93 De heer Juta. M. de V.! De Commissie van Fabricage geeft in haar rapport als haar gevoelen te kennen, dat zij het niet raadzaam acht, zoo spoedig reeds op het raadsbesluit van 25 October jl. terug te komen. Desniettegenstaande voegt de commissie er echter bij„dat zij adressanten in bedenking zou willen geven hun verzoek te herhalen bij de behande ling der plaatselijke begrooting voor 1885." Dit voorstel wordt overge nomen door Burg. en Weth. Het komt mij echter voor dat, indien dit voorstel wordt aangenomen, daardoor wel degelijk wordt teruggekomen op bovengenoemd raadsbesluit. Immers het zoude, dunkt mij, niet aangaan tot de adressanten te zeggen„thans kunnen wij aan uw verzoek niet voldoen, maar komt daarmede terug bij de behandeling der volgende be grooting;" en dan naderhand wanneer die begrooting aan de orde is, hun te antwoorden„de brug wordt toch niet verlaagd, uw verzoek wordt afgewezen." Principieel beslissen wij dus, door dit voorstel aan te nemen, dat de verlaging het volgend jaar zal worden toegestaan, en daarom komt het mij voor dat wij nu reeds zouden terugkomen op het raadsbesluit van 25 October jl. Bovendien zouden wij vooruitloopen op de behandeling van de volgende begrooting. Ik heb dus bezwaar tegen de laatste alinea van het voorstel van Burg. en Weth.indien zij evenwel niet de bedoeling daaraan hechten, welke m. i. er in ligt, dan kan die alinea evengoed vervallen. Indien Burg. en Weth. hun voorstel echter onveranderd handhaven, dan zou ik mij genoodzaakt zien door een amendement voor te stellen die woorden te doen vervallen. Ik wil hier nog bijvoegen dat adressanten niet geschroomd hebben zoo spoedig reeds nadat het besluit genomen was om de brug niet te verla gen, een verzoek te doen om op dit besluit terug te komen, zij ook, naar het mij voorkomt, wel de vrijmoedigheid zullen bezitten, een adres in te dienen bij de volgende begrooting, ook al maakt men hun op die gelegen heid niet opmerkzaamte meer omdat zij weten dat hun verzoek door Burg. en Weth., en door de Commissie van Fabricage gesteund wordt. De bedoelde toezegging reeds nu te doen, daarvan zie ik het nut niet in en kunnen Burg. en Weth. besluiten die woorden te laten vervallen, dan is aan mijn bezwaar tegemoet gekomen ik zal mij anders, zooals ik reeds heb gezegd, genoodzaakt zien een amendement in te dienen. De Voorzitter. De heer Juta heeft eene andere opvatting van het terugkomen op een raadsbesluit dan Burg. en Weth. Het verlagen van de brug door Burg. en Weth. en de Commissie van Fabricage voorge steld, werd niet door den Raad overgenomenik zou dus denken dat wij terugkwamen op dat besluit door nu te besluiten dat de brug wel ver laagd zou worden. Het spreekt van zelf dat wij evenzeer overtuigd blijven van de wen- schelijkheid van dit werk als vroeger; doch omdat het ons ontijdig voor kwam nu reeds een desbetreffend voorstel in behandeling te nemen, wen- schen wij adressanten in overweging te geven over een jaar met hun verzoek terug te komen. Bij de behandeling der begrooting voor 1885 zal er dan op gelet kunnen worden. Welke strekking men ook aan die woorden geven wil, zij kunnen nooit invloed uitoefenen op een besluit door den Raad in een volgend jaar te nemen, en van eene verbintenis van den Raad kan dan ook geen sprake zijn. Daarom zie ik geen reden die clausule van het voorstel af te nemen. De heer Juta. De zaak wordt wel niet veranderd, maar de Raad be houdt zijne vrijheid, wanneer de clausule wordt weggelaten en in het tegenovergestelde geval acht ik hem zedelijk gebonden. Het heeft geene houding om aan adressanten te antwoorden„wij kunnen op dit oogen- blik onmogelijk aan Uw verzoek voldoen, maar bij de volgende begroo- hebt ge meer kans, komt dan terug!" terwijl de mogelijkheid toch zoude bestaan dat wij de verlaging van die brug dan toch niet zouden toestaan. Dit zou geen houding geven en juist om den Raad dus geheel vrij te houden, wilde ik die clausule weggelaten zien. De Voorzitter. Mij dunkt dat die woorden een anderen zin hebben. Wij antwoorden aan adressanten dat wij het niet raadzaam achten zoo kort na een door den Raad genomen besluit, hetzelfde onderwerp weder in behandeling te nemen en dat wij hun daarom in bedenking geven hun verzoek bij de behandeling der begrooting voor 4885 te herhalen. De Raad blijft daarmede volkomen vrij om te zijner tijd het verzoek al of niet toe te staan. Dit is althans mijne opvatting. De heer Juta. Mag ik dan zoo vrij zijn, M. de V., om bij wijze van amendement voor te stellen, dat zullen vervallen de volgende woorden: „maar dat hun in overweging wordt gegeven hun verzoek bij de behan deling van de begrooting voor 1885 te herhalen." Het amendement van den heer Juta wordt voldoende ondersteund en komt dus in beraadslaging. De heer Van Dissel. M. de V.! Ik zal tegen het amendement van den heer Juta stemmen, omdat het hier, naar mijn oordeel, slechts een ques- tie van vorm geldt en wij ons door aanneming van de voordracht in haar geheel tot niets binden. Door de Commissie van Fabricage is de gewraakte slotzin er alleen bijgevoegd met het doel om een eenigszins beleefd antwoord te geven aan adressanten, die met veel vuur en klem op de verlaging dier brug aandringen. Ik herhaal het, wij hebben er slechts een beleefdheidsformule in gezien, evenals men b. v. aan het einde van een brief zich iemands „dienstwil li- gen dienaar" noemt, zonder daarmede nu nog te willen verklaren, dat men genegen is als zijn oppasser te fungeeren. De heer Juta. Ik moet den heer Van Dissel doen opmerken, dat er toch wel eenig verschil bestaat, of men zich iemand's „dienstwil ligen dienaar" schrijft, of dat men zegt: „ik kan nu uw verzoek wel niet toe staan, doch kom bij het behandelen van de volgende begrooting maar eens terug." Van het standpunt van Burg. en Weth. en de Commissie van Fabricage kan ik mij zeer goed verklaren dat zij vasthouden aan hun voorstel; zij toch zijn, zooals bekend is vóór het verlagen van de brug. De meerder heid van de leden van den Raad en het is natuurlijk hun standpunt dat ik op het oog heb was echter van een ander gevoelen. Juist om nu bij adressanten geen illusiën op te wekken en den Raad zijn vrijheid van handelen te doen behouden, wenschte ik dien noodeloo- zen slotzin eenvoudig te schrappen. De Voorzitter. Ik sluit mij geheel bij het door den heer Van Dissel gesprokene aan en moet eerlijk verklaren, dat ik niet kan begrijpen hoe de Raad door die woorden in het minst zou kunnen gebonden worden. Het eenige gevolg van het aannemen van het amendement zal naar mijn inzien zijn, dat voor eene weigering in beleefden vorm eene minder beleefde in de plaats is gesteld. Het amendement in stemming gebracht, wordt aangenomen met 11 stemmen tegen zeven, die van de heeren: Hartevelt, De Fremery, Damsté, Land, Van Dissel, Van der Zweep en den Voorzitter. IX. Verzoek van W. F. Klusman, om restitutie van schoolgeld. (Zie Ing. St. n°. 240). Zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. X. Voordrachten tot verhooging van enkele artikelen der gemeentebe- grooting voor 1883. (Zie Ing. St. n°. 241, 244 en 245.) De Voorzitter. Dit voorstel strekt om gelden toe te staan voor het herstellen van stormschade. Nadat het voorstel was opgemaakt hebben wij echter nog een storm gehad, die ons eveneens schade bezorgde, zoo dat wij nog eene verhooging voor moeten stellen van f 373, waarvan f 326.20 uit de onvoorziene uitgaven moeten worden gevonden en 46.80 uit subsidie van het Rijk in de kosten dan het Openbaar Lager Onderwijs. De staat „Vergoeding van het Rijk" ad f 75 moet dus worden ver hoogd met f 46.80 en wordt 112.80; de som te vinden uit den post Onvoorziene Uitgaven met f 326.20 en wordt dus f 736.20. Het voorstel aldus gewijzigd, wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming aangenomen. XI. Verzoek van C. J. Leyh, om eene stoep te leggen. (Zie Ing. St. n°. 246). Zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. XII. Verzoek van K. F. A. Hoefftcke, ter bekoming van gemeentegrond. (Zie Ing. St. n°. 247). Zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1883 | | pagina 3