GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
45
INGEKOMEN STUKKEN.
1878 ƒ5199,30*.
1879 6050,495.
1880 6376,82.
1881 8563,39.
1882 7573,19.
1883 2476,23.
Te zamen. 36239,43.
N°. ÏOO. Leiden, 26 Juni 1884.
Onder overlegging van bijgaande stukken hebben wij de eer Uwe Ver
gadering mede te deelen dat er ook bij ons geen bezwaar bestaat tegen
de inwilliging van het verzoek van Ph. Van der Heijden, om een houten
plankijs te maken in den Nieuwen Rijn voor den achtergevel van het
huis aan de Hoogewoerd n°. 60, zoodat wij U in overweging geven de
gevraagde vergunning te verleenen onder de in het rapport der Commissie
van Fabricage voorgestelde voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan Edel achtb. Heeren Burg. en Weth. der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Philippus Van der Heijden,
wonende Hoogen Rijndijk gemeente Zoeterwoude, dat hij voor het perceel
aan de Hoogewoerd n°. 60, uitkomende aan den Nieuwen Rijn wenschte te
plaatsen een plankijs gelijk komende met die der nevenperceelen, waar
voor hij de toestemming van Uwen Raad verzoekt.
Hooge Rijndijk gem. Zoeterwoude, 't Welk doende.
9 Juni 1884. Pu. Van der Heijden.
Leiden, 24 Juni 1884.
De Commissie van Fabricage heeft de eer op het request van Ph. Van
der Heijden te berichten, dat bij haar geen bezwaar bestaat tot het ver
leenen der gevraagde vergunning, die reeds verkregen is van het Hoog
heemraadschap van Rijnland, om een houten plankijs te plaatsen aan den
Nieuwen Rijn voor den achtergevel van zijn huis op de Hoogewoerd, wijk
3 n°. 391 (straatn. 60), mits tot wederopzeggens toe, niet meer dan 1.20
meter buiten den gevel uitspringende en behoorlijk te onderhouden, onder
toezicht van den Gemeente-Architect en tegen betaling van het recht, be
paald bij art. 3 n#. 20 van het tarief, vastgesteld den 5deu Maart 1857.
Aan Heeren Burg. en Weth. De Commissie van Fabricage,
der gemeente Leiden.
N°. ÏOI. Leiden, 26 Juni 1884.
In de zitting van 3 Augustus 1882 werd in behandeling gebracht onze
voordracht van 17 Juli te voren strekkend tot berging van diepgrond en
om daarvoor aan te wijzen een gedeelte der Zijl- en der Heerensingelgrachten.
Ten gevolge van de door enkele leden gemaakte opmerking dat de
voorgestelde aanplemping van de Zijl singelgracht wellicht eenigen hinder
voor de scheepvaart zoude veroorzaken werd alstoen voorloopig alleen be
sloten tot aanplemping van een gedeelte der Heerensingelgracht.
Blijkens het hierbij overgelegd rapport der Commissie van Fabricage is
thans die aanplemping voltooid en zal ter voldoening aan de voorwaarde
door het Hoogheemraadschap van Rijnland bij het verleenen van de ver
gunning gesteld, moeten worden overgegaan tot het maken van eene
schoeiing, waarvan de kosten worden geraamd op 700, welke uitgave
kan worden bestreden uit den post volgn. 92, onderhoud van havens enz.
der begrooting van dit jaar.
In de tweede plaats wordt door de Commissie van Fabricage voorgesteld
den thans op nieuw verkregen diepgrond te gebruiken tot aanplemping
van een gedeelte der Zijlsingelgracht, onder mededeeling dat daardoor geen
hinder voor de scheepvaart kan worden veroorzaakt, zijnde voor deze aan
plemping reeds in 1882 de vereischte vergunning door Rijnland verleend.
Ons verder aan het rapport refereerende geven wij Uwe Vergadering
alsnu in overweging, ons te machtigen
1°. tot de openbare aanbesteding van het maken eener schoeiing langs
het aangeplempte gedeelte van de Heerensingelgracht;
2°. om de inham van de Zijlsingelgracht in het rapport der Commissie
van Fabricage omschreven, te doen dempen, zullende de kosten voor de
beschoeiing in het volgend jaar uit te voeren, op de begrooting voor 1885
worden uitgetrokken.
Aan den Gemeehteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 24 Juni 1884.
Bij Raadsbesluit van 3 Augustus 1882, is bepaald, dat tot voorziening
in de behoefte aan een bergplaats van het diepgoed, uit het jaarlijks die
pen van stadsgrachten voortkomende, een driehoekig gedeelte van de Hee
rensingelgracht, tusschen de R. K. begraafplaats en de openbare zwemplaats
kon worden gedempt. Die demping thans geheel afgeloopen zijnde, is het
noodzakelijk dat ter voorkoming van het uitzakken van dien grond aldaar,
eene beschoeiing wordt gesteld, ter lengte van p.m. 135 meters en be
staande uit kolderpalen van vier meters lengte op een meter afstand met
de noodige ankers en een schot van anderhalven meter, waarvan de kosten
worden geraamd op 700, die gevonden kunnen worden uit den post van
art. 92 der begrooting, omdat het dempen van den Stationsweg ongeveer
voor 800 minder dan de daarvoor toegestane som is aangenomen.
Intusschen bestaat er op nieuw behoefte aan zoodanige bergplaats, waar
voor de Commissie van Fabricage bij voordracht van 28 Juni 1882 had
dienstig geacht een inham van den Zijlsingel tegenover de begraafplaats,
ter grootte van 1650 centiaren, waarmede het singelpad kan worden ver
fraaid door beplanting. Bij bovengenoemd Raadsbesluit is daarop de be
schikking aangehouden, terwijl nu weder het diepgoed van het Rapenburg,
de Groenhazengracht enz. berging vereischt. Vrees voor belemmering der
scheepvaart bestaat er niet, omdat de doorvaartwijdte gelijk of grooter
zelfs zal blijven, dan het nauwste gedeelte van den Zijlsingel thans heeft
bij de katoenfabriek der firma De Heijder Co. en wel één meter breeder,
die voor Duitsche kolenschepen, voldoende kan worden geacht.
De Commissie van Fabricage heeft dientengevolge de eer te adviseeren
tot het vragen van machtiging;
1°. om in het openbaar aan te besteden het maken eener houten be
schoeiing langs het gedempte gedeelte van de Heerensingelgracht, waarvan
de kosten zijn geraamd op 700;
2*. om de inham van den Zijlsingel, tegenover de begraafplaats te dempen
met diepgrond en later te beschoeien, waarvan de kosten worden geraamd
op 800 te brengen op de begrooting van het volgende jaar.
Aan heeren Burg. en Weth. De Commissie van Fabricage,
der gemeente Leiden.
N°. 102. Leiden, 24 Juni 1884.
Naar aanleiding van art. 3 van het reglement van beheer, hebben wij
de eer U de volgende dubbeltallen voor te dragen, ter vervanging van
de leden van ons bestuur buiten den Gemeenteraad, die den lsten Juli
moeten aftreden, zijnde de heeren J. Van Heukelom Jr., C. J. Leembruggen
en A. J. Krantz, welke weder op nieuw benoembaar zijn.
1°. de heeren J. Van Heukelom Jr. en P. Van Bleiswijk Ris.
2°. C. J. Leembruggen en M. W. Jaeger.
3°. A. J. Krantz en J. B. Zuurdeeg.
Bestuurderen van het Werkhuis,
Aan den Gemeenteraad L. Driessen, loco-Voorzitter,
van Leiden. H. C. Juta, Secretaris.
N°. 103. Leiden, 26 Juni 1884.
Wij hebben de eer Uwe Vergadering in overweging te geven om even
als in de laatste jaren is geschied, voor het jachtrecht op waterwild in de
Vroonwateren permissiën te doen uitreiken tegen eenen prijs van 6.
Ten vorigen jare werd ter zake ontvangen een bedrag van 120.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. ÏOI. Leiden, 3 Juli 1884.
De Commissie van Financiën heeft de eer U te berichten dat het onder
zoek der rekening van de dienstdoende Schutterij, alhier, dienst 1883,
tot geene bedenkingen heeft geleid.
Zij stelt U derhalve voor die rekening voorloopig vast te stellen, in
ontvangst en uitgaaf tot een bedrag van 8994.84, alzoo sluitende quitte.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°. 105. Leiden, 3 Juli 1884.
De Commissie van Financiën heeft de eer U te berichten dat het onder
zoek der rekening van het Gereformeerde Minne- of Arme Oude Mannen-
en Vrouwenhuis van 1883 tot geene bedenkingen heeft geleid. Zij stelt U
mitsdien voor deze goed te keuren in ontvangst op de som van 14767.07
in uitgaaf op de som van 12724.94, zoodat het dienstjaar oplevert een
batig saldo van 2042.13, onder bepaling dat daarvan in de eerstvolgende
rekening verantwoording zal behooren te worden gedaan.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°. 106. Leiden, 3 Juli 1884.
De Commissie van Financiën heeft de in hare handen gestelde rekening
van de Kamer van Koophandel en Fabrieken alhier, over den dienst 1883
onderzocht en, daarop geene bedenkingen vindende, heeft zij de eer U
voor te stellen die goed te keuren; in ontvangst tot eene som van ƒ475,
in uitgaaf tot eene som van ƒ411, opleverende een batig saldo van 64,
hetgeen den rendanten in korting zal strekken van de toelage over 1884.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N°. lOS. Leiden, 3 Juli 1884.
Het onderzoek der rekening van de Plaatselijke Schoolcommissie, over
1883, heeft bij de Commissie van Financiën tot geene bedenkingen geleid.
Zij heeft derhalve de eer Uwe Vergadering in overweging te geven die
rekening goed te keuren, in ontvangst en uitgaaf ad 139.22.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz.
N®. lOS. Leiden, 7 Juli 1884.
Blijkens het door ons opgemaakt kohier der plaatselijke directe belasting
voor dit jaar bedraagt het belastbaar inkomen 5.600.937, terwijl op de
begrooting als opbrengst der belasting is uitgetrokken een bedrag van
123000. Vermits krachtens de verordening op de heffing dit bedrag met
5 °/0 voor kwade posten wordt verhoogd, zijnde 6150, zoude dit jaar
moeten worden geheven een bedrag van 129150, ongeveer overeenko
mende met 2 30/i08 °/0 van het belastbaar inkomen.
Intusschen zullen dit jaar de nadeelige sloten van de rekeningen der
Algemeene Trekvaartenkas sedert 1878 moeten worden aangezuiverd in
verband met de liquidatie van het Utrechtsche Jaagpad en de overdracht
van het in Zuid-Holland gelegen gedeelte aan de provincie krachtens raads
besluit van 25 October 1883, en daardoor eene uitgave komen ten laste
van dit dienstjaar waarop bij de vaststelling van de begrooting niet kon
worden gerekend.
De nadeelige sloten bedragen over:
Het geringe bedrag van het nadeelig saldo over 1883 is een gevolg van
de uitbetaling door de gemeente Utrecht van een som van ƒ4090,65 ter
beëindiging van alle geschillen over de afrekening ingevolge de akte van
liquidatie.