67
Zitting van Donderdag 85 October 1883,
geopend 'a namiddags te een uur.
Voorzitter: de heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER.
Te behandelen onderwerpen.
1°. Benoeming van eene leerares in de Handwerken aan de Hoogere
Burgerschool voor Meisjes. (212)
2°. Verzoek van H. Broese Van Groenou, om restitutie van schoolgeld. (211)
3°. Voordracht betrekkelijk de verhuring van het Raamland onder Zoe-
terwoude. (213 en 215)
4°. Behandeling van de reclames in zake de plaatselijke directe belasting,
dienst 1883. (214)
5°. Voordracht betrekkelijk de liquidatie van het Utrechtsche Jaagpad. (192)
6°. Begrooting van het Stedelijk Werkhuis. (210)
7°. Begrooting van de inkomsten en uitgaven der gemeente voor 1884.
(197 en 204)
Tegenwoordig 24 leden, als: de heeren Hartevelt, Bool, Van der Zweep,
Bredius, Damsté, Zaaijer, Van Dissel, Land, Dercksen, De Fremery, Van
Wensen, Driessen, Was, De Clercq, De Geus, Knappert, Cock, Verster,
De Goeje, Donner, Juta, Zaalberg, Van der Hoeven en de Voorzitter.
De heeren Buys en Le Poole hebben kennis gegeven verhinderd te zijn
de vergadering bij te wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
18 October jl. worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede:
1°. Dispositie van de Gedeputeerde Staten, van 16/20 October jl. B.
n°. 1000 (33e afd.) G.S. n®. 43, ten geleide van het goedgekeurd raads
besluit van 4 October te voren, tot afstand van een gedeelte van de Zijl-
singelgracht aan A. J. Koole.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter legt vervolgens over:
1°. Verzoek van P. Van der Horst, om een trottoir te mogen leggen
voor het perceel aan den Wittensingel n®. 121.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth.
2°. Voordracht ter benoeming van een derden onderwijzer aan de school
der 3d® klasse n°. 3.
Wordt ter inzage van de leden in de leeskamer nedergelegd.
3°. Missive ^ler Commissarissen van de Bank van Leening.
Deze missive luidt als volgt:
Leiden, 24 October 1883.
Wij hebben de eer Uwe Vergadering bij deze te herinneren, dat op
31 December a. s. de termijn van drie jaren, bedoeld bij art. 19 van het
Reglement voor de Bank van leening, zal verstreken zijn en dat dus tegen
dien tijd de tarieven, genoemd in artt. 17 en 18 van gezegd Reglement,
onder 's Konings goedkeuring zullen moeten worden herzien.
Aangezien de dividenden van de Bank, welke in de jaren 1879, 1880
en 1881 respectievelijk bedroegen 3.79, 3.50 en 3 pet., en de twee jongst
verloopen jaren slechts op 3.03 en 2.61 pet. van het bedrijfjkapitaal neer
kwamen en in onze begrooting over 1884 niet hooger konden worden
geraamd dan op 2.30 percent, zoo bestaat er op dit oogenblik zeker
allerminst aanleiding om in het tarief van de rente of in dat voor het
administratieloon eenige verlaging te brengen en geven wij U alzoo in
overweging aan de Regeering voor te stellen die beide tarieven alsnog
voor een termijn van drie jaren te bestendigen.
Wij maken tevens van deze gelegenheid gebruik om aan Uwe Verga
dering mede te deelen, dat de mindere omvang van onze operatiën de
gelegenheid openstelt het ons toevertrouwde bedrijfkapitaal eenigszins te
beperken. Het bedraagt op dit oogenblik ƒ90000, en zou, naar wij mee-
nen, zonder eenig gevaar tot ƒ75000 kunnen worden teruggebracht.
Gaarne zouden wij dus door Uwe Vergadering gemachtigd worden, om
op den l®t®n Januari van het volgende jaar eene som van ƒ15000 in de
gemeentekas terug te brengen.
Commissarissen van de Bank van leening,
Aan den Raad H. W. F. Bakker, fd. Voorzitter,
der gemeente Leiden. W. De Jongh, fd. Secretaris.
Wordt op voorstel van den Voorzitter zonder hoofdelijke stemming
besloten, aan de Regeering voor te stellen, de tarieven van de rente en
van het administratieloon wederom voor een termijn van drie jaren te
bestendigen en Commissarissen tot terugbetaling van 15000 van het
kapitaal der gemeente in de Bank van Leening te machtigen.
Aan de orde is
I. Benoeming van eene leerares in de handwerken aan de Hoogere
Burgerschool voor Meisjes.
(Zie Ing. St. n°. 212).
De Voorzitter. Mag ik de heeren Zaaijer, Driessen en Le Clercq ver
zoeken met mij het stembureau uit te maken
Benoemd wordt mej. R. H. C. Diest Lorgion met 16 stemmen; vier
briefjes waren blanco.
De heer De Goeje komt ter vergadering.
II. Verzoek van H. Broese van Groenou, om restitutie van schoolgeld.
(Zie Ing. St. n°. 211).
Zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan.
ZlTTIMQTEMLAQ 1888.
III. Voordracht betrekkelijk de verhuring van het Raamland onder
Zoeterwoude.
(Zie Ing. St. n°. 213 en 215.)
Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
IV. Behandeling van de reclames in zake de plaatselijke directe belas
ting, dienst 1883.
(Zie Ing. St. n°. 214).
De Voorzitter. Wenscht ook een der leden de voorstellen van Burg.
en Weth. te bespreken? In dat geval zal ik de-openbare zitting verande
ren in eene met gesloten deuren, zooals bij het behandelen van deze
soort van reclamatiën de gewoonte is.
Daar de heer Bredius het woord verlangt wordt de zitting veranderd
in eene met gesloten deuren.
De vergadering wordt heropend.
De heer Donner komt ter vergadering.
De Voorzitter. Ik stel thans voor, behalve de verminderingen die
reeds in de lijst zijn opgenomen, alsnog den aanslag van C. Christiaanse Sr.
te verminderen met 18.33.
Het gewijzigd voorstel wordt thans aldus gesplitst in stemming gebracht
a. af te wijzen de reclames van J. G. HanselaarMizee, A. Van Frank,
C. A. Simonis, J. J. Lagerberg, C. J. Vermeulen, B. Van der Staaij,
J. Van Praag, J. Loeber, M. C. W. Van der Kemp, W. Thomassen, J. J. C.
Sussenberg, A. Blansjaar, J. Miogh, de Wed. J. J. RebelHell, L. V. Hoog,
J. Van der Plas, H. J. Kijlstra, G. Tegelaar, M. Jansen, P. C. De Kruis,
H. W. Keuls, Wed. J. J. KanbierVoordendag, L. F. Proot en C. Sloos.
Wordt met 20 stemmen aangenomen. De heer Dercksen houdt zich
buiten stemming.
b. de aanslagen van C. Christiaanse, J. Van Leeuwen, M. De Hondt,
A. J. Tegelaar, F. L. Huygens, P. Slootweg, J. Van Tongeren en de Wed.
B. J. B. Homan, te verminderen respectievelijk met ƒ18.33, ƒ3.90 ƒ13,
2.50, 21 66, ƒ18.85, 9.10 en 14.95 en alzoo uit te trekken op
51.32, 1.30, 48.10, 3.74, 10.19, 6.50, 9.75 en 3.90.
Wordt aangenomen met 20 stemmen. De heer Dercksen houdt zich
buiten stemming.
c. de aanslagen van J. Kwik, A. J. Kronenberg, C. Hofkes en
K. G. W. De Bosson te royeeren.
Wordt aangenomen met 19 stemmen tegen één, die van den heer
Bredius. De heer Dercksen houdt zich buiten stemming.
d. de verzoeken van J. B. D. Tulleken, J. De Wit, W. Schumacher,
B. Cramer Jr. en B. Cramer Sr., buiten beschikking te laten, aangezien
de aanslagbiljetten den 20st®n Juni 1883 aan de belastingschuldigen zijn
uitgereikt, terwijl de adressen bij het Dagelijksch Bestuur zijn ingekomen
21, 22 en 24 September en 15 October 1883, en alzoo niet is gerecla
meerd binnen den bij de wet gestelden termijn van drie maanden.
Wordt aangenomen met 19 stemmen tegen één, die van den heer Bredius.
De heer Dercksen houdt zich buiten stemming.
V. Voordracht betrekkelijk de liquidatie van het Utrechtsche Jaagpad.
(Zie Ing. St. n°. 192).
De heer Was. Het uitstellen, M. de V., van de behandeling dezer zaak,
waartoe in de vorige vergadering op mijn voorstel werd besloten, heeft
mij in de gelegenheid gesteld, de overgelegde stukken nader te onderzoeken.
Dat onderzoek heeft mij tot de conclusie gebracht, dat men zich bij de
beoordeeling van deze zaak, moet plaatsen op het standpunt, dat de Raad
in 1880 heeft ingenomen, toen hij besloot zich te wenden tot de Provin
ciale Staten van Zuid-Holland. Ik bedoel het adres van den 28sten Juni
1880, waarin de Raad aan de Provinciale Staten verzocht het Jaagpad,
voor zoover dit op Zuid-Hol landsch territoir is gelegen, in eigendom,
beheer en onderhoud over te nemen, en waarbij de Raad zich bereid
verklaarde, des verlangd, jaarlijks eene billijke bijdrage te betalen in de
kosten van onderhoud. Nu eenmaal de Provinciale Staten, na eerst in
1880 afwijzend op dat adres te hebben beschikt, in 1882 besloten hebben,
in hoofdzaak het verzoek van den Leidschen Gemeenteraad in te willigen,
komt het mij voor dat het niet gepast zou zijn om op dat besluit terug
te komen.
Geheel anders zou het zijn, wanneer de Raad nog volkomen vrij was,
om in deze quaestie een nieuwe gedragslijn aan te nemen. Dan zou het
althans de moeite waard zijn na te gaan, of het juridiek karakter der
overeenkomst van den 20sten September 1663 geen aanleiding zou kun
nen geven een anderen weg in te slaan om tot opheffing van die over
eenkomst te geraken. Wat mij betreft, ben ik door het onderzoek der
stukken in mijne overtuiging bevestigd, dat de overeenkomst van 1663,
waarbij Leiden, Utrecht en Woerden besloten, om voor gemeenschappe
lijke rekening het Jaagpad langs den Rijn te maken en te onderhouden,
is eene overeenkomst van zuiver privaatrechtelijken aard, eene maat
schap, die én volgens de bepalingen van het oud hollandsch recht én
volgens de bepalingen van de tegenwoordige wetgeving door opzegging
van een der partijen kan eindigen.
Ik zie in die overeenkomst geene publiekrechtelijke regeling, waarbij
de gemeenten Leiden, Woerden en Utrecht door het publiek gezag
kunnen verplicht worden het Jaagpad voortdurend te onderhouden. Zoo
lang het contract van 1663 bestaat, zijn partijen wel tot onderhoud ver
plicht jegens elkander, maar niet tegenover het publiek gezag,
dat tot het tot stand komen der oorspronkelijke regeling nooit heeft
medegewerkt.
Volgens mijne meening waren Utrecht en Leiden volkomen bevoegd de
maatschap op te zeggen en het Jaagpad aan zijn lot over te laten.
Intusschen heeft de administratieve macht anders beslist en werden de
Raadsbesluiten van Utrecht en Leiden, waarbij tot die opzegging werd
besloten, bij Koninklijk Besluit van 15 October 1879 vernietigd.
Nu rijst bij mij de vraag: wat is het gevolg van die administratieve