85 zegt de heer Buys. Maar bestaat die gelegenheid dan niet? De wet geeft twee termijnen, respectievelijk van drie maanden en eene maand aan! Maar behalve deze gelegenheden om schriftelijke bezwaren in te dienen, wordt zij aan niemand geweigerd die zijne bezwaren mondeling wenscht toe te lichten. Ieder belastingschuldige, die zich met bezwaren bij ons aanmeldt, wordt altijd met de meeste welwillendheid te woord gestaan, en zijne bedenkingen en inlichtingen worden behoorlijk onderzocht en overwogen. Burg. en Weth. hebben trouwens geen enkele reden om dit niet met de meeste onpartijdigheid te doen. De som door den Raad op de begrooting gebracht als opbrengst van de plaatselijke directe be lasting moet natuurlijk opgebracht worden en wij hebben er geen het minste belang bij den een te veel en een ander te weinig te doen betalen. Behalve het groote bezwaar tegen de oproeping, dat het College van Dagelijksch Bestuur aanzienlijk veel tijd daaraan moet besteden, dien het zeker nuttiger voor de gemeente zou kunnen gebruiken, is het ook een groot bezwaar voor de belastingschuldigen zeiven, die altijd in groo- ten getale opkomen en hier heel wat tijd verzuimen; ja, er zijn er inder daad velen, die hier meer tijd en dus meer geld verliezen met wachten tot het hunne beurt is om voor te komen, dan het geheele bedrag der belasting, die zij moeten betalen De heer Cock heeft gesproken van „veroordeelen zonder gehoord te worden." Daarvan is echter geen quaestie. Hij heeft veel de gewoonte zijne argumenten toe te lichten met voorbeelden en vergelijkingen, maar ik durf gerust zeggen te meer daar hij het dikwijls zelfs verklaard heeft dat die niet altijd opgaan en dit ook hier weder het geval is. Het geldt hier doodeenvoudig een quaestie van oordeelen. Het ver oordeelen geschiedt eerst in hoogste instantie, wanneer de reclamatie door de Ged. Staten afgewezen wordt. Tevens heeft de heer Cock doen uitkomen, dat hij ons, door ons voor stel te bestrijden, eigenlijk een grooten dienst bewijst, daar, zoo dit aan genomen werd, de „impopulaire inkomstenbelasting" nog meer impopulair zou worden, en een nog tyrannieker aanzien zou verkrijgen. Wat nu het impopulaire betreft, wanneer de heer Cock eens een recept wil geven van eene populaire belasting, kan hij zeker zijn de menschheid aan zich verplicht te hebben. Yan onze dankbaarheid kan hij althans zeker overtuigd zijn. Alle belastingen zijn impopulair; maar ik geloof niet dat deze impopulairder is dan eene andere. Integendeel. Juist door die oproepingen zijn wij met een tal van belastingschuldigen in aanra king gekomen en daardoor kan ik pertinent tegenspreken dat de tegen woordige belasting impopulair zoude zijn. Ik kan de verzekering geven dat bijna al de belastingschuldigen die voor ons verschijnen, niet alleen niet tegen de inkomstenbelasting zijn, maar haar zelfs als de beste quali- ficeerden die men hier kon invoeren. Men moet daarbij niet vergeten dat het eene aanvullingsbelasting is. De inkomstenbelasting is de sluitpost van de ontvangsten en wat kan nu billijker zijn dan dat het bedrag pondspondsgewijs onder de belastingschuldigen wordt omgeslagen? Vooral als men nagaat hoe de werking was van de regeling van den hoofdelijken omslag, die vroeger hier ingevoerd was en toen men steeds hetzelfde bleef betalen, wanneer men maar zorgde geene verandering te brengen in de factoren waarmede het inkomen toen berekend werd en men alzoo tienmaal rijker kon worden, zonder dat dit op den omslag eenigen invloed uitoefende. Impopulair is de inkomstenbelasting bij hen die het geriefelijker vonden een ander voor zich te laten betalen en betreuren dat die toestand van vroeger thans niet meer bestaat. De groote massa echter, die er door ontlast is, men denke aan die groote schare van neringdoenden wier berekend inkomen door den hoogen factor „huishuur", in den regel zooveel hooger was dan het werkelijke inkomen, is er hoogelijk mede ingenomen. Ik geloof dat ik, die waarschijnlijk met vrij wat meer be lastingschuldigen in aanraking kom dan de heer Cock, het recht heb dat te verzekeren. De heer Van der Hoeven beweerde dat wij zouden gezegd hebben, dat alle oproepingen doelloos en overbodig zouden zijn. Wanneer de heer Van der Hoeven de moeite wil nemen dat gedeelte van ons voorstel nog eens aandachtig over te lezen, zal hij zien, dat wij iets heel anders heb ben gezegd, namelijk dat het doelloos en overbodig is alle belasting schuldigen, zonder onderscheid, op te roepen, wier aangifte niet voldoende wordt geacht. Iets geheel anders dus. Dat wij de oproepingen nuttig en noodig achten, blijkt uit onze voordracht, anders zouden Burg. en Weth. niet voorstellen hun de bevoegdheid te geven om op te roepen, wanneer hun dit noodig voorkwam. De heer Van der Hoeven geeft eene wijziging van ons voorstel in overweging, maar zijn de gronden voor die wijziging niet uiterst zwak? Zij komen voornamelijk hierop neer dat een belastingschuldige die zich b. v. in de 10a® klasse had opgegeven, als hij zijn aanslagbiljet thuis krijgt, niet zou bemerken dat hij in lld0 klasse was geplaatst, omdat hij alleen acht zoude slaan op het bedrag waarvoor hij is aangeslagen. Dit nu zal in de meeste gevallen reeds voldoende zijn om de aandacht leven dig te maken, meer zelfs dan de vermelding der klassemaar al ware dit zooals de heer Van der Hoeven beweert, wanneer iemand zich op dien grond bij mij beklaagde over een beweerden te hoogen aanslag, zou ik hem eenvoudig antwoorden: „let daar dan in 't vervolg op!" Het is toch van ons niet te vergen dat wij aan iederen aangeslagene gaan vra gen: „hebt ge wel opgelet of Uw aanslag overeenkomt met de klasse welke gij hebt opgegeven?" Dat overigens het bedrag van den aanslag meer indruk maakt dan de klassenquaestie, blijkt genoegzaam uit de vele klachten welke wij krijgen, wanneer de percentage maar iets wordt ver hoogd, omdat dan gedacht wordt dat men in eene hoogere klasse is ge plaatst. Letten de aangeslagenen echter noch op het bedrag, noch op de klasse, waarvoor zij zijn aangeslagen, dan kunnen wij daar toch niets aan doen. Laten zij de ruime termijnen van reclameren ongebruikt voorbij gaan, tant pis pour eux, en ik kan waarlijk niet anders doen, dan hier den welgemeenden raad geven: „ziet een volgend jaar Uw biljet goed na en let op de klasse waarin ge zijt geplaatst!" De meening van den heer Buys en die van het Dagelijksch Bestuur staan, zooals ik straks reeds opmerkte, lijnrecht tegenover elkander. De heer Buys meent dat de uitzonderingen hier de grondslag van de wet moeten zijnmaar zoo min in het algemeen, als in dit bijzonder geval, bestaat daarvoor eene enkele aanneembare reden. Immers die uit zonderingen hebben voor zich zeiven de gelegenheid om zich tot Burg. en Weth. te adresseeren, en daarenboven stellen wij voor, ons het recht te geven om op te roepen, wanneer wij voor ons nadere inlichtingen wen- schen. Is daarmede het belang van die uitzonderingen der belasting schuldigen niet ruimschoots gewaarborgd? De vraag, of de belastingschuldige genoegzaam tijd en gelegenheid heeft om zijn bezwaren te doen gelden; of de Raad, na die bezwaren, door Burg. en Weth. toegelicht, gehoord te hebben, voldoende kan oor deelen, kan, dunkt mij, niet anders dan bevestigend beantwoord worden. Men neme toch in aanmerking dat de belastingschuldige, nadat hij zijn biljet heeft ontvangen, drie maanden tijd heeft om zich aan den Gemeen teraad te adresseeren, dat iedere reclamatie met gesloten deuren wordt behandeld en dus, zonder iemand te kwetsen, vrij besproken kan worden, en dat hij daarna nog gedurende eene maand gelegenheid heeft zijne grieven aan het oordeel van de Ged. Staten te onderwerpen. Door de wijziging welke de gemeentewet nu ruim twee jaren geleden in dit op zicht heeft ondergaan, wordt het voorstel van Burg. en Weth. volkomen gerechtvaardigd. Door de aanneming daarvan zullen groote bezwaren voor de belastingschuldigen zeiven, en veel onnoodige last en omslag voor het Dagelijksch Bestuur, worden weggenomen. De heer Buys. Nog slechts een zeer kort woord naar aanleiding van enkele opmerkingen, welke in deze discussiën werden aangevoerd. Het tegenwoordige voorstel dus zeide men is niet hetzelfde als dat hetwelk vroeger verworpen werd. Maar wat doet dit af wensch ik te vragen wanneer ik hier hetzelfde hoofdbezwaar terugvind, dat tot de verwerping van het vroegere voorstel aanleiding gaf, dat wil zeggen het verwerpen van de opgave door den belastingschuldige gedaan, zonder dat men deze in de gelegenheid heeft gesteld die opgave toe te lichten en te verdedigen. De belanghebbenden werden wel degelijk gehoord verzekerde de heer De Fremery. Maar ik zou den geachten Wethouder van Financiën wel willen vragenof het hem met die opmerking om ernst of kortswijl te doen was? Immers, waarover loopt het geschil? Of aan Burg. en Weth. het recht moet toekomen om de opgave van den belastingschuldige te verwerpen en daarvoor eene andere in de plaats te stellen zonder dien belastingschuldige gelegenheid te hebben gegeven zijne oorspronkelijke verklaring nader toe te lichten en te verdedigen? Wij verlangen dat de belastingschuldige gehoord worde over het besluit van Burg. en Weth. om niet in zijne opgave te berusten, en juist dit verhoor wordt hier prijs gegeven. Door U, M. de V., is iets soortgelijks gezegd, gij verklaart namelijk dat Burg. en Weth. altijd volkomen bereid zijn de belastingschuldigen in hun belang te hooren. Niemand die er aan twijfelt; maar wat doet dit alles af? Welk motief kan er bestaan voor een belastingschuldige, die opgave deed van zijn inkomen, om ongevraagd aan Burg. en Weth. nadere inlichtingen te geven omtrent de verklaring, welke hij aflegde? Immers de behoefte om die inlichtingen te verstrekken, kan eerst dan ontstaan wanneer Burg. en Weth. te kennen geven, dat zij in de oor spronkelijke opgave niet kunnen berusten. Men heeft opnieuw gewezen op het ontzettend tijdverzuim, dat voor de belastingschuldigen voortvloeit uit de verplichting om hierheen te komen en daar hunne beurt om gehoord te worden af te wachten. Ik meen echter te mogen constateeren, dat niemand gedwongen wordt om te komen. Ieder is individueel de beste beoordeelaar van zijn eigen be lang. Heeft een werkman er inderdaad eenige uren voor over om hier zijne zaak te komen bepleiten, dan moet men het er voor houden, dat hij daarin voor zich zeiven voordeel vindt. Wie gewoon is rechtszittingen bij te wonen, kan daar trouwens dage lijks hetzelfde waarnemen als waarover hier geklaagd wordt, te weten dit, dat menschen van allerlei slag uren en uren moeten wachten eer het oogenblik aanbreekt waarop de rechter hen in verhoor neemt. Maar is er iemand die er aan denkt op grond van dit onvermijdelijk tijdver zuim het getuigenverhooren te veroordeelen? Maar de hoofdquaestie tusschen U en mij is inderdaad geen andere dan die, welke gij zelf, op uitnemende wijze, hebt gekarakteriseerd toen gij zeidet, dat het er slechts op aankomt te weten of het belang van de minderheid ook hier al of niet voor dat van de meerderheid behoort te zwichten. Ja volgens U, maar volgens mij stellig neen. Immers wij heb ben hier te doen met eene financieele rechtspraak. Burg. en Weth. oor deelen en veroordeelen, en waar zij dat doen behooren zij te zorgen, dat er recht geschiede, niet aan de meerderheid alleen, maar aan allen zonder onderscheid. Geeft men toe, zooals door U werd toegegeven, dat het hooren der belastingschuldigen althans voor sommigen goede gevolgen oplevert, dan mag dit middel om goed recht te spreken niet worden opgeofferd. Het principieele bezwaar tusschen U en mij, M. de V., wordt door het amendement van den heer Van der Hoeven in hoofdzaak weg genomen. Mochten Burg. en Weth. meenen dat invoering van dit amendement tot vermindering van omslag kan leiden, dan wil ik er mij gaarne mede vereenigen, omdat het recht der belastingschuldigen, om gehoord te wor den, dan in elk geval volkomen wordt gehandhaafd. De heer Hartevelt. Wanneer de Raad er niet toe mocht komen om het voorstel van Burg. en Weth. aan te nemen, dan zou ik niet wen- schen dat hij zich vereenigde met het amendement Van der Hoeven, dat veel omslachtiger in de uitvoering zijn zoude. Liever zou ik dan zien dat de toestand werd gehandhaafd, zooals die nu is. Er is echter nog iets, waar ik de aandacht op wilde vestigen, en dat mij van zeer veel belang schijnt Door het voorstel van Burg. en Weth. zal aan de belastingschuldigen meer tijd gelaten worden tot het betalen der belasting; een, twee, ja drie termijnen misschien zullen daardoor meer verkregen worden, en dat is voor eene zekere klasse van betalenden geen onverschillige zaak; ook dit was een der motieven, waarom het voorstel door Burg. en Weth. werd gedaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1883 | | pagina 3