44 of beter gezegd, juist omdat zij telkens geheel onnoodig wordt gebruikt, volgt daaruit nog niet, dat het nu eens vermelden, dan weer eens niet t vermelden van die clausule noodzakelijk tot verkeerde consequentiën aan leiding moet geven. Uit den aard en het karakter der vergunningen, die hier bedoeld worden, volgt dat zij herroepen kunnen worden, omdat zij een uitvloeisel zijn van het regeeringsrecht van den Raad, welk regeerings- recht even krachtig is om morgen te verbieden, wat het heden krachtig genoeg is te vergunnen. Mijns inziens is dus dergelijke clausule, hoewel onschadelijk, geheel onnoodig. Intusschen geef ik gaarne mijn gevoelen voor beter. De heer Bredius. De heer Cock stelt de meening op den voorgrond als zoude, wanneer de gemeente aan een ingezetene eene vergunning ver leent, daaruit geen contract geboren worden. Is dit zoo, dan moet ik eerlijk bekennen nooit geweten te hebben wat eigenlijk een contract is, en zou daaromtrent dan gaarne beter ingelicht worden. Tot nog toe is mijn gevoelen dat, wanneer de een vraagt „geef mij" en de ander daarop antwoordt „ik geef u" er dan eene verbintenis bestaat, en dat de rechten en verplichtingen, daaruit voortvloeiende, afhankelijk zijn van de voorwaarden of bepalingen, die bij de overeenkomst zijn gemaakt. Ik kan onmogelijk toegeven, dat, wannepr de Staat of gemeente, eene verbintenis aangaat, die daarvoor eene bijzondere wetsbepaling zouden kunnen of moeten volgen. Ik weet zeer goed dat elk contract door de gemeente gesloten niet altijd per se rechtsgeldig is, om de eenvoudige reden, dat de gemeente als onder curateele «taat er voor sommige contracten de sanctie noodig is van hoosere autoriteiten alvorens die effect kunnen sorteeren. Daar heb ik ook niet over gesproken. Ik kan echter niet inzien dat een contract door eene gemeente op andere wijze kan worden aangegaan, als door particulieren of zedelijke lichamen, daar voor allen dezelfde wet telijke bepalingen gelden. Ik blijf dus bij mijne opinie dat de bepalingen bij de vergunning behoort te worden opgenomen, en dat bij weglating, een gevaarlijke weg wordt bewandeld. Doch dat volgens de meening van deze vergadering, die nooit moet worden opgenomen. De heer Cock. Er is geen sprake van een contract! Wij geven nu alleen toestemming om in een publiek vaarwater een plankijs te leg gen. Ook zelfs al wilden wij omtrent dat publieke vaarwater met adres sant een contract sluiten en het hem b. v. verhuren of verkoopen, geheel of gedeeltelijk, zouden wij dit niet mogen doen, zoo lang het publiek vaarwater is. Het geldt hier bovendien zaken, die buiten den handel zijn. De heer Bredius. Ik zie niet in hoever de bevoegdheid van den Raad zich dan uitstrekt, om een contract aan te gaan I Wanneer de Raad huizen koopt of verkoopt, dan wordt een contract geslotenniemand zal beweren dat dit geen contract is, maar hoe kan de eene Raad te niet doen, wat de andere heeft gedaan? Ik zou wel gaarne weten, waar de grenzen zijn binnen welke de Raad eenmaal aangegane verbindte- nissen kan intrekken naar eigen goedvinden. Ik acht den Raad niet bevoegd tot zulke eigenmachtige handelingen. Ik laat het echter aan de prudentie van de leden over; het was mij slechts te doen op eene inconsequentie te wijzen, die gevaarlijk kan worden en om reden waarvan ik tegen het voorstel zal stemmen. De heer Cock. Juist het voorbeeld dat de heer Bredius heeft genoemd van den koop of verkoop van huizen strijdt voor mijne opinie. De door hem bedoelde verkoop betreft natuurlijk huizen of eigendommen, die pri vaat eigendom der gemeente zijn en hoegenaamd 11 i e t voor den openbaren dienst bestemd zijn. Daar is dus geen sprake van publiekrechtelijke han deling. De gemeente staat, wat die soort van eigendom betreft, gelijk met elk ander particulier. Worden dus dergelijke huizen verkocht, dan geschiedt dit door gewone koopcontracten, overeenkomstig het burgerlijk recht, behoudens natuurlijk de goedkeuring van de Gedeputeerde Statendoch dit laatste doet hier niets ter zake. Wat wij heden doen is geheel iets anderswij sluiten heden hoegenaamd geen contract, wij geven eene bloote vergunning. De heer Bredius zal zich herinneren, dat bij verkoop of afstand van een openbare straat of van een gedeelte daarvan de gemeente-wet uit drukkelijk eischt, dat dit geheel of gedeelte vooraf bij afzonderlijk raads besluit aan den publieken dienst worde onttrokken. Dat raadsbesluit moet voorafgaan en eerst dan kan de gewone civielrechtelijke verkoop volgen. In die bepaling ligt de bevestiging van mijn beweren, en tevens blijkt er het verschil uit, dat de wet maakte tusschen eigendommen, gronden, straten, wateren enz., die al of niet voor den openbaren dienst zijn bestemd. In stemming gebracht wordt het amendement Bredius verworpen met 15 stemmen tegen één, die van den heer Bredius. Het voorstel van Burg. en Weth. op verzoek van den heer Bredius in hoofdelijke stemming gebracht, wordt daarna aangenomen met 45 stem men tegen één, die van de heer Bredius. III. Voordracht tot het maken van een schoeiing in de Heerensingel- gracht en tot demping van een gedeelte van de Zijlsingelgracht. (Zie Ing. St. n°. 101). De heer Knappert. M. de V. I Ten opzichte van de voordracht, die ons thans bezig houdt, wensch ik in de eerste plaats op te merken, dat daarover het rapport van de Commissie van Financiën niet is ingewonnen. Het is wel waar, dat deze Commissie tegenwoordig zeer onvoltallig is, zoo door vacature als door afwezigheid van een harer leden, doch dit neemt niet weg dat zij toch nog bestaat. In verband met de bestaande voorschriften, zou ik dus met grond kun nen voorstellen de behandeling van deze zaak te verdagen. Daar ik echter een groot vriend van afdoen ben, zal ik van mijne zijde dit bezwaar niet doen gelden. Alleen wensch ik over de voordracht zelf het volgende in het midden te brengen. In verband met het rapport der Commissie van Fabricage, stellen Burg. en Weth. voor de kosten voor het maken van eene nieuwe schoeiing, ge raamd op 700, te bestrijden uit den post volgn. 92, Onderhoud van havens enz., der begrooting van dit jaar. De Commissie van Fabricage grondt haar advies in dien zin vooral op de omstandigheid dat van de gelden toegestaan voor de demping van de sloot langs den Stationsweg f 800 minder zal worden gebruikt, dan daarvoor is toegestaan. In effecte zou de gemeente de kosten voor de hier bedoelde werken dus betalen uit geleend geld, daar toch de gelden voor de demping van de sloot langs den Stationsweg volgens raadsbesluit moeten gevonden worden uit geldleening. Tegen het voorstel heb ik dus alleen dit kleine bezwaar, dat de gelden behooren gevonden te worden uit den post „Onvoorziene Uitgaven", in plaats van op de door de Commissie van Fabricage voorgestelde wijze. Kunnen Burg. en Weth. zich met deze zienswijze vereenigen en zijn zij dus geneigd hun voorstel in dien zin te wijzigen, dan heb ik verder noch tegen het behandelen van de zaak noch tegen de zaak zelve eenig bezwaar. De Voorzitter. Bij het Dageiijksch Bestuur bestaat geen bezwaar het denkbeeld van den heer Knappert over te nemen, dat hij de beleefdheid had reeds vóór den aanvang der vergadering te ontwikkelen, evenals het eerste punt, het niet hooren der Commissie van Financiën. Daarin heeft hij in abstracto volkomen gelijk. Aangezien het echter in dezen tijd van het jaar niet gemakkelijk is zaken af te doen en het Burg. en Weth. bekend was, dat de Commissie toch niet zou kunnen vergade ren, hebben zij wegens het spoedeischende van de zaak gemeend het voor stel nu reeds ter tafel te moeten brengen. Burg. en Weth. wijzigen dus hun voorstel in dien zin dat de gelden gevonden zullen worden uit den post „Onvoorziene Uitgaven", waar zij meer eigenaardig te huis behooren. Ik zal den leden wel niet in herinnering behoeven te brengen, dat de gemeente tot het maken der schoeiing verplicht is, daar dat tot de voor waarden behoort waar op de vergunning voor de aanplemping van Rijnland verkregen is. De voornaamste reden tot spoed is de omstandigheid dat de specie reeds op het land opgestapeld is moeten worden omdat zij an ders in het water zou wegvloeien, en dus later weder opgebaggerd zou moeten worden. De heer Juta. M. de V. I Toen indertijd hetzelfde voorstel tot demping van een gedeelte der Singelgracht aan de orde is geweest, was een van de bezwaren daartegen aangevoerd deze, dat men vreesde dat de doorvaart- wijdte niet voldoende zou blijven. De schepen moeten juist op dat punt, waar gedempt zal worden, draaien. Heeft men nu rekening gehouden met de grootte der schepen! Ik zie dat U eene teekening voor U hebt, wellicht zult U mij kunnen inlichten. De Voorzitter. Ik kan de vraag van den heer Juta volmondig met ja beantwoorden, wanneer men ten minste onder „draaien" niet verstaat, „geheel ronddraaien." Wij hebben bij de teekening de mal gevoegd van een schip, lang 75 meter, breed 8 meter. Nu is 8 meter de grootste breedte waarop wij behoeven te rekenen, de meeste bruggen hebben die doorvaartwijdte zelfs niet, doch zooals men weet, zullen zij in 't ve/volg van tijd daarop gebracht worden. De grootste schepen, die hier tot nog toe kwamen, waren 55 meter lang. Wij hebben nu tot voorbeeld een mal genomen van een schip, dat nog 20 meter langer is, en het blijkt dat dit gemakkelijk door alle bochten gaat. Er bestaan dus uit een scheepvaartkundig oogpunt geen bezwaren tegen ons voorstel. De voordracht wordt daarna met algemeene stemmen goedgekeurd. IV. Voordracht tot uitreiking van consenten voor het jachtrecht op waterwild in de vroonwateren. (Zie Ing. St. n°. 103). Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. V. Voordracht tot vaststelling van het te heffen percent in zake de plaatselijke directe belasting en suppletoire staat begrooting dienst 1884. (Zie Ing. St. n°. 108). De heer Knappert. M. de V. I Ook omtrent deze voordracht moet ik de opmerking maken dat de Commissie van Financiën niet is gehoord. Ter bevordering echter eener spoedige invorderbaarverklaring van het kohier, zou ik ook deze zaak niet wenschen aan te houden. Wel heb ik aanvankelijk overwogen of op den post „Renten wegens op prolongatie uitgegeven gelden" voldoende zoude zijn ontvangen om daaruit de voorgestelde verhooging 't zij geheel of gedeeltelijk te kunnen bestrijden. Daar mij evenwel bij informatie gebleken is dat zulks niet het geval is, zoo bestaan bij mij geene bedenkingen tegen de aanneming van het onder- werpelijk voorstel. De Voorzitter. Om dezelfde reden, die ik daareven mededeelde, is de Commissie van Financiën ook in dezen niet gehoord. Het vaststellen van het kohier eischte echter nog meer spoed dan het voorgaande onderwerp en wij meenden daarom, ook ondanks het gemis van het advies van de Commissie van Financiën, dit punt aan het oordeel van den Raad te moeten onderwerpen. s De voordracht wordt daarna met algemeene stemmen goedgekeurd. VI. Rekening van de dienstdoende schutterij over 1883. (Zie Ing. St. n°. 104). Zonder discussie of hoofdelijke stemming voorloopig vastgesteld. VII. Rekening over 1883 van het Gereformeerd Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis. (Zie Ing. St. n°. 105). De heer Juta verlaat de Vergadering. Zonder discussie of hoofdelijke stemming word daarna de rekening goed gekeurd. VIII. Rekening van de Kamer van Koophandel en Fabrieken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1884 | | pagina 2