40 kolen opgegeven dan het in werkelijkheid is. Bij vergelijking van ont vangst en verbruik kom ik, volgens den staat dien ik de eer zal hebben aan H.H. Commissarissen te geven, tot een grooteren inventaris dan hij deze rekening en verantwoording is overgelegd. Eindelijk is nog van de koolteer de inventaris 4000 liter lager dan het werkelijk cijfer. Dat moet niet zijn, zooals op pag. 17 van het ver slag over 1883 is aangegeven: 20000 maar 16000 liters, een gevolg van de omstandigheid dat het eigen gebruik van 4000 liter niet in rekening is gebracht en op den inventaris zijn opgenomen. M. de V. Ik heb thans echter een anderen weg gevolgd dan vroeger en een der heeren Commissarissen officieus op die kleine verschillen ge wezen, die daarvan in de vergadering der Commissie officieel mededeeling zal doen, waarom ik vertrouw dat in volgende jaren dergelijke onnauw keurigheden niet meer zullen voorkomen. Ik zal dan ook, in dat vertrouwen, ditmaal mijn goedkeuring aan de rekening schenken, al blijf ik het betreuren, dat de vorm niet zeer be grijpelijk is, bij gemis van eene behoorlijke balans benevens winst- en verliesrekening. Door dergelijke bescheiden zou het zelfs aan den minst ingewijde mogelijk zijn met één oogopslag den bestaanden toestand te overzien en te begrijpen. De heer Cock. M. de V.Wanneer ik thans het woord vraag is het niet om te spreken over de rekening zelf en de daarin voorkomende cijfers, maar om, evenals in het vorige jaar, een en ander in het midden te brengen naar aanleiding van het gewone jaarverslag der Gasfabriek. De Voorzitter. Ik zou den heer Cock in overweging willen geven dit thans niet te doen, aangezien ik hem het woord daartoe niet zou kunnen verleenen. Verleden jaar heb ik mij daartegen niet verzet, doch later mij zeiven het verwijt gedaan dat ik daarin zeer verkeerd had gehandeld. Commissa rissen van de Gasfabriek mogen niet bij het behandelen der rekening tegenwoordig zijndit is nu eenmaal een wetsbepaling die ik zeer betreur, maar waaraan wij ons niettemin moeten houden. Ik twijfel er geen oogenblik aan of Commissarissen zullen in staat zijn opheldering te geven, hetzij door de juistheid der aanmerkingen te erken nen, hetzij door aan te wijzen waarin men zich vergist heeft, iets waartoe ik persoonlijk thans de gegevens mis. Nu geloof ik dat het niet aangaat dit onderwerp, waarbij Commissa rissen zoo nauw betrokken zijn, ter sprake te brengen juist op een tijd stip, dat zij er niet bij tegenwoordig mogen zijn, terwijl daartoe boven dien later de gelegenheid kan worden gevonden. De heer Cock. Het zij mij vergund U hierop te antwoorden, M. deV., dat, wanneer U mij het woord ontneemt, ik natuurlijk de eerste zal zijn mij daaraan te onderwerpen. Evenwel wil ik toch doen opmerken dat indertijd bij de Commissie voor de Gasfabriek er op aangedrongen is, dat het verslag te gelijk met of althans vóór de rekening zou worden ingeleverd, hetgeen vroeger niet geschiedde. Commissarissen van de Gasfabriek hebben verleden jaar, zoo niet reeds één jaar vroeger, aan dien wensch gevolg gegeven, waarvoor ik hun ver leden jaar mijn dank betuigd heb, en daardoor blijkbaar erkend dat zij, even als ik, het verslag beschouwden als een soort van memorie van toe lichting op het punt van cijfers, voor de behandeling der rekening, waaraan wij geroepen zijn al of niet onze goedkeuring te hechten. Mijns inziens, M. de V., zou het dus verstandig en raadzaam zijn ook thans de discussie over het verslag niet te onderdrukken. Met U betreur ik het ten zeerste, dat de inrichting der Leidsche Gas fabriek of, juister gezegd, de verhouding tusschen haar Bestuur en den Gemeenteraad op zoodanigen leest geschoeid, en dat nog wel bij eene verordening door ons zeiven gemaakt dat eigenlijk slechts éénmaal in het jaar, als van zelf de gelegenheid aangeboden wordt om over de fabriek en de geheele administratie, die daaraan verbonden is, te spreken. Nu weet ik zeer goed, dat het ieder lid van den Raad, na daartoe van de "Vergadering verlof te hebben bekomen, vrijstaat over elk onder deel van het beheer inlichtingen te vragen, doch het spreekt van zelf, dat men daartoe niet zoo gemakkelijk overgaat. Aangezien dus, zooals ik voldoende meen aangetoond te hebben, alleen bij het behandelen van de rekening der Gasfabriek gelegenheid bestaat om over gaszaken te spreken, had ik gehoopt dat men die gelegenheid gretig zou aangegrepen hebben. Evenals U, M. de V., betreur ik het, dat met het oog op de zeer positieve bepaling der gemeentewet, Commissarissen daarbij niet tegenwoor dig kunnen zijn. Doch dat is nu eenmaal niet anders. Bovendien hebben de heeren verleden jaar getoond, dat zij zeer goed in staat zijn zich te verdedigen, niettegenstaande die hinderlijke bepaling van de gemeentewet. Zij hebben zich toen schriftelijk en zeer krachtig verdedigd en het er zelfs in veler oogen, zeer netjes afgebracht. Blijft U echter in strijd met al het door mij aangevoerde van opinie dat ik werkelijk het woord niet mag hebben, dan ik herhaal het zal ik mij daarbij nederleggen. Gaarne en met veel vuur strijd ik voor de rechten van het vrije, onbelemmerde woord, maar dat verhindert niet te meer nu ik immers mijn doel ook op andere wijze kan be reiken dat ik met evenveel vuur Uw gezag als Voorzitter wil helpen handhaven. De Voorzitter. Ik blijf van gevoelen dat het verslag thans niet aan de orde is. Overigens schijn ik mij niet volkomen duidelijk te hebben uitgedrukt, daar ik niets anders heb willen argumenteeren dan dat de wet de tegen woordigheid van Commissarissen hij het behandelen der rekening verbiedt, hetgeen natuurlijk geheel onafhankelijk is van de wijze waarop de admi nistratie van de Gasfabriek wordt geregeld. Wat verder de aanmerking betreft, dat er slechts eens in het jaar ge legenheid zou bestaan om over gaszaken te spreken, wil ik er nogmaals op wijzen, dat ieder lid, met verlof van de Vergadering, dit ten allen tijde kan doen. De heer Cook. Ik heb dit zelf reeds opgemerkt. De Voorzitter. De heer Cock heeft voor zijn gevoelen steun gezocht in het argument, dat de Commissie er zelf op aangedrongen heeft dat het verslag vóór of te gelijk met de rekening zou verschijnen. Dit argument is op zich zelf volkomen juist. De Commissie is daarbij echter niet van de bedoeling uitgegaan, dat men het verslag dan tegelijk met de rekening ter sprake zou brengen, maar eenvoudig dat de leden zoodoende met meer kennis van zaken over de rekening zouden kunnen oordeelen. „Maar" zegt de heer Cock „een lid van den Raad maakt niet gaarne gebruik van zijn recht om, zoo hij daartoe althans geen gewichtige aanleiding heeft, een speciale zaak in discussie te brengen." Dit nu moet ieder lid voor zich zeiven weten. Hij moet beoordeelen of de zaak hem gewichtig genoeg voorkomt om er een speciaal punt van discussie van te maken. Doch daarenboven zou aan dit bezwaar, dunkt mij, zeer gemakke lijk kunnen worden te gemoet gekomen door eenmaal in het jaar het ver slag op de agenda te plaatsen en dan te bespreken. Naar mijn inzien is het niet fair, of, zoo dit misschien wat te sterk uitgedrukt mocht zijn, niet aangenaam voor de Commissarissen wanneer het verslag in hunne afwezigheid wordt besproken en gecritiseerd. Gaarne geef ik den heer Cock toe dat Commissarissen verleden jaar de bezwaren tegen het verslag zeer netjes, en, ik voeg er bij zeer af d o en de, beantwoord hebben. Dit kan echter natuurlijk geen reden zijn om hun de gelegenheid te benemen, om onmiddellijk te antwoorden indien zij dit wensqhendaardoor zou tevens het voordeel worden verkregen dat eene correspondentie en discussie, zooals het vorige jaar hebben plaats gehad later niet zouden behoeven te volgen. Thans is ik houd het vol alleen aan orde de rekening, terwijl de vervroegde indiening van het verslag uitsluitend geschiedde om de leden in de gelegenheid te stellen vóór het behandelen der rekening deze beter te kunnen beoordeelen. De heer Cock. Mag ik U dan vragen, M. de V., of U mij onmiddellijk na de behandeling der rekening het woord wilt verleenen voor het weinig omvangrijke dat ik te zeggen heb,- öf dat U het beter acht daarmede tot eene volgende Vergadering te wachten De Voorzitter. Ik heb er volkomen vrede mee, zoo de Vergadering dit wenschelijk acht, onmiddellijk nadat over het lot der rekening is be slist en de Commissarissen hunne plaatsen hebben hernomen, aan den heer Cock het woord te verleenen. Mijn bezwaar geldt alleen eene bespreking van het verslag, gedurende eene door de wet bevolen afwezigheid van de leden dezer vergadering, die het verslag hebben uitgebracht. De heer Cock. M. de V. Dan vraag ik het woord bij deze. De rekening wordt hierop, in stemming gebracht, goedgekeurd met 15 tegen 2 stemmen, die van de heeren Cock en Scheltema. De heeren De Fremery en Van Dissel verschijnen weder ter Vergadering. De Voorzitter. Ik heb de eer aan heeren Commissarissen der Gas fabriek mede te deelen, dat de rekening met 15 tegen 2 stemmen is goedgekeurd en verder dat door den heer Cock verlof is gevraagd om het woord te voeren naar aanleiding van het jongste jaarverslag over de Gasfabriek. Heeft een der leden bezwaar den heer Cock daartoe het woord te ver leenen? Het verlof wordt bij acclamatie verleend. De heer Cock. M. de V.Ook nu wil ik beginnen met aan Commissa rissen der Gasfabriek dank te zeggen voor de tijdige toezending van het in vele opzichten zeer interessante verslag, dat ik dan ook met de grootste aandacht gelezen heb. Zooeven heb ik er reeds met een enkel woord op gewezen, dat de Gasfabriek, met al hetgeen daartoe behoort, een zaak van het grootste gewicht is en het daarom tegelijk betreurd, dat eigenlijk bij de bestaande verordening slechts éénmaal in het jaar de gelegenheid aangeboden wordt daarover te spreken. Nu weet ik wel het werd reeds straks door mij opgemerkt dat het ieder lid vrij staat daartoe opzettelijk het woord te vragen, maar zonder bepaalde noodzakelijkheid gaat men niet zoo gemak kelijk daartoe over, en ik had het in dit geval dan ook 1 i e v e r niet gedaan. In de eerste plaats wensch ik naar aanleiding van het verslag eene op merking te maken, om wellicht een tweetal vragen daaraan toe te voegen. Vooreerst dan de opmerking: Zij betreft wederom de lichtsterkte van het gas. Niettegenstaande den wenk, dien wij verleden jaar van U, M. de V., ontvingen om maar liever niet over de lichtsterkte te spreken, heb ik toch gemeend aan dien, ik ben er van overtuigd overigens welgemeen- den raad geen gehoor te mogen geven en dit netelige onderwerp dus wel degelijk te moeten aanroeren. Ik meen dat wanneer plichtgevoel mij tot spreken dringt, ik alleen aan die innerlijke stem gehoor moet geven, zonder op verdere bijredenen acht te slaan. Het gas en bij gevolg ook de lichtsterkte van het gas, ik zeg het nog eens, is een der belangrijkste zaken die in deze Vergadering kunnen be handeld wordengeene waarbij het publiek belang in ruimeren zin zoozeer gemoeid is. Om dit in te zien behoeft men slechts te bedenken, dat ieder ingezeten zonder onderscheid, van den hoogst geplaatsten tot den minst gegoeden toe, bij goed en sterk lichtgevend gas belang heeft. Hij heeft slechts bij avond, hetzij de straat op te gaan, hetzij den eersten den besten winkel binnen te treden, of hij ondervindt het voor- of nadeel van goed of slecht gas. De minste arbeider, die in fabriek of werkplaats den kost verdient, ondervindt het voordeel van goed lichtgevend gas. En dan spreek ik nog niet eens van de talrijke particuliere gasverbruikers, die evenzeer als de neringdoenden er financieel belang bij hebben goed gas te ontvangen. Ik meen dus te mogen beweren dat er, in practischen zin altijd, wel geen zaak van zoo bij uitnemendheid publiek belang zal gevonden worden als juist het gas, en bij gevolg zoozeer aangewezen om in het openbaar behandeld te worden. Intusschen is de opmerking, die ik heden aan de aandacht van den Raad wil onderwerpen, van veel aangenamer aard, dan die ik in het vorige jaar over hetzelfde onderwerp de eer had te maken. Toen toch constateerde

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1884 | | pagina 2