GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 5 INGEKOMEN STUKKEN. N°. 11. Leiden, 21 Januari 1884. Na ingewonnen advies van den voorzitter der Commissie van Fabricage geven wij Uwe Vergadering in overweging aan I. Boudri vergunning te verleenen om een stoep te leggen vóór zijne huizen in het Vogelstraatje, wijk 5 nos. 4, 6, 8, 10, 12, 14 en 16, mits de bovenkant gelijk zij met de straat en niet meer dan drie decimeters buiten den gevel uitspringe. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders van Leiden. De ondergeteekende Izak Boudri, timmerman, wonende in het Loridans- hof, Oude Varkenmarkt, wijk 1, n°. 12, geeft met verschuldigden eerbied te kennen, om voor de zeven naast elkander in aanbouw zijnde werkmans woningen in het Werk- of Vogelstraatje, Langegracht, geteekend met nos. 4, 6, 8, 10, 12, 14 en 16 een gemetseld stoepje te mogen leggen, welk 30 centimeter vooruitspringt. Leiden, 10 Januari 1884. 't Welk doende, enz. I. Boudri. N#. 12. Leiden, 15 Januari 1884. Naar aanleiding van de ingediende bezwaarschriften van A. F. C. Strack van Schijndel en A. P. Hakkenberg, tegen hunne aanslagen in de plaatse lijke directe belasting voor 1883, hebben wij de eer Uwe Vergadering voor te stellen om overeenkomstig het vermelde in kolom 10 van den hierbij overgelegden staat te willen beschikken en dientengevolge beide aanslagen voorkomende op het 1ste suppletoir kohier van den dienst 1883 te verminderen respectievelijk met ƒ17.28 en 8.94 en alzoo uit te trek ken op ƒ5.96 en ƒ3.58. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz. N°. 13. Leiden, 18 Januari 1884. In de Raadszitting van 31 Mei van het vorig jaar werd op den post jaarwedden der leeraren aan het Gymnasium van de begrooting voor 1882 eene verhooging toegestaan voor de periodieke tractementsverhooging be doeld bij art. 3 der verordening van 5 Juni 1879, van den leeraar in de Fransche taal den heer J. J. A. A. Frantzen. Daar de toekenning dier verhooging plaats had nadat de begrooting voor 1883 was vastgesteld zijn op die begrooting ter zake geen gelden beschikbaar gesteld, waardoor op het betrekkelijk artikel een tekort van ƒ125 aanwezig is. Ooi is de som van 700 uitgetrokken op den post kosten van het Huis van Bewaring en onderhoud van politiegevangenen, niet toereikend om daaruit de nog te doene uitgaven te kunnen bestrijden. Het aandeel dat door deze gemeente in de kosten van het Huis van Bewaring alhier wordt bijgedragen, bedraagt voor 1883 537, terwijl voor verpleging van politiegevangenen verschuldigd is een bedrag van ƒ180 tengevolge waar van een tekort van 17 op den post ontstaat. Wij stellen Uwe Vergadering alsnu voor in de tekorten ad ƒ142 te voorzien door overschrijving van den post onvoorziene uitgaven op de volgns. 117 en 125a der begrooting van 1883, te welken einde wij U hierbij een staat van af- en overschrijving ter vaststelling aanbieden. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz. N®. 14. Leiden, 24 Januari 1884. Wij hebben de eer Uwe Vergadering hierbij over te leggen een adres van Dr. J. Baert, houdende verzoek om in de betrekking van Stads-Genees- kundige te worden gecontinueerd, onder mededeeling dat er tegen de inwil liging van het verzoek bij ons geene bedenkingen bestaan. Wij geven U daarom in overweging het verzoek toe te staan en den adressant wederom voor den tijd van drie jaren in de genoemde betrek king te continueeren. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Aan de Edelachtb. Heeren Burg., Weth. en Raden der stad Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Jacob Baert, Medicinae Doctor, bij besluit door den gemeenteraad van Februari 1881 aangesteld als Stads Medicinae Doctor, voor den tijd van drie jaren. Zoo wendt de adressant zich tot den gemeenteraad met verzoek om in zijne betrekking als Stads Medicinae Doctor te mogen werkzaam blijven. Leiden, 14 Januari 1884. 't Welk doende, UEd. Dw. Dienaar. J. Baert, Medicinae Doctor. N°. 13. Leiden, 24 Januari 1884. Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering hiernevens over te leggen een schrijven van de Gedeputeerde Staten dd. 15/21 Januari jl. betrekke lijk de voorgenomen vaartverbetering tusschen Vliet en Rijn van den vol genden inhoud: „Het was ons aangenaam bij Uw schrijven van 12 Januari 11. n°. 44, de mededeeling te ontvangen, dat de Gemeenteraad in zijne zitting van 10 Januari te voren op Uwe voordracht besloten heeft punt III van het Raadsbesluit van 4 October 1883 te wijzigen, zooals in het extract-besluit der Staten van 20 November 1883 is vermeld. Daardoor worden wij nu in staat gesteld bij de voorbereiding der ontworpen vaartverbeteringswer- ken tusschen Rijn en Schie de verbinding tusschen Rijn en Vliet te zoe ken ten westen van Leiden. Wij zouden nu gaarne van U ontvangen extracten uit de notulen van den Gemeenteraad, inhoudende de besluiten van 4 October 1883 en 10 Januari 1884, alsmede de in duplo op zegel geschreven en door U getee- kende verbindtenis der gemeente jegens de provincie, opdat daarop hare aanneming ten behoeve der provincie door ons, uit krachte van de ons bij besluit der Staten van 20 November 1883 verleende machtiging worde gesteld, en vervolgens een exemplaar dier verbindtenis aan U worde terug gezonden. Ten slotte deelen wij U nog mede dat, wat Uwe onderteekening der verbindtenis aangaat, het onze aandacht trof, dat het besluit van den Raad van 4 October 11. in stede van zooals door ons bij onze letteren van 11/15 September 1883 n°. 91 in overweging werd gegeven U te machtigen „om, namens de gemeente, de verbindtenis jegens de provincie aan te gaan," U slechts machtigde„om ons te kennen te geven, dat de gemeente bereid is tot het aangaan der verbindtenis." Ten einde de geldigheid der verbindtenis, welke bestemd is tot in de verre toekomst te werken, door alle tijden heen boven alle bedenkingen te stellen, schijnt het daarom wenschelijk, dat alsnog een nader opzet telijk besluit van den Raad U de machtiging tot het aangaan of teekenen der verbindtenis verschaffe en dat van dat besluit een afschrift aan de verbindtenis worde gehecht." De Gedeputeerde Staten der Provincie Zuid-Holland. Aan Heeren Burg. en Weth. Fock, Voorzitter. der gemeente Leiden. F. Tavenraat, Griffier. Er bestaat geenerlei bezwaar om aan het verlangen van de Ged. Staten te voldoen en alzoo de bereidverklaring tot het aangaan van de voorge stelde verbintenis, waartoe in de raadszitting van 4 October jl. werd besloten, te veranderen in eene machtiging aan ons college om namens de gemeente de verbintenis jegens de provincie aan te gaan. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging overeenkomstig hetgeen is besloten in de zitting van 4 October 1883 en 10 Januari jl., ons college te machtigen om namens de gemeente eene verbintenis jegens de provincie aan te gaan, bij welke, voor het geval bij de verbetering der vaartsgemeenschap tusschen den Rijn en de Schie, waartoe door de Staten der provincie Zuid-Holland in beginsel in hunne zitting van 24 Juli j!. werd besloten, de daartoe behoorende verbinding van den Rijn en den Leidschen Vliet tot stand wordt gebracht bewesten de stad Leiden de gemeente Leiden ter verzekering der bruikbaarheid, vrijheid en veiligheid der doorvaart door haar territoir in de richting Schrijversbrug, Haven, Oude Vestgracht en Galgewater op zich neemt. I. Binnen haar territoir het midden van dit vaarwater te brengen en voortdurend te houden op eene diepte van 20 centimeter beneden den drempel van de sluis aan den Leidschendam, zooals die bij de voorgeno men verandering dier sluis zal worden gelegd of in opvolgende tijden mocht worden verlaagd, en zulks over een breedte van minstens 12 meters; Ila. de brug over de Oude Vestgracht nabij de Turfmarkt op kosten van de gemeente zóó te veranderen, dat zij aan de schepen een door vaart wijdte biedt van 8 meter b. de thans bestaande doorvaartwijdte der overige bruggen nimmer te vernauwen, en bij het eventueel leggen van nieuwe bruggen, waar zij thans niet bestaan, aan deze zonder toestemming van het provinciaal gezag of dat wat het mocht vervangen geene mindere doorvaartwijdte te geven dan van 8 meter, en c. de thans tot straat of plein bestemde gronden gelegen ten Noorden van de Haven of ten Opsten van het deel der Heerengracht, dat van de Haven tot Oude Vestgracht strekt, niet van bestemming te veranderen of te gedoogen dat zulks geschiede, maar die gronden voor het geval na de totstandkoming der voorgenomen vaartverbetering te eeniger tijd door het provinciaal gezag, of dat wat hem mocht vervangen, verbetering der thans bestaande verbinding van Haven en Oude Vestgracht door ver legging der thans daar gelegen bruggen of eene van deze en vergraving van een deel der gezegde gronden wenschelijk mocht worden geacht voor dat, alsdan, overeenkomstig nader overleg tusschen gezegd gezag en het gemeentebestuur van Leiden tot stand te brengen werk, beschikbaar te houden; III. ten allen tijde te zorgen voor de beweegbaarheid van al de over de vaart gelegen of nader te leggen bruggen en voor hare kostelooze en vlugge bediening bij dag en bij nacht ten behoeve van de scheepvaartzul lende tot dat einde de bediening zóó zijn ingericht, dat de schepen bij het naderen van iedere brug aldaar des daags een brugwachter vinden, die door tijdige opening der brug tegen oponthoud waakt, terwijl des nachts voor hetzelfde doel minstens zes brugwachters beschikbaar zullen zijn, en wel aan die bruggen langs de vaart, welke de Gemeenteraad, na overleg met de Gedeputeerde Staten, als de voor de scheepvaart meest doelmatige stations zal aanwijzen; alles behoudens de verplichting van Leiden om, wanneer later de behoefte aan meer bedienend personeel mocht blijken, op hare kosten voor de uitbreiding van dat personeel zorg te dragen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 16. Leiden, 26 December 1884. De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen de voor drachten van Burg. en Weth. tot vaststelling van eenen staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1883, en betrekkelijk twee recla mes in zake het eerste suppletoir kohier der plaatselijke directe belasting, dienst 1883. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1884 | | pagina 1