GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 103 INGEKOMEN STUKKEN. N°. 237. Leiden, 15 November 1883. Wij hebben geen bezwaar tegen de voordracht van Burgemeester en Wethouders tot onderhandschen verkoop van eenige perceelen bouwgrond bij het Plantsoen aan W. G. Mansvelt en om te worden gemachtigd tot afstand van de overige perceelen onder gelijke voorwaarden, wanneer daarvoor aanvragen mochten inkomen. De voorgestelde koopsom van 3 per centiare komt ons voldoende voor, omdat die prijs bij de gehouden openbare verkoopingen ongeveer is ver kregen, terwijl, wanneer bij de laatste verkooping in Augustus van dit jaar zich een voldoend aantal gegadigden tegen dien prijs had aangemeld, alle perceelen ongetwijfeld zouden zijn toegewezen. Wat de voorwaarden van den verkoop betreft is het ons gebleken dat in het rapport van Burgemeester en Wethouders volledigheidshalve zijn opgenomen alle voorwaarden waaronder de openbare verkoopingen heb ben plaats gehad en dat enkele van die voorwaarden uit den aard der zaak niet van toepassing zijn op een onderhandschen verkoop. Daaronder behoort ook de bepaling dat de koopers zullen betalen 12°/# der koop penningen voor de kosten, zoodat in casu de adressant en de eventueele latere koopers niet zullen behoeven te betalen 12% van den koopprijs, maar alleen de werkelijke kosten van overdracht. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N#. 228. Leiden, 15 November 1883. Met Burgemeester en Wethouders zijn wij van oordeel dat er alleszins termen bestaan om op grond van het in de stukken aangevoerde aan de onderwijzeres Mej. Boon de voorgestelde personeele toelage ad ƒ100'sjaars te verleenen. Wij maken uit dien hoofde geen bezwaar Uwe Vergadering in over weging te geven om in dit bijzonder geval tot de toelage te besluiten. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën, enz. N°. 229. Leiden, 19 November 1883. Bij de behandeling der begrooting voor het dienstjaar 1884 werd in eene sectie de aandacht gevestigd op de jaarlijksche rente door de Kweekschool voor Zeevaart te betalen, voor de door de gemeente verstrekte gelden voor de aanplemping van een gedeelte Singelgracht. Die rente bedraagt 5y2 percent, zoodat de gemeente daardoor op den duur belang rijk wordt gebaat, ten nadeele van de finantiën der Kweekschool, hetgeen zeker niet kan zijn bedoeld toen tot de aanplemping werd besloten. De gemeente toch blijft eigenares van den aangeplempten grond en zal bin nen eenige jaren ten gevolge van de hooge jaarlijksche rente het kapi taal, aan de aanplemping besteed, hebben terug ontvangen en bij voort during dezelfde rente blijven ontvangen. „De vraag werd daarom gedaan of er geene termen bestonden om tot eene herziening van het betrekkelijk raadsbesluit van 24 April 1879 over te gaan." Ons antwoord hierop luidde „Ook naar onze overtuiging is de rente, door de Kweekschool te vol doen van de kosten van aanplemping in der tijd te hoog berekend en vordert misdien het raadsbesluit van 24 April 1879 herziening. Wij zijn volgaarne bereid een daartoe strekkend voorstel aan Uwe Vergadering in te dienen." Hiertoe thans overgaande, onderwerpen wij het volgende aan Uwe aandacht. De gelden, door de gemeente voor de aanplemping verstrekt, zijn een gedeelte van de leening ad ƒ125000 in 1879, tegen een rente van 4'/2 percent gesloten, met de verplichting om jaarlijks 2y2 percent af te lossen. Aangezien de gemeente voortdurend eigenares van den aange plempten grond bleef, verzocht het bestuur der Kweekschool en stelden wij aan Uw Vergadering voor dat door de Kweekschool jaarlijks 4y2 percent der voor aanplemping noodige som zoude worde betaald. Zooals bekend is werd ons voorstel echter bij besluit van 24 April 1879 in dier vroeger gewijzigd, dat de Kweekschool jaarlijks 5'/2 percent zoude betalen. Blhalve, zoo luidde het advies der Commissie van Financiën waarmede de Raad zich vereenigde, „behalve de voorgestelde 41/2 percent ontvangt de gemeente dan 1 percent van de kosten van het werk, ten einde te strekken tot vermindering van het kapitaal voor den aangewonnen grond besteed." De Raad besloot dierhalve een kapitaal van zeker bedrag uit te lee- nen, tegen dezelfde rente waarvoor zij de gelden had opgenomen, ver meerderd met 1 percent voor aflossing, zonder dat deze aflossing eenigen invloed zoude uitoefenen op de betaling der rente of tot vermindering der schuld zoude strekken. Feitelijk deed zij dus niets anders dan geld uit- leenen tegen 5'/2 percent, dat haar slechts 4y2 percent kostte. In eene noot op bladz. 79 der handelingen van den Gemeenteraad 1879 (Verslag der Zitting van 23 October 1879) zijn in het kort de geldelijke gevolgen dier transactie aangetoond. Die noot luidt als volgt: „De gemeente heeft geleend tegen 4y2 °/0 en moet jaarlijks 2y2 °/0 aflossen, te zamen dus 7 °/0. Daarmede is in 23 jaar de schuld gedelgd op 186.04 na. In het 24st® jaar betaalt zij dus 4J/2 °/0 rente van 186.04 of 8.37 186.04 194.41. In het geheel alzoo 23 X 490 -+- 194.41 11464.41. Daarentegen heeft zij ontvan gen 23 X 385 8855 of 2609.41 minder dan .zij heeft uitge geven, waar tegenover staat de nog onafgeloste schuld van de Kweek school ten bedrage van 4270; dus een avans van ongeveer 1660 en een voortdurend inkomen van 385, ook dan nog wanneer die schuld der Kweekschool geheel afgelost is." Pro memorie voegen wij hierbij dat de gemeente bovendien eigenares van den aangeplempten grond is gebleven. Het is naar het ons voorkomt duidelijk, dat het besluit van 24 April 1879 onbillijk en drukkend voor de Kweekschool is. Wil men aan het denkbeeld blijven vasthouden, dat zij behalve de rente van 4y2 °/0 ook nog eene zekere som voor aflossing betaalt, dan gaat het in geen geval aan, ook nog rente te laten betalen van het afgeloste kapitaal. In dat stelsel heeft zij nu 18.72 te veel betaald en behoort de door haar verschuldigde rente jaarlijks met 3.12 te worden verminderd. Hierboven is altijd de geraamde uitgaaf ad 7000 bij de berekeningen aangenomen. Inderdaad heeft de aanplemping 6930 gekost: gedurende 4 jaren is daarvoor door de Kweekschool betaald 4 X 381.15 of 1524.60. Billijkerwijze behoorde, in het aangenomen stelsel, de bereke ning te zijn geweest als volgt: 1ste jaar 4y2 o/Q rente van 6930 311.85 aflossing 69.15 te zamen 381.15 2da jaar 4y2°/0 rente van ƒ6860.70 308.73 aflossing 69.30 te zamen 378.03 3ae jaar 4y2 °/0 rente van 6791.40= 305.61 aflossing 69.30 te zamen 374.91 4df» jaar 4y2 °/0 rente van ƒ6722.44 302.49 aflossing 69.30 te zamen 371.79 Deze vier posten samenvattende, zoude derhalve in billijkheid slechts gevorderd kunnen zijn1505.88 Er is ontvangen1524.60 derhalve te veel18.72 Dat de rente jaarlijks met ƒ3.12, zijnde 4y2 °/0 van de afgeloste 69.30 moet worden verminderd, zal wel niet nader aangetoond behoe ven te worden. Doch zelfs wanneer het raadsbesluit van 24 April 1879 gewijzigd werd zooals hierboven is aangegeven, zoude er nog eene tweede onbillijkheid in overblijven welke naar het ons voorkomt daaruit behoort te worden ver wijderd. Zooals den Raad bekend is, stelden wij in 1879 voor, dat de Kweek school slechts 4'/2 °/0 van het voor de aanplemping besteed kapitaal zoude betalen, omdat de gemeente in elk geval eigenares van den aan gewonnen grond bleef. Voor het (hoogst onwaarschijnlijke) geval dat de Kweekschool ophield te bestaan en alzoo daarmede de rentebetaling aan de gemeente verviel, bleef deze in het bezit van den grond, welke, naar ons oordeel op dat punt der stad, zeker wel eene waarde van 5 per centiare vertegenwoordigde. Dit gevoelen werd intusschen niet algemeen gedeeld en bij gebrek aan een juisten maatstaf was er voor de subjectieve meening, dat de grond daar die waarde als bouwterrein niet zoude heb ben, evenveel te zeggen als voor de onze. Sedert echter de perceelen tusschen het plantsoen en de Binnenvestgracht voor 3 de centiare ver kocht zijn en worden, meen en wij het terrein bij de Kweekschool zeker niet te hoog te schatten, wanneer wij er dezelfde waarde voor in rekening brengen. Tegen dien prijs vertegenwoordigt het terrein dat 1530 centiaren groot is, eene waarde van 4590. Wanneer derhalve de oorspronkelijke schuld, door de aflossing der Kweekschool tot dat cijfer is gedaald, be hoort de verdere aflossing gestaakt te worden en de verplichting der Kweekschool zich te bepalen tot het uitkeeren van 4'/2 °/0 van het cijfer dat de waarde van den grond aangeeft. Dit cijfer zal in het 34"*® jaar der inwerkingtreding van het besluit van 24 April 1879 zijn bereikt, door in dat jaar nog eene som van 53.10 af te lossen, en zal van dien tijd af de Kweekschool nog eene jaarlijksche rente ad 4'/2 °/0 van 4590 of 211.55 te betalen hebben. Óp grond van het bovenstaande hebben wij de eer Uwe Vergadering voor te stellen. 1°. Aan de Kweekschool voor Zeevaart terug te geven, de haar te veel in rekening gebrachte ƒ18.72. 2°. Met herziening van het Raadsbesluit van 24 April 1872 te bepa len, dat dit besluit gelezen wordt als volgt: „dat besloten wordt tot de voorgestelde aanplemping voor rekening der gemeente, onder bepaling dat door de Kweekschool jaarlijks zal worden betaald 4ya percent voor rente en 1 percent voor aflossing van de kosten van aanplemping, met dien verstande dat de verschuldigde rente jaarlijks zal verminderen, naar mate het kapitaal is afgelost en dat de aflossing zal eindigen, wanneer het onafgeloste kapitaal tot een bedrag van ƒ4590 is gedaald, zoodat van dat tijdstip af aan door de Kweekschool niet meer zal worden betaald dan 4'/2 percent over laatstgenoemde som van ƒ4590 of ƒ211.55 per jaar. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders. N°. 230. Leiden, "20 November 1883. Wij hebben de eer U hierbij over te leggen een adres van den heer D. J. Braakenburg, houdende verzoek om in de betrekking van Adjunct- Stads-Genees- en Heelkundige te worden gecontinueerd, onder mededee- ling dat er bij ons tegen de inwilliging van dat verzoek geene bedenking bestaat. Wij nemen daarom de vrijheid Uwe Vergadering in overweging te ge ven gunstig op het verzoek te besluiten en genoemden heer wederom voor den tijd van 3 jaren in zijne betrekking te bestendigen. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Aan den Ed. Achtb. Raad der gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen David Johannes Braaken burg Genees-, Heef- Verloskundige alhier, dat hij gaarne in zijne betrek king als Adjunct- Stads-Genees- en Heelkundige wenschtte worden ge continueerd. Leiden, 17 November 1883. 't Welk doende, enz. D. J. Braakenburg, Genees-, Heel- en Verloskundige alhier. N°. 231. Leiden, 19 November 1883. Bij onze voordracht van 15 September 1881 werden eenige wijzigingen voorgesteld in de verordeningen op de heffing en invordering der plaatselijke directe belasting ten gevolge van de Wet van 28 Juni 1881 (Stbl. n°. 102) tot

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1883 | | pagina 1