelen dat de rekening is goedgekeurd. De rekening van het Stedelijk Werkhuis moet, om dezelfde reden, als bij n°. 8 gemeld, uitgesteld worden. De heer Zaaijer. M. de V.Ik vraag verlof de vergadering enkele oogenblikken bezig te houden met eene zaak, die in den laatsten tijd vele gemoederen in beweging gebracht en verontrust heeft. Ik bedoel het gevaar, dat ons vaderland en de stad onzer inwoning bedreigt van op nieuw door de aziatische cholera bezocht te worden. Ik acht dit gevaar we' niet dreigend voor het oogenblik, doch niemand is in staat zelfs met eenige waarschijnlijkheid te voorspellen wat de toekomst in dat opzicht voor ons in haren schoot verbersrt. Zoo ergens dan geldt hier de regel „wie den vrede wil, ruste zich toe tot den oorlog." De ervaring toch heeft ons bij vroegere epidemiën geleerd dat de gevreesde vijand aan onze stad geduchte slagen heeft toegebracht en dit vermaant ons om dubbel op onze hoede te zijn. Nu is het niet tegen te spreken, dat sedert de laatste cholera-epidemie van het jaar 1866 de hygiënische toestanden alhier belangrijk verbeterd zijn, zoowel van den aanleg der duinwaterleiding als door de toepassing van het Liernurstelsel in een gedeelte van de stad, waar de laatste epidemie talrijke slachtoffers eischte. Dit neemt echter niet weg dat zelfs bij buiten gewoon gunstig hygiënische toestanden de toekomst niet zouder zorg kan te gemoet gezien worden. Wanneer het mij dan vergund is, M. de V. wenschte ik u enkele vragen omtrent deze zaak te doen, die stellig in de hoogste mate de aandacht verdient. Het is een bekend feit, dat de cholera daar het hevigst woedt, waar onreinheid heerscht, en dat de uitbreiding der ziekte, zoo niet verhinderd, althans beperkt wordt, waar de noodige reinheid en zindelijkheid wor den betracht. Verder is het ons allen bekend dat het daarmede in som mige opzichten hier ter stede niet rooskleurig gesteld is, en dat de toe stand hier en daar veel te wenschen overlaat. Wij bezitten in de verslagen van de Vereeniging ter bevordering der Volksgezondheid ik meen in het 2a® tot het 5a® deel kostbare opgaven omtrent de verbreiding der cholera in verschillende gedeelten der stad en het is van belang vooral de plaatsen, welke vroeger het sterkst geteisterd zijn geworden, aan een nauwkeurig onderzoek te doen onderwerpen. Ik zou dan in de eerste plaats willen vragenw 1 k e maatregelen er genomen zijn om in de vroeger sterk bezochte buurt en zij zijn op de kaarten, door de Vereeniging tot bevordering der volks gezondheid bij hare verslagen gevoegd, met zwarte kool geteekend vooral ophoopingen van vuil te verdrijven en voor het vervolg te voorkomen? Van niet minder belang dan de zorg voor reinheid is die voor goed, zuiver drinkwater. Veel meer nog dan in gewone tijden is het bij een cholera-epidemie dringend noodzakelijk om alleen zuiver drinkwater te gebruiken. Het bezit van eene duinwaterleiding, zoo als Leiden die bezit, is een niet genoeg te waardeeren voorrecht Maar er worden helaasnog te veel personen gevonden, die het niet fijn geurige grachtwater boven het minder pittige duinwater verkiezen. Dit is echter eene quaestie van smaak, waarover niet te twisten valt en het is niet te beletten dat deze of gene zijn dorst lescht met grachtwater. Wat, naar het mij voorkomt, echter wèl verhinderd zou kunnen worden, is het gebruik, dat gemaakt wordt van de pompen, hier en daar door de stad verspreid en waarvan het water schadelijk is voor de gezondheid. Ik geef gaarne toe, dat deze maatregel, aangezien het water niet alleen als drinkwater, maar ook voor andere doeleinden wordt gebruikt, last kan veroorzaken, maar dit mag, dunkt mij, hier niet wegen. Het gebruik van zulk schadelijk drinkwater moet zooveel mogelijk tegengegaan worden. De tweede vraag wensch ik aldus te formuleeren: Kan het gebruik va n goed drinkwater niet bevorderd worden door vermeer dering van het aantal kranen en standpijpen der water leiding en dat van slecht water worden tegengegaan door de slechte pompen af te sluiten? Ofschoon er, zooals ik reeds gezegd heb, geen oogenblikkelijk gevaar is, moet men m. i. toch ook bedacht zijn op de zoo volledig mogelijke afzondering en op de verpleging van hen, die door de ziekte mochten worden aangetast. Bedrieg ik mij niet dan moeten, krachtens het con tract door de stad met den Staat gesloten, steeds armen, lijdende aan besmettelijke ziekten, in het Academisch Ziekenhuis opgenomen worden. Men verlieze echter niet uit het oog dat de ruimte, voor dat doel in de barakken beschikbaar, betrekkelijk gering is en bij uitbreiding der cholera weldra zou blijken onvoldoende te zijn. Men zal dus bij tijds bedacht moeten zijn op het nemen van maatregelen en, indien er zich veel ge vallen mochten voordoen, in de bestaande behoefte te voorzien. Nu is het mij ook uit de mededeelingen door U, M. d. V.in de ver gadering van 15 Juni 1872, bij de behandeling van het voorstel om een gedeelte van het Caeciha-gasthuis voor Jongensschool 2e klasse te be stemmen, wel gebleken dat enkele lokalen van dat gebouw bestemd zijn voor de opname van lijders aan besmettelijke ziekten, volgens de bepalingen der wet van 1872. Niet lang daarna besloot de Raad de bedoelde lokalen aan de practi- sche Ambachtsschool ten gebruike af te staan, evenwel onder de uitdruk kelijke voorwaarde, dat in onverhoopt geval van besmettelijke ziekte de afgestane lokalen op de eerste aanzegging onverwijld zouden moeten worden ontruimd. Maar, M. d. V.het spreekt van zelf dat er steeds eenige tijd zal moeten verloopen tusschen het ontvangen dier aanzegging en de feitelijke ontruiming. En in dergelijke omstandigheden is tijd uiterst kostbaar. Men bedenke bovendien dat met het ontruimen der lokalen niet alles gedaan is, maar dat deze ook in een voldoenden staat moeten gebracht worden, niet alleen om de zieken op te nemen, maar ook om hen be hoorlijk te verplegen, en de eischen in dat opzicht mogen waarlijk niet gering geacht worden. Daarom wil ik ten slotte een derde vraag bij de vorige voegen, name lijk: of er reeds schikkingen getroffen zijn om zoodra noodig, de bij de Ambachtsschool in gebruik zijnde lokalen van het Cecilia-gasthuis te doen ontruimen en de zieken al daar behoorlijk te doen verplegen? Het zal mij aangenaam zijn on deze vragen van U eenig antwoord te mogen ontvangen. De Voorzitter. Mijne Heeren! In antwoord op de vragen van den ge- achten vorigen spreker, die ik in dezelfde volgorde, als zij door hem zijn gesteld, zal beantwoorden, kan ik in de eerste plaats mededeelen, dat de nu reeds getroffen maatregelen meer een voorbereidend dan een uitvoe rend karakter dragen. De aanschrijving, die, zooals den leden wel uit de dagbladen bekend zal zijn, door den Commissaris des Konings tot de gemeentebesturen is gericht, bereikte ons voor eenige dagen en is toen onmiddellijk in handen gesteld van de vereeniging van geneeskundigen, met het verzoek om het gemeentebestuur voor te lichten omtrent de maatregelen, die in de ge geven omstandigheden genomen moeten worden. Intusschen heb ik reeds last gegeven tot het instellen van een speciaal onderzoek naar de plaatsen, door den heer Zaaijer bedoeld ook in het algemeen die, waarvoor vergunning is gegeven tot het oprichten van mestvaalten, het houden en mesten van varkens en dergelijke, in één woord al die plaatsen, die, uit den aard der zaak, in meerdere of min dere mate aanleiding zouden kunnen geven tot ophooping van vuil. Bovendien heb ik nog gelast dat het desinfecteeren der openbare uri noirs en privaten, dat in gewone omstandigheden toch op gezette tijden plaats heeft, meer dan gewoonlijk zal geschieden. Overigens zal ik het rapport der geneeskundigen afwachten en natuur lijk de daarin vervatte wenken betrachten. Ik ben het met den heer Zaaijer volkomen eens dat het zuiver drink water een van de gewichtigste punten is. Er zijn intusschen weinig za ken, die mij in deze omstandigheden zooveel zorg baren als deze quaestie. liet is volstrekt niet onmogelijk de geheele gemeente rein te houden, maar ofschoon wij thans het voorrecht hebben goed drinkwater te bezit ten, vrees ik, evenals de heer Zaaijer, dat wij bij onze pogingen om het gebruik algemeen te maken zullen afstuiten op de quaestie van smaak. Ik kan al dadelijk een sterk spiekend voorbeeld daarvan bijbrengen. In het gedeelte van de stad tusschen den Ouden en Nieuwen Rijn is, zooals be kend is, een buizennet aangelegd geworden, waarvoor eene uitgave noo dig was van 23.000. De gemeente garandeert de daarvoor vereischte 10%, dus 2300 en nu hebben wij voor het loopende jaar nog op eene betaling van f 1000 moeten rekenen, zoodat in de geheele zeer uitge strekte buurt nog slechts voor f 1300 abonnementen zijn genomen! Hier uit blijkt dus hoe moeilijk het is, om vooral de mindere klasse te over tuigen van het overwegend belang om zuiver drinkwater te gebruiken. Dit neemt echter niet weg, dat wij voortgaan met het duinwater zoo veel mogelijk beschikbaar te stellen; voor behoeftigen is het steeds gratis verkrijgbaar en wij worden met de meeste welwillendheid bijgestaan door armbesturen in de verstrekking der gratisbewijzen. Het is echter be droevend, wanneer men ziet hoe weinig gebruik daarvan wordt gemaakt. Dat de afsluiting der pompen doelmatig genoemd kan worden, is bij mij nog aan twijfel onderhevig. Zal daarvan het gevolg niet zijn, dat men het water uit de grachten nog meer als drinkwater gaat gebruiken? Het zon dan nog de vraag zijn, wat meer kwaad doet: het water uit de pompen of het grachtwater. Ik zal intusschen zorgen dat het aantal standpijpen, waar water verkregen kan worden, belangrijk wordt ver meerderd en het is mijn voornemen door publicatie en aanplakbilletten op het gewicht van goed drinkwater te wijzen en tevens te waarschuwen tegen het gebruik van slecht water. Ik hoop, dat dit de gewenschte uit werking moge hebben, want er is inderdaad geen punt, dat mij meer zorg geeft dan de moeite om het gebruik van duinwater bij de bevol king ingang te doen vinden. Het ontbreekt ons niet aan welwillendheid om het water beschikbaar te Stellen, maar zooals reeds door den heer Zaaijer is opgemerkt, men vindt het duinwater flauw en het water uit de grachten of putten, dat nadeelig is voor de gezondheid, smakelijker! Het zal zeker niet ontbreken aan pogingen dit bezwaar uit den weg te ruimen. Wat nu betreft de derde vraag, kan ik mededeelen dat het bestuur der Ambachtsschool reeds herinnerd is aan de voorwaarde, waaronder de lokalen beschikbaar zijn gesteld en die eene tijdelijke sluiting zouden ten gevolge kunnen hebben. Zeer juist is door den heer Zaaijer opgemerkt, dat wij volgens het met den Staat gesloten contract het recht hebben om bij het heerschen van epidemieën, de aangetasten in het Academisch Ziekenhuis te doen opne men, voor zooverre de beschikbare ruimte dit toelaat. Die laatste uit drukking behelst dus eene voorwaarde, welke ons slechts tot op zekere hoogte de noodige ruimte waarborgt; doch die ruimte is sedert het slui ten van het contract, door den aanbouw van hoewel niet groote barak ken belangrijk toegenomen. Verder heb ik reeds maatregelen genomen om het meubilair, bestemd om bij eventueel gebruik van de lokalen der Ambachtsschool dienst te doen, in orde te laten brengen. De toestand, op dit oogenblik, is dat er nagenoeg niets voorhanden is. Na de epidemie van 1866 zijn vele voor werpen, die toen aangeschaft en gebruikt zijn, op de zoldering wegge borgen, tot mij op een zekeren dag bij eene gehouden inspectie bleek, dat er niet vee! bruikbaar meer bij was. De Raad heeft daarna, op ons voorstel, besloten den geheelen rommel op te ruimen. De ijzeren kribben of ledikanten bestaan evenwel nog; zij worden thans nagezien en voor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1884 | | pagina 3