81
aan te nemen. De kosten zijn toch zoo hoog niet, ongeveer twee gulden
'sjaars, om aan te nemen dat hij om dit uit te sparen, opzettelijk eene
onrechtmatige daad zoude hebben gepleegd.
De heer Van der Hoeven. Het bezwaar van den heer Was, komt mij
voor zeer formeel te zijn. De heer Fontein vraagt koop, en men wil
hem gebruik geven.
Wanneer nu Burg. en Weth. goed zouden kunnen keuren, slechts enkele
woorden in het door hen voorgesteld besluit in te voegen, dan is m. i.
aan dat formeele bezwaar geheel tegemoet gekomen.
Ik stel dus aan den Raad voor „het verzoek, zóóals het is gedaan, af
te wijzen, dochen dan te laten volgen het voorstel van Burg.
en Weth.
De zaak blijft dan toch hetzelfde, en het bezwaar van den heer Was
wordt opgeheven.
De Voorzitter. De heer Van der Hoeven stelt eene wijziging in het
voorstel voor, die door het Dagelijksch Bestuur wordt overgenomen. Het
zal daardoor tweeledig worden: namelijk 1°. het verzoek, zooals het ge
daan is, af te wijzen, 2°. den grond tot wederopzeggens toe in gebruik
te geven met de daarbij gevoegde voorwaarden.
Wat nu het formeel bezwaar tegen de voordracht van Burg. en Weth.
betreft, geef ik gaarne onmiddellijk toe, dat het wederrechtelijk in gebruik
hebben van eene zaak, zij het dan ook ter goeder trouw, voorzeker
geen aanspraak geeft om die in gebruik te houden. Evenzeer dat het
niet op den weg ligt van den Raad om, wanneer iemand den eigendom
van iets vraagt, hem het gebruik aan te bieden. Wij staan hier echter
voor het feit, dat de grond reeds in gebruik is en adressant daar een
loods heeft gezet, die hij voor de uitoefening van zijn bedrijf noodig heeft.
Nu weet ik wel dat wij kunnen volstaan met aan adressant zijn ver
zoek rechtstreeks te weigeren, en na het gevallen Raadsbesluit den man
door een deurwaarder tot ontruiming te sommeerendoch juist met het
oog op den bestaanden toestand hebben Burg. en Weth. gemeend, de
zaak op de nu voorgestelde wijze te moeten beëindigen.
De heer Was. M. de V.! Naar aanleiding van het voorstel van den
heer Van der Hoeven, zou ik gaarne van U vernemen, of het nu aan
adressant zal vergund zijn tot wederopzeggens den grond in gebruik te
nemen, ook om er des noods in plaats van de bestaande loods een
woonhuis te zetten.
De Voorzitter. Mag ik den heer Was er nogmaals op wijzen dat in
het voorstel wel deugdelijk de clausule is opgenomen: „ten einde de
daarop geplaatste loods of werkplaats te behouden?"
De heer Was. Mijne vraag was niet gesteld naar aanleiding van het
voorstel van Burg. en Weth., maar naar aanleiding van de wijziging, die
de heer Van der Hoeven daarin wil gebracht zien. Is het antwoord op
die vraag ontkennend, dan heeft bedoelde wijziging geen zin, daar zij in
het voorstel van Burg. en Weth. hoegenaamd geen verandering brengt.
Het volgt toch reeds uit de voordracht duidelijk genoeg, dat men afwij
zend op het verzoek tot eigendomsverkrijging wenscht te beschikken.
Dit behoeft derhalve niet meer expressis verbis te worden gezegd. De voor
gestelde ampliatie zou dan overbodig zijn en ik zou er mij evenmin mede
kunnen vereenigen, als met het voorstel zelf.
Bedoelt echter de wijziging: aan den heer Fontein toe te staan, wat
hij vraagt, met de uitzondering, dat hem de grond niet in eigendom,
doch alleen in gebruik worde afgestaan met vergunning echter om er
een woonhuis op te bouwen, dan zou ik er mij wel mede kunnen
vereenigen.
Blijkbaar echter beoogt de wijziging hetzelfde, als het voorstel, n.l.
bijna het tegenovergestelde van hetgeen de adressant vraagt, en daartoe
kan ik niet medewerken, omdat het niet op onzen weg ligt vergunningen
te verleenen, die niet gevraagd worden.
De Voorzitter. Natuurlijk heeft het voorstel van Burg. en Weth.
niet de door den heer Was veronderstelde strekking, maar wel om de
beschikking over den grond te behouden, daar de gemeente die later
zeer goed noodig zou kunnen hebben, bijv. in geval eenmaal besloten
werd de Zijlpoort af te breken.
De heer De Goeje. M. de V.Welk bezwaar zou er tegen kunnen
bestaan om voor het oogenblik eenvoudig het verzoek, zooals het in het
eerste gedeelte van het voorstel van Burg. en Weth. is aangegeven, te
verwerpen.
Adressant heeft dan alle gelegenheid zich nader te verklaren. Men
behoeft hem toch niet onmiddellijk tot ontruiming te noodzaken, maar
kan gevoegelijk wachten tot hij zich nader bij adres aan den Raad ge
wend heeft. Periculum in mora bestaat hier naar het mij voorkomt
volstrekt niet.
De Voorzitter. Wanneer het voorstel van den heer Van der Hoeven,
dat het Dagelijksch Bestuur heeft overgenomen, wordt aangenomen, is
aan het formeele bezwaar geheel tegemoetgekomen. Ik zie dus niet in,
waarom wij nu door intrekking daarvan adressant zullen noodzaken nog
eens een adres in te dienen, dat natuurlijk weer behandeld moet worden
en weer besproken 1
Het voorstel dat wij doen, is een gevolg van den bestaanden toestand
was de grond niet in gebruik en kwam adressant met het verzoek om
daarop een huis te zetten, dan zou dit worden afgewezen, maar hij heeft
nu eenmaal één gedeelte, waarbij het andere hem tegen betaling gemak
kelijk in gebruik gegeven kan worden.
De heer Dercksen. Ik zal vóór het eerste doch tegen het tweede
gedeelte dezer voordracht stemmen, M. de V., omdat het mij toeschijnt
dat het niet op den weg van den Gemeenteraad ligt iets te geven, dat
niet wordt gevraagd en daarvoor eerst eene aanvrage moet zijn inge
komen.
De Voorzitter. Ik zal nu het eerst in stemming brengen afwijzend
te beschikken op het verzoek van adressant.
Wordt aangenomen met 18 stemmen tegen één, die van den heer
De Fremery.
De Voorzitter. Nu volgt stemming over het voorstel, zooals het is
geformuleerd door de Commissie van Fabricage en overgenomen door
Burg. en Wethom het gebruik van den grond tot wederopzegging
toe te staan enz.
Aangenomen met 13 tegen 6 stemmen, die van de heeren: Bredius,
Buys, Dercksen, De Goeje, Was en Le Poole.
VI. Voordracht tot intrekking van de aan de Bouwmaatschappij
Vreewijk verleende vergunning tot het leggen van eene brug over de
Witte Singelgracht.
(Zie Ing. St. n°. 220).
Zonder discussie of hoofdelijke stemming aangenomen.
VII. Verzoek van L. Sillevis, tot ontheffing van de betaling van re
cognitie.
(Zie Ing. St. n°. 221).
Zonder discussie of hoofdelijke stemming afgewezen.
VIII. Voordracht tot verkoop van grond der Gedempte Binnenvest
gracht bij het Plantsoen.
(Zie Ing. St. n°. 222 en 227.)
De heer Damsté. Art. 3 van de Verordening voor den verkoop, M. de V.,
zal gewijzigd moeten worden. Adressant behoeft geen 12°/0 te betalen,
maar alleen de werkelijke kosten van overdracht, zooals in het rapport
van de Commissie van Financiën reeds is opgemerkt.
De Voorzitter. Dat is hier niet van toepassing.
De heer Damsté. Dan is het goed 1 Maar zou het niet beter zijn daar
voor in de plaats te zettrti dat de kooper de kosten van overdracht
betaalt?
De Voorzitter. Dit is in het voorstel opgenomen. De voorwaarden
van welke verder gesproken wordt, slaan alleen op het bebouwen van de
perceelen.
De heer Damsté. Alleen op dat gedeelte?
De Voorzitter. Zeer zeker. Ik heb met genoegen gezien, omdat nu
blijkt dat ons voorstel aanleiding kan geven tot eene misvatting, dat de
Commissie van Financiën dit punt in haar rapport heeft gereleveerd;
de voorwaarden zijn volledigheidshalve in haar geheel opgenomen. De
kooper is er echter alleen door gebonden voor zoover zijne verplichtingen
omtrent den bouw betreft. In plaats van de voorwaarde bij publieken
verkoop gesteld, gelden overigens natuurlijk voor hem alleen die bij
onderhandschen verkoop vastgesteld.
De voordracht wordt daarna zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
IX. Voordracht tot het verleenen van eene personeele toelage aan de
onderwijzeres mejuffrouw J. G. Boon.
(Zie Ing. St. n°. 224 en 228).
De heer Buys. M. de V.Het is met wezenlijken tegenzin, dat ik eene
enkele bedenking tegen de voordracht in het midden breng. Met tegenzin,
omdat ik den persoon van wien het voorstel komt, hooge achting toe
draag en omdat het hier eene onderwijzeresse geldt van wie ik de voor
treffelijkste berichten ontving.
Ik heb intusschen tegen het voorstel een principieel bezwaar, waarover
het niet gemakkelijk valt heen te stappen. Immers, bedrieg ik mij niet,
dan leidt het er toe om terug te keeren tot een stelsel, dat hier in den
Raad veroordeeld werd en ik dacht voor altijd verworpen. Men mag,
geloof ik, zeggen dat deze gemeente voor hare docenten vrij wat over
heeft; niet alleen ontvangen zij eene goede bezoldiging, maar die bezol
diging wordt meermalen verhoogd in verband met het getal dienstjaren
en met de bijzondere akten voor het onderwijs in vreemde talen, welke
de docenten verwerven. De Raad heeft hieromtrent een vast algemeen
systeem aangenomen, dat, zooals ieder jaar uit de begrooting duidelijk
blijkt, aan de gemeente vrij wat geld kost.
Intusschen is het doel van die vaste regeling geen ander geweest dan
om een einde te maken aan de persoonlijke toelagen. En nu vraag ik
of het niet volkomen in strijd is met dat stelselof wij niet een geheel
verkeerden weg opgaan, wanneer wij nu weder beginnen met een per
soonlijke toelage van hoe achtenswaardige zijde het verzoek daartoe
ook tot ons komt toe te staan.
Het is, meen ik, hoog noodig dat de Raad zich streng houdt aan het
eenmaal aangenomen stelsel en zich niet weder late lokken op het terrein
van de toelagen. Doen wij wat nu wordt gevraagd, dan zal het weigeren
in vervolg van tijd hoogst moeilijk worden, niet alleen omdat antecedenten
machtig wegen in groote vergaderingen, maar ook omdat er voor allerlei
uitzonderingen zoo licht goede motieven te vinden zijn. Nu eens zal men
vragen om een zekeren persoon op een bepaalde school te kunnen houden
dan weder om te voorkomen dat deze of gene docent naar den vreemde
verhuist. Aan motieven ontbreekt het nooit en inmiddels verliest ons
kostbaar stelsel van geleidelijke traktementsverhooging zijne reden van
bestaan. Daarom, tenzij ik mocht worden overtuigd, dat de toestand ge
heel anders is dan ik mij voorgesteld heb, moet ik bezwaar maken tot
de gevraagde traktementsverhooging mede te werken.
De heer De Goeje. M. de V.Ook ik ben op zich zelf geen vriend
van persoonlijke toelagen en hetgeen daaromtrent door den heer Buys
gezegd is kan ik voor het grootste gedeelte beamen. Intusschen acht ik
het niet geraden een dergelijk beginsel ook dan door te voeren wanneer
afwijking daarvan de eenige weg is om een gewenscht doel te bereiken.
Men mag het gevaar van toelagen ook niet overdrijven.
Het geval waarvoor wij hier staan, is, dat de toelage gevraagd wordt
om mejuffrouw Boon te behouden voor de voorbereidende school der
2d0 klasse, waar zij werkzaam is. Deze onderwijzeres bezit namelijk een
uitstekend talent om met jeugdige kinderen om te gaan en de kleinen
te onderwijzen. Deze reden klemt te meer, juist omdat bedoelde school
gebruikt wordt als leerschool bij de kweekschool voor onderwijzers en