80
5°. Verzoek van L. Speijer, om restitutie van betaalde plaatselijke directe
belasting dienst 1883.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Wetb. en de Comm. van Fin.
Aan de orde is:
I. Benoeming van een derden onderwijzer aan de school 3de klasse n°. 3.
(Zie Ing. St. n°. 216.)
De Voorzitter. Mag ik de heeren Bool, Van der Hoeven en De Geus
verzoeken met mij het stembureau uit te maken?
Benoemd wordt de heer M. G. Van Ewijk met 17 stemmen, twee
briefjes waren blanco.
II. Benoeming van eene derde onderwijzeres aan de school 4do klasse n°. 1.
(Zie Ing. St. n". 218).
Benoemd wordt mej. Wilh. Du Pon met 17 stemmen, twee briefjes
waren blanco.
III. Benoeming van een Regent van het Ger. Minne- of Arme- Oude-
Mannen- en Vrouwenhuis.
(Zie Ing. St. n°. 223).
Benoemd wordt de heer H. C. Juta met 17 stemmen; de heer E. A.
Van Tonderen verkreeg éen stem, éen briefje blanco.
De Voorzitter. Verklaart de heer Juta zich bereid de benoeming te
aanvaarden 1
De heer Jota. Ja, M. de V.
IV. Verzoek van het Bestuur der Leidsche Broodfabriek, om een loozings-
kanaal te leggen.
(Zie Ing. St. n°. 217).
Toegestaan zonder discussie of hoofdelijke stemming.
V. Verzoek van P. Fontein, ter bekoming van grond aan de Zijlpoort.
(Zie Ing. St. n°. 219).
De heer Was. M. de V.! Zonder nadere toelichting zal ik tot mijn
leedwezen verplicht zijn mijne stem aan deze voordracht te onthouden.
Wanneer ik de zaak goed begrijp is in der tijd door adressant in ge
bruik genomen 64 centiaren gemeentegrond zonder toestemming van den
Raad, dus ook zonder recognitie te betalen, en is door adressant een loods
op dien grond gebouwd. Nu hij van plan is die loods of werkplaats te
vervangen door een steenen gebouw, vindt hij het gevaarlijk dat weder
rechtelijk gebruik te doen voortduren en verzoekt hij den Raad eigenaar
te worden van dat stuk grond. Door de Commissie van Fabricage worden
ernstige en gegronde bezwaren ingebracht tegen die eigendomsoverdracht.
In plaats echter van tot de conclusie te komen, die ik zou hebben ver
wacht, namelijk eenvoudig afwijzend te beschikken op het verzoek van
adressant, wenscht de Commissie van Fabricage aan den adressant het
gebruik van den grond toe te staan, niet om er een woonhuis
op te bouwen, zooals de adressant verlangt, doch om de reeds be
staande loods te kunnen behouden.
Tegen deze voordracht, waarmede Burg. en Weth. zich vereenigen, heb
ik tweeërlei bewaar. Vooreerst dat men voorstelt toe te staan, wat niet
wordt gevraagd. Adressant vraagt eigendom van den grond en men
wil hem het gebruik geven. Adressant vraagt den eigendom van den
grond om daarop een woonhuis te bouwen, terwijl men het ge
bruik wil toestaan, om de werkplaats of loods te kunnen be
houden. Nu geloof ik, dat het niet op den weg ligt van den Gemeente
raad om toe te staan datgene, wat niet wordt gevraagd. Het volgende
onderwerp van de agenda (intrekking van de verleende vergunning om
een brug over de Wittesingelgracht te leggen), levert ons het bewijs, dat
een dergelijk aanbod niet altijd wordt aangenomen. Ik zou daarom deze
inlichting wenschen te vragen: is het bekend dat adressant genoegen zal
nemen met het aanbod, dat hem zal worden gedaan, als de Raad zich
met deze voordracht vereenigt?
Mijn tweede bezwaar tegen deze voordracht is, dat ongevraagd zal
worden vergund, wat eenvoudig door adressant is geüsurpeerd. Ik zou
wel willeri weten, hoe lang die loods reeds op dien grond heeft gestaan.
Mocht het door den Raad worden besloten het gebruik tot wederopzeg-
gens toe te staan, dan is het niet meer dan billijk, dat adressant recognitie
betaalt sedert het tijdstip, waarop hij den grond wederrechtelijk heeft
in gebruik genomen.
Alvorens mijne stem uit te brengen, zou ik gaarne deze inlichtingen
van M. de V., wenschen te ontvangen.
De Voorzitter. Al dadelijk moet ik beginnen met de verklaring af te
leggen, dat ik niet juist weet, wanneer die loods door Fontein op dat ter
rein is geplaatst. Zooals uit de stukken blijkt, is in 1866 aan hem eene
zekere uitgestrektheid gronds in eigendom afgestaan en zoolang mij heugt
heeft die loods daar altijd gestaan. Juist naar aanleiding van deze aan
vrage is de aandacht er op gevestigd dat adressant daarvoor geen recog
nitie betaalde en geen recht had den grond in gebruik te nemen, hetgeen
dan ook niet ontkend wordt. Het is nu alleen de bedoeling eene zoodanige
regeling te treffen, dat, zonder direct nadeel van de gemeente en zonder
nadeel voor 's mans zaak, hem gelegenheid wordt gegeven het gebruik van
het terrein te behouden, dat overigens geheelbuiten gebruik was en
blijven zal.
Dat dit, strikt genomen, in orde is, zal niemand beweren, maar ik
geloof wel dat men in dit geval niet te streng moet zijn.
Dit is zeker dat het eerder had behooren opgemerkt te worden. Maar
dit is nu eenmaal niet geschied. De toestand zal hoogst waarschijnlijk
van 1866 af bestaan hebben, en nu zou ik het wel eenigszins onbillijk
van ons vinden wanneer wij hem alleen de gevolgen deden gevoelen.
De heer WAS. M. de V. I Ik dank u zeer voor de door U gegeven
inlichtingen, die mij echter niet geheel en al bevredigd hebben. Op zich
zelf zie ik er niet het minste bezwaar in, om aan adressant tot weder-
opzeggens het gebruik van bedoelden grond te geven, maar ik acht het
niet waarschijnlijk, dat adressant het aanbod daartoe zal aannemen. Wèl
wordt door u beweerd, dat dit juist zeer waarschijnlijk is, daar hij dien
grond voor zijn zaak noodig zou hebben, doch uit bet adres zelf blijkt
mijns inziens reeds het tegendeel. Adressant vraagt toch den grond in
eigendom om een woning te bouwen, dus om de loods af te
breken en daarvoor een steenen huis in de plaats te zetten, hetgeen nog
nader duidelijk gemaakt wordt door de bij het adres overgelegde schets-
teekening.
Er bestaat dus, naar het mij voorkomt, groot gevaar, dat de Raad
wederom op een aanbod een weigerend antwoord zal bekomen.
Voor het overige komt het mij voor, dat adressant geen bezwaar kan
hebben tegen het betalen van recognitie voor het gebruik van grond, die
hoewel ik gaarne wil aannemen dat dit onwillekeurig, buiten zijn weten,
dus geheel ter goeder trouw geschied is zonder toestemming van den
Raad door hem in gebruik is genomen.
De Voorzitter. Wanneer de heer Was geen andere bedenkingen tegen
het voorstel heeft, dan geloof ik dat die geheel en al door de termen
waarin het vervat is weerlegd worden. Burg. en Weth. stellen immers
voor, overeenkomstig het rapport van de Commissie van Fabricage, „het
gebruik van dien grond tot wederopzeggens toe te vergunnen, ten einde
de daarop geplaatste werkplaats of loods te behouden, mits de grond
worde ontruimd binnen zes maanden na daartoe door of van wege Burg.
en Weth. schriftelijk te zijn aangezegd."
Wanneer adressant dus alleen op die vergunning een woonhuis in plaats
van de loods zette, zou hij eenvoudig een huis zetten op grond die aan
de gemeente toebehoort en dat, wanneer ik mij niet vergis, daardoor
eveneens in eigendom aan de gemeente zou komen.
De heer Was. Ziedaar, M. de V., juist de reden, waarom ik niet
waarschijnlijk acht, dat de heer Fontein van het aanbod gebruik zal
maken.
Zooeven merkte ik het reeds op: hij wil een woonhuis bouwen en dus
de loods afbreken. Hij verkrijgt derhalve de vergunning om iets te be
houden, wat hij niet langer begeert.
Ik zou er daarom bepaald prijs op stellen te weten, of hij zich reeds
in dien zin heeft uitgelaten, dat hij met het mindere tevreden zal zijn,
zoo het meerdere hem niet wordt toegestaan.
De Voorzitter. Ik zie niet in welk nadeel daaruit zou kunnen voort
komen. Neemt adressant in het aanbod geen genoegen, welnu, dan krijgt
hij bevel de loods af te breken, en keert dus de grond weer aan de
gemeente terug.
De heer Was. Dit neemt niet weg, M. de V., dat mijn bezwaar blijft
bestaan. Ik kan er mijne goedkeuring niet aan hechten, dat de Raad toe
staat, wat niet gevraagd is.
De heer Van der Zweep. Naar ik het begrijp, komt de zaak eenvou
dig hierop neer: De heer Fontein vraagt aan den Raad den eigendom
van den grond. Nu staan wij hem niet dit toe maar wel het recht van
opstal of het gebruik van den grond, zonder hem dit echter op te dringen.
De heer Le Poole. Het komt mij voor dat een recht, zooals de heer
Van der Zweep dat wil verleenen, ongetwijfeld door den adressant ge
weigerd zal worden. Ik kan mij ten minste moeilijk iemand voorstellen
die een huis zal willen bouwen op grond, welke onder zoodanige voor
waarde afgestaan wordt. Blijft de conclusie van Burg. en Weth. onver
anderd, dan stem ik tegen de voordracht.
De Voorzitter. Dit is ook de bedoeling niet. Het feit is in con-
fesso, dat het zonder vergunning gebruiken van den grond ontsnapt is
aan de aandacht van degenen, die het hadden behooren te zien.
Nu hij echter bij den grond, dien hij in 1866 kocht, nog een ander
stuk wenscht om daarop een huis te bouwen, antwoorden wij hem dat
voor dat doel bedoeld terrein niet is te verkrijgen. Er bestaat echter
geen bezwaar hem den grond, dien hij nu reeds in bezit heeft genomen,
te laten behouden, mits hij voortaan het verschuldigde recht betaalt.
Bouwt adressant een huis op den grond, dan is dit natuurlijk voor eigen
risico; feitelijk bouwt hij dan toch een huis voor de gemeente en hij
zal wel zoo verstandig zijn dit na te laten.
De onregelmatigheid heeft plaats gehad, dat geef ik toe. Zelfs wil ik
wel aannemen dat ik het in 1876, toen de Raad mij de eer deed mij
tot Wethouder te benoemen, dadelijk had behooren te ontdekken: maar
wie ook de schuld daarvan heeft, de schuldige kan zeggen „mea culpa"
en de Raad kan hem daarover zijn ongenoegen te kennen geven, maar
daarmede is de zaak dan ook uit. Ik acht de quaestie overigens zoo onbe
duidend, dat ik het niet de moeite waard vind er zoo lang over te spreken.
De heer Dercksen. Ik wenschte, alvorens mijne stem uit te brengen,
gaarne te weten of de heer Fontein, toen hij de bewuste loods plaatste,
kan geacht worden in de meening te hebben verkeerd dat zulks geoorloofd was,
of hij meende zich op iemand te kunnen beroepen, die op zijne beurt
weder meende het recht tot die inbezitneming van gemeentegrond te
kunnen verleenen. Mocht dit niet het geval zijn, dan zal ik mijne stem
zeer zeker tegen de voordracht van Burg. en Weth. uitbrengen. Hande
lingen als die welke door het plaatsen der loods verricht zijn, mogen
door den Raad niet worden aangemoedigd, maar moeten integendeel met
gestrengheid worden tegengegaan.
De Voorzitter. Dat is eigenlijk een zaak tusschen Fontein en zijn
geweten; ik zie geen kans die vraag te beantwoorden. Ofschoon ik het
aan adressant niet heb gevraagd, weet ik toch vrij zeker welk antwoord
ik zou gekregen hebben en zal ik mij die moeite maar besparen ze hem
te doen. Zooals U uit het advies van de Commissie van Fabricage kunt
zien, heeft hij in 1866 in eigendom verkregen 675 centiaren grond,
waaraan onmiddellijk, zonder afscheiding, grensden de 64 centiaren welke
hij nu vraagt en die op de schetsteekening met groen zijn aangeteekend.
Om nu te zeggen dat hij met opzet te werk is gegaan of wel te goeder
trouw, dat weet ik inderdaad niet. Ik ben echter geneigd het laatste