2 bezwaar bestaan, wanneer de gracht, gracht blijft. Wanneer die echter gedempt mocht worden hetgeen voorzeker geen weelde zoude zijn dan zou dat stuk grond, wanneer het bebouwd was, een leelijken hoek vormen. Blijft het nu in ieder geval straat, dan komt het er echter min der op aan, of het eigendom van Degon dan wel van de gemeente is. Daardoor zou dan tevens het bezwaar van heer Van der Hoeven op geheven zijn. De Voorzitter. Mag ik er den heer Damsté op wijzen, dat, ook wan neer de gedempte gracht tot een straat gemaakt wordt, toch in alle ge val het terrein van Degon door een muur daarvan zal afgescheiden zijn. Er zal daardoor wel aan den eenen kant een kleine uitspringende hoek ontstaan, maar aan den anderen kant is dit reeds over 5 a meters het geval, waar die hoek door het terrein van Degon, afgescheiden van het gedeelte dat hij niet rechtmatig in zijn bezit heeft, gevormd wordt. Door het verzoek toe te staan, zal de uitsprong aldaar dus slechts iets grooter worden, terwijl hij aan den anderen kant, doordien de heer Smit zijn verzoek heeft ingetrokken, zou ontstaan. Ik zou den Raad in overweging willen geven om, wanneer hij zich met het denkbeeld van den heer Van der Hoeven vereenigt, den grond dood eenvoudig te verkoopen zonder recht van wederinkoop. Bij recht van wederinkoop toch, zooals de heer Van der Hoeven feitelijk voorstelt, wordt der gemeente de verplichting opgelegd al datgene te vergoeden, wat de kooper tot verbetering van zijn goed verricht heeft en daaronder behoort ook de houten schoeiing, zoodat de kosten van wederinkoop nog al hoog zouden loopen. De heer Van der Hoeven. Ik meen dit te mogen betwijfelen, M. de V., want in mijn amendement staat eenvoudig: „tegen restitutie van de koopsom." De Voorzitter. Ik moet den heer Van der Hoeven doen opmerken, dat ik op dit terrein niet zoo goed tehuis ben als die geachte spreker, maar wanneer ik mij niet vergis worden de voorwaarden betreffende koop met recht van wederinkoop in de wet zoo stellig bepaald, dat daarvan niet mag worden afgeweken. De heer Land. M. de. V.! Ik wenschte U te vragen of in de wet staat dat van die bepaling niet raag worden afgeweken De Voorzitter. Ik weet dat niet zeker: Wel voor zoo ver den duur der overeenkomst betreft; maar omtrent de andere bepalingen verkeer ik in twijfel. De heer Was. Wanneer eenvoudig bedongen wordt het recht van weder inkoop, dan zal onder anderen gelden art. 1568 van het Burgerlijk Wet boek, luidende „De verkooper, die van het beding van wederinkoop gebruik maakt, is niet alleen verplicht den geheelen oorspronkelijken koopprijs terug te ge ven, maar ook te vergoeden alle rechtmatige kosten op en terzake van den koop en de levering gevallen, mitsgaders de noodzakelijke kosten van reparatiën, en die waardoor het verkochte goed in waarde vermeerderd is ten beloope van deze vermeerdering." Wanneer dus bij de overeenkomst daaromtrent niets anders bepaald is, zal de bepaling van art. 1568 B: W. bij de teruggave gelden. Oppervlakkig zou ik echter meenen, dat deze bepaling niet is d o r d r e public, en dat partijen dus van haar kunnen afwijken, omdat het eene regeling geldt, waarbij slechts verkooper en kooper belang hebben. De heer Van Dissel. M. de V.! Ik geloof dat deze zaak in een geheel ander stadium gekomen is, nu D. Smit zijn verzoek ingetrokken heeft. Zoolang Smit en Degon hun eigendom te zamen gingen uitbreiden zou daardoor geen noemenswaardige verandeiing in den toestand gekomen zijn. Laatstgenoemde heeft namelijk bij het begin van zijn huis een uitstek van eenigemeters, en van daar zou, als ooit de gracht gedempt wordt, de straat in eene rechte lijn doorloopen tot de Oostdwarsgracht. Nu Smit zijn verzoek heeft ingetrokken, maar Degon het zijne hand haaft, zal men door daaraan te voldoen niet anders verkrijgen dan eene wettiging van den bestaanden toestand, namelijk het behouden blijven van het uitstek in de gracht, met de daaraan verbonden nadeelen, wanneer ooit de Koolgracht gedempt mocht worden. En welke winsten staan nu daartegenover voor de gemeente? De ontvangst van een kapitaal van f 9 Men klaagt weieens over den financieelen toestand van de gemeente Leiden, maar ik geloof niet dat die toestand door een ontvangst van dat bedrag zal verbeterd worden. Om deze redenen zou ik wenschen voor te stellen den grond niet te verkoopen, maar dien tot wederopzeggens aan den tegenwoordigen gebrui ker in bezit te laten, desnoods tegen betaling van eene kleine recognitie, om te doen blijken dat die grond het eigendom van de gemeente Leiden is en blijft. Ik herhaal, de gemeente kan bij den voorgestelden verkoop slechts f 9 winnen, terwijl als verlies daartegenover staat het bezwaar van een lee lijken uitsprong te verkrijgen in eene straat, wanneer men die later aldaar zou willen aanleggen. De Voorzitter. Door den heer Van Dissel wordt als amendement voorgesteld om aan Degon vergunning te geven het bestaande uitstek te behouden tot wederopzeggens toe, en wel tegen de gewone jaarlijksche recognitie. Wordt dit amendement ondersteund Het amendement wordt voldoende ondersteund, doch wordt, alvorens in beraadslaging te komen, door Burg. en Weth. overgenomen. De Voorzitter. Mag ik den heer Van der Hoeven vragen, of hij thans zijn amendement blijft handhaven De heer Van der Hoeven. Dat zou bezwaarlijk meer gaan, nu het voorstel van Burg. en Weth. zelf is ingetrokken. De Voorzitter. Hoewel het amendement van den heer Van Dissel door Burg. en Weth. is overgenomen, kunt gij toch uw amendement^ hetwelk evenzeer een geheel vormt als het voorstel van Burg. en Weth., handhaven. De heer Van der Hoeven. Neen, M. de V., mijn amendement past volstrekt niet in het nieuwe voorstel. De Voorzitter. Al ware dat -zoo, dan hadt gij toch het recht uw amendement aan het oorspronkelijke voorstel toe te voegen. De heer Van der -Hoeven. Om dus daarvan een gezamenlijk voorstel te maken? Neen, M. de V., het is niet mijn voornemen dit te doen. Het amendement van den heer Van der Hoeven wordt ingetrokken. Het gewijzigd voorstel van Burg. en Weth. wordt hierop zonder hoof delijke stemming aangenomen. III. Idem van D. Smit, om een duiker te leggen. (Zie Ing. St. n°. 236). Vervalt door het intrekken van het verzoek van den adressant sub 2°. IV. Voordracht tot regeling van het door de Kweekschool voor Zeevaart verschuldigde wegens de aanplemping van een gedeelte der Singelgracht. (Zie Ing. St. n°. 229, 248, 249 en 1). De heer Van der Hoeven. Ik wenschte alleen een vraag te doen naar aanleiding van het formuleeren van punt II, namelijk of het niet raad zaam zou zijn, den aanhef: „Met herziening van het Raadsbesluit van 24 April 1879 enz." te lezen: „Met herziening van het Raadsbesluit enz. te bepalen, dat punt 2 van dit besluit gelezen wordt" enz.? De Voorzitter. Daarmede kunnen Burg. en Weth. zich zeer goed vereenigen. Ook moet in de 2do alinea van punt 2 tusschen de woorden „wordt" en „de" gevoegd worden het woordje „tot". Ik zal thans de vier punten van het voorstel afzonderlijk in stemming brengen. Punt I, luidende: „Aan de Kweekschool voor Zeevaart terug te geven de haar te veel in rekening gebrachte f 48.72." Wordt aangenomen met 17 steramen tegen 3, die van de heeren Van der Hoeven, Van der Zweep en Cock. Punt II, luidende: „Met herziening van het Raadsbeluit van 24 April 1879, zooals dit gewijzigd is bij het Raadsbesluit van 23 October 1879, te bepalen dat punt II van dit besluit gelezen wordt als volgt: „dat besloten wordt tot de voorgestelde aanplemping voor rekening der gemeente, onder bepaling dat door de Kweekschool jaarlijks zal worden betaald 4l/2®/0 voor rente en 1 °/0 voor aflossing van de kosten van aanplemping, met dien verstande dat de verschuldigde rente jaarlijks zal verminderen, naar mate het kapitaal is afgelost." Wordt aangenomen met 18 stemmen tegen 2, die van de heeren Verster en Cock. Punt III, luidende„Te bepalen dat de door de Kweekschool voor aflossing betaalde gelden zullen worden aangewend tot kapitaalvorming, hetzij in den vorm van aankoop van inschrijving, hetzij in dien van aflos sing van schuld." en Punt IV, luidende: „Vast te stellen de hierbij overgelegde staten van af- en overschrijving dienst 1883 en 1884, ter uitvoering van het sub 3 voorgestelde, voor zoover betreft de aflossingen over de dienstjaren 1879 tot 1883 en 1884. Worden met algemeene stemmen vastgesteld. V. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1883. (Zie Ing. St. n°. 252 en 5). en IV. Suppletoire staat van begrooting en staat van af- en overschrijving, dienst 1883 (Aflossing van geldleening). (Zie Ing. St. n°. 4 en 5). Worden zonder discussie of hoofdelijke stemming vastgesteld. VII. Verzoek van P. Hasselbach, ten bekoming van grond. (Zie Ing. St. n°. 251). De Voorzitter. In het rapport der Commissie van Fabricage is een drukfout ingeslopen. In den zesden regel moet n.l. gelezen worden vijftig meters inplaats van vijf meters. Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming afgewezen. VIII. Voordracht tot wijziging van het Raadsbesluit van 4 October 1883, in zake de vaartbetering tusschen Vliet en Rijn. (Zie Ing. St. n°. 253). en IX. Idem betrekkelijk de uitbetaling der jaarwedde van den overleden adjudant-onderofficier der schutterij. (Zie Ing. St. n°. 2). Worden zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. De Voorzitter. Verlangt nog een van de leden het woord De heer Damsté. M. de V.! Ik heb een vriendelijk verzoek aan den Voorzitter der Commissie van Fabricage. De Dullebakkerssteeg namelijk, is zeer stiefmoederlijk bedeeld wat de bestrating betreft, en daarom wenschte ik die in de hoede van de Commissie van Fabricage aan te bevelen. Ik verlang geen nieuwe bestating, maar slechts het meer dan noodzakelijk herstel van verschillende kuilen en gaten, welke in die straat zijn. De Voorzitter. Ik zal den wensch van den heer Damsté overbrengen aan den Voorzitter der Commissie van Fabricage, en twijfel niet of hij zal wel aan zijn verzoek willen voldoen. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de Vergadering gescheiden. Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1884 | | pagina 2