GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
145
INGEKOMEN STUKKEN.
N°. 350. Leiden, 21 December 1883.
Wij hebben de eer Uwe Vergadering hierbij over te leggen een schrij
ven van de Commissie van toezicht op de scholen voor middelbaar onderwijs,
houdende verzoek tot benoeming van een lid der Commissie ter vervulling
der vacature ontstaan door het overlijden van den heer G. P. De Neve,
met verzoek, tot die benoeming wel te willen overgaan, terwijl wij de
vrijheid nemen te dien einde de volgende aanbeveling aan te bieden, als
1°. F. J. G. W. LEERS. 2°. J. C. HARSVELDT.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 17 December 1883.
Aan Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
De Plaatselijke Commissie van toezicht op de scholen voor middelbaar
onderwijs alhier heeft de eer U mede te deelen dat zij gaarne zoude zien
dat de plaats in hare Commissie, opengevallen door het overlijden van
den heer G. P. De Neve, weder werd aangevuld, zoodat zij U in overwe
ging geeft bij den Gemeenteraad eene voordracht voor de benoeming van
een zesde lid in te dienen.
De Commissie neemt de vrijheid uwe aandacht daarvoor te vestigen op
den heer F. J. G. W. Leers, Kolonel-Commandant van het 4a® Regiment
Infanterie alhier.
De Commissie voornoemd,
H. Kern, Voorzitter.
N. L. J. Van Buttingha Wichers, Secretaris.
N°. 251. Leiden, 20 December 1883.
Ons vereenigende met nevensgaand advies van de Comm. van Fabr.
geven wij Uwe Vergadering in overweging afwijzend te beschikken op
het verzoek van P. Hasselbach ter bekoming van grond der gedempte
Binnenvestgracht, tusschen het Wijkstraatje en de Korte Scheistraat.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Pieter Hasselbach, Metselaar
te Leiden, dat hij beleefd verzoekt een gedeelte der onlangs gedempte
2<J® Binnenvestgracht ter lengte van p. m. 60 Meter en ter breedte van
p. m. 5.50 Meter aangeduid op nevensgaande kadastrale teekening, in
eigendom te bekomen, ten einde op genoemden grond 12 arbeiderswoningen,
volgens bijgevoegde teekening te bouwen, blijvende alsdan de breedte der
te verkrijgen straat gelijk aan die der gracht vóór de demping.
't Welk doende,
UEd. Achtb. Dw. Dienaar,
Leiden, 13 December 1883. P. Hasselbach.
Leiden, 18 December 1883.
De Commissie van Fabricage heeft de eer op het request van P. Has
selbach te berichten, dat daarbij wordt verzocht den eigendom van 332
centiaren van de gedempte 2a® Binnenvestgracht van het Wijkstraatje tot
de Korte Scheistraat, ten einde daarop twaalf arbeiderswoningen te bou
wen dat evenwel daartegen bezwaar bestaat, omdat een gedeelte van die
te bouwen arbeiderswoningen zou vallen binnen den afstand van vijf
Meters van de burgerlijke begraafplaats, waar binnen geen gebouwen
mogen worden opgericht dan na bekomen verlof van de Gedeputeerde Staten,
volgens art. 16 der Wet van 10 April 1869 (Staatsblad n°. 65) en dat
bovendien in het midden der gedempte gracht een riool ligt, waarin dat
der Korte Scheistraat uitstort, benevens zes rioolspruiten en vier kolken,
die daarin uitmonden, zoodat bij bebouwing, ruiming en herstelling der
bestaande riolen bezwaar zoude ondervonden worden.
De Commissie meent op die gronden de inwilliging van het verzoek,
bij bovengemeld request gedaan, te moeten ontraden.
Aan Heeren Burg. en Weth. De Commissie van Fabricage,
der gemeente Leiden.
N°. 252. Leiden, 31 December 1883.
Door de Gedeputeerde Staten is bij de goedkeuring van de gemeente-
begrooting voor 1884 opgemerkt, dat, aangezien volgens de Memorie
van Toelichting o. a. van het batig saldo van den dienst 1882 op den
dienst 1883 is overgebracht eene som van ƒ184390.105 wegens een ge
deelte der 4 percents geldleening boven de raming van den dienst 1882
ontvangen, het daartoe betrekkelijk raadsbesluit Model C alsnog ter goed
keuring door hen wordt ingewacht.
Zooals uit de Memorie van Toelichting op volgn. 1 blijkt moest van
het batig saldo over 1882 ad 353241.205 op den dienst 1883 worden
overgebracht eene som van f 143573.10 wegens uitgaven over 1882, die
nog moesten plaats hebben en mitsdien overeenkomstig de bestaande voor
schriften op het dienstjaar 1883 moeten geschieden.
Ten aanzien van de overbrenging van het bedrag hetwelk in 1882 op
den post Geldleening meer dan de raming is ontvangen, bedragen hebbende
184390.105 en waarop voor den dienst 1883 voor een gedeelte is ge
rekend, bestaan in de betrekkelijke voorschriften geene bepalingen, zoodat
die gelden op den dienst 1883 in ontvangst geboekt zijn op den post
Opbrengst van Geldleeningen.
Inmiddels bestaat tegen de overbrenging dier gelden op de begrooting
dienst 1883 door de vaststelling van een besluit Model C, zooals door
de Gedeputeerde Staten wordt verlangd, in geenen deele bezwaar.
Hierbij valt op te merken dat van bovengenoemd bedrag ad 184390.105
reeds op den post Geldleening der begrooting dienst 1883 over een som
van ƒ71544.535 is beschikt (zie volgn. 49 dier begrooting Memorie van
Toelichting), terwijl krachtens raadsbesluiten van 11 Januari, 1 Maart en
21 Juni 1883 goedgekeurd bij besluiten van de Ged. Staten van 23 Januari,
13 Maart en 2 Juli 1883 bij suppletoire begrootingen nog is beschikt over
een bedrag van ƒ28000, 4500, en ƒ3500, strekkende voor de verbou
wing der Jongensschool 2a® klasse, aankoop van huisjes voor de Gasfa
briek, en demping van een gedeelte der Binnenvestgracht, te welken einde
de post opbrengst van geldleening der begrooting 1883 met genoemde
sommen is verhoogd, te zamen uitmakende een bedrag van 107544.
Vermits alzoo bij verschillende raadsbesluiten laatstgenoemd bedrag van
107544, reeds op den post Geldleening, dienst 1883 is overgebracht,
blijft van het in de Memorie van Toelichting genoemd bedrag van ƒ184390.105
nog over ƒ76846.105, ten einde bij een raadsbesluit Model C. op den dienst
1883 over te brengen.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging tot de vaststelling
van nevensgaand besluit over te gaan, strekkende tot het brengen op de
begrooting dienst 1883 van een nieuw artikel art. 2 volgn. la. Gedeelte
van het vermoedelijk beschikbaar overschot van den dienst van 1882,
76846.105 en tot verhooging van den post Onvoorziene Uitgaven met
genoemd bedrag.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders van Leiden.
N°. 253. Leiden, 31 December 1883.
Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering hiernevens over te leggen
een schrijven van de Gedeputeerde Staten, ten geleide van het besluit
door de Provinciale Staten van dit gewest in hunne jongste najaarszitting
genomen, ten aanzien van de vaartsverbetering tusschen Vliet en Rijn.
In de raadszitting van 4 October jl., werd besloten aan de Ged. Staten
te kennen te geven dat de Gemeenteraad bereid was de voorgestelde ver-
bindtenis ten aanzien van eene verbinding van den Vliet en den Rijn
bewesten die stad door de gracht langs de Turfmarkt, de Oude Vest en
de Haven, jegens de provincie aan te gaan, met wijziging van punt III
in dier voege dat daarbij alleen bepaald wordt dat het Gemeentebestuur
de verplichting op zich neme ten allen tijde te zorgen voor de beweeg
baarheid van alle over de vaart thans gelegen bruggen en hare voor
doorvarende schepen kostelooze en vlugge bediening bij dag en bij nacht.
Zooals uit het overgelegd extract-besluit blijkt is door de Staten met
deze redactie van punt UI geen genoegen genomen en is besloten de
conclusie van het betrekkelijk rapport der Commissie aan te nemen, ten
gevolge waarvan de wijze waarop de bruggen bij dag en bij nacht moeten
worden bediend, nader wordt omschreven.
Hoezeer naar onze overtuiging eene vlugge bediening bij dag en bij
nacht in het belang van de scheepvaart bij aanneming van de door Uwe
Vergadering in de zitting van 4 October vastgestelde redactie, ongetwijfeld
voldoende zoude zijn verzekerd en de thans voorgestelde bepaling aan
gaande het aantal aan te stellen brugwachters overbodig en noodeloos
bezwarend voor de gemeente moet worden geacht, zoo meenen wij even
wel geen bezwaar te moeten maken Uwe Vergadering tot de aanneming
van het voorstel te adviseeren.
Het komt ons namelijk voor dat de voorgenomen vaartsverbinding door
de gemeente zoowel in het belang is van deze gemeente als van de scheep
vaart in het algemeen, zooals wij bij onze vorige rapporten uitvoerig
hebben ontwikkeld, en dat het daarom wenschelijk is zooveel mogelijk
mede te werken tot opheffing van alles wat de totstandkoming van deze
verbinding in den weg zoude kunnen staan, al zij het met eenige meer
dere flnanciëele opoffering voor de gemeente dan bepaaldelijk noodig
zoude wezen.
Wij geven Uwe Vergadering uit dien hoofde in overweging aan de Ged.
Staten te kennen te geven dat de Gemeenteraad bereid is de voorgestelde
gewijzigde verbindtenis jegens de provincie aan te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
's Gravenhage, 4/8 December 1883.
In zake de vaartsverbetering tusschen Rijn en Schie deden wij aan de
Staten van dit gewest in hunne jongste herfstvergadering mededeeling
van Uw besluit dd. 4 October 11.
Naar aanleiding daarvan namen de Staten in hunne zitting van 20
November 11. het besluit, dat wij door toezending van nevensgaand extract
der notulen van het in die vergadering verhandelde ter Uwer kennis
brengen.
Daar de Staten bij dit besluit te gemoet kwamen aan hetgeen hoofd
zakelijk Burgemeester en Wethouders aanleiding schijnt gegeven te hebben
om ons oorspronkelijk voorstel bij Uwe Vergadering niet in stemming te
brengen, vleien wij ons dat Uwe Vergadering haar besluit zal willen
herzien en in overeenstemming brengen met dat der Staten.
Tot toelichting van het laatste mogen de twee volgende opmerkingen
strekken
In de eerste plaats achtten de Staten de opname in punt III van Uw
besluit van eene verbindtenis tot vlugge bediening, zonder eenige bepa
ling van hetgeen daardoor wordt verstaan of daarvoor wordt gevorderd,
onvoldoende om aan de scheepvaart door alle tijden heen tot afdoenden
waarborg te strekken.
En in de tweede plaats bepaalden de Staten het minimum van brug
wachters bij nacht op 6, omdat, al moge bij de tegenwoordige beperkte
bestemming van Oude Vestgracht en Haven, om slechts tot gemeente
vaart en doortocht naar Katwijk te dienen, dat getal zeker niet worden
vereischt, bij de uitbreiding van die bestemming tot eene, welke die
grachten deel doet worden van de groote vaart tusschen het IJ en de
Maas onverschillig welke de mate moge zijn van het gebruik dat
van die groote vaart later zal blijken te worden gemaakt een kleiner
getal brugwachters de doortrekkende schepen niet zoude vrijwaren tegen
het gevaar van een oponthoud dat met de rechtmatige eischen van zulk
eene vaart niet is te rijmendaar ontwijfelbaar buiten Leiden's territoir
elke beweegbare brug tusschen het IJ en de Maas zal worden voorzien
van een brugwachter, kan, naar het inzien van de Staten en ons College,
de eisch van 6 brugwachters voor de 8 bruggen op Leiden's territoir
niet overdreven worden geacht, en is dit het minste getal waarmede
zal het groote werk dat de provincie onderneemt, in Leiden's belang zóó