86 Het tweede punt betreft de bezwaren voor de scheepvaart aan den ge dwongen weg door Leiden verbonden, uit den weg te ruimen. De doorvaartwijdte van alle bruggen in den vaarweg tusschen de Haven en het Galgewater gelegen, is voor de vaartuigen welke door Gede puteerde Staten worden bedoeld, de zoogenaamde Friesche tjalken, ruim voldoende. Zooals bekend is worden die vaartuigen zeer dikwijls aan de Turfmarkt aangetroffen, waar zij thans niet kunnen komen, zonder de Turfmarktsbrug te passeeren. Mocht echter blijken dat de plaatselijke ge steldheid der brug, waardoor de schepen daar eenigszins draaiende moeten doorvaren, eene verbreeding der doorvaartwijdte noodig maakt, dan kan dit geschieden ten koste van eene uitgaaf van ongeveer 5000, waartegen wel geene bedenkingen zullen bestaan. Een ernstig bezwaar ligt echter in de omstandigheid, dat de schepen welke deze gemeente alleen bezoeken, omdat de vaarweg daar doorheen wordt gemaakt, acht bruggen moeten doorvaren en volgens de thans vigerende bepalingen voor het openen der bruggen, telkens ƒ0,15 of in het geheel 1.50 zouden moeten betalen. Wij meenen echter, omdat deze omstandigheid alleen als een bezwaar kan gelden voor die schepen, welke gedwongen worden hun weg door Leiden te nemen, dat dit bezwaar kan worden opgeheven, door in de Verordening, betreffende de heffing van bruggelden, de bepaling op te nemen, dat de schepen welke zonder zich in de gemeente op te houden van het Galgewater naar den Rijn of om gekeerd varen, van de betaling van bruggeld worden vrijgesteld. Het komt ons voor dat daarmede aan het bezwaar tegen dien vaarweg in te brengen, volkomen zal zijn tegemoet gekomen. Wij geven Uw College in overweging deze beschouwingen aan het oor deel van Gedeputeerde Staten te onderwerpen. Aan Ileeren Burg. en Weth. De Commissie van Fabricage, enz. der gemeente Leiden. Leiden, 29 Mei 1883. Uwe missive van 23/27 April jl. B. n°. 1192 (1ste AfdG.S. n°. 19, betrekking hebbende tot de voorgenomen vaartverbetering tusschen Vliet en Rijn, welke aangelegenheid wij de eer hadden met eene Commissie uit Uwe College in de op den 21sten April jl. gehouden conferentie te be spreken, heeft ons aanleiding gegeven de betrekkelijke stukken in handen te stellen van de Kamer van Koophandel en Fabrieken alhier met ver zoek haar advies te willen mededeelen aangaande het belang van deze gemeente, uit het oogpunt van handel en vertier bij den aanleg van den waterweg voor de in de stukken bedoelde schepen door de gemeente. Van het ingevolge die uitnoodiging door de Kamer uitgebracht rapport, leggen wij hiernevens een afschrift over, waaruit Uw College zal ontwaren, dat de Kamer, ongetwijfeld bij uitnemendheid bevoegd in deze een oor deel uit te spreken, na een daaromtrent opzettelijk ingesteld onderzoek overtuigd is dat de doorvaart door de stad uit een oogpnnt van handel en vertier van groot belang is voor deze gemeente in de eerste plaats, maar tevens ook voor de scheepvaart in het algemeen niet te versmaden voordeelen zal opleveren. Met de beschouwingen van de Kamer kunnen wij ons in allen deele ver eenigen. Hoezeer uit den aard der zaak het aantal schepen, die thans den be- staanden waterweg passeeren, niet kan worden opgegeven, is het buiten eenigen twijfel dat dit getal aanzienlijk is te noemen en aanmerkelijk zal vermeerderen, wanneer de waterweg overeenkomstig de thans aanhangige plannen zal worden verbeterd. Volgens eenstemmig getuigenis nu van de personen, zooals marktmees ters, brugwachters en diergelijke, die door den aard hunner betrekking of van hun beroep met de schipperij meer in directe aanraking komen, leveren die doorgaande schepen aan de neringdoende burgerij aanzienlijke voor deelen op, ook doordat herhaaldelijk een groot aantal schepen gedurende een of meer dagen binnen de gemeente of in de onmiddellijke nabijheid blijft liggen, in welk geval de scheepsbevolking belangrijke inkoopen in de stad bewerkstelligt. De Kamer van Koophandel wijst wat dit punt betreft niet alleen op het belang der gemeente, maar ook op het voordeel en gerief dat er voor de scheepvaart in gelegen is dat de vaart welke gevolgd moet worden, loopt door eene aanzienlijke gemeente als de onze, alwaar aan elke be hoefte op eene goedkoope en gemakkelijke wijze kan worden voldaan. Ook naar onze overtuiging is in het belang van de scheepvaart in het algemeen een waterweg door de stad in dit opzicht te verkiezen boven een weg om de stad, aangezien de schippers menigmaal tot afdoening van zaken of tot aankoopen van benoodigdheden de gemeente zullen moeten aandoen en zich in het laatste geval een betrekkelijk grooten omweg zul len moeten getroosten. Intusschen wordt in de stukken melding gemaakt van eenige bezwaren verbonden aan de gedwongen doorvaart door de gemeente, waaromtrent wij het advies der Commissie van Fabricage hebben ingewonnen. Uit het hierbij in afschrift overgelegd rapport door genoemde Com missie uitgebracht blijkt dat de doorvaartwijdte der bruggen in den vaar weg door deze gemeente voor de in deze bedoelde schepen voldoende is en dat zonder eenig bezwaar, wanneer zulks noodig mocht blijken, die van de Turfmarktsbrug kan worden verbreed. Wij zijn volkomen bereid om, voor het geval tot de verbinding van Vliet en Rijn ten westen van de stad mocht worden besloten, aan den Raad de voor de verandering dier brug vereischte gelden aan te vragen, zoodra zulks noodig mocht blijken, zoomede om een voorstel in te dienen tot het verleenen van vrijstelling van de betaling van bruggeld voor de doorgaande schepen en wij twijfelen niet of de Gemeenteraad zal daaraan zijne goedkeuring hechten, met het oog op de belangen die bij de tot standhouding van den vaarweg door de stad voor de gemeente zijn betrokken. Overigens is de dienst van de bediening der bruggen thans zoodanig geregeld dat geen oponthoud bij het passeeren van de schepen is te duch ten, terwijl een vaste nachtdienst is georganiseerd. In de stukken wordt verder gewezen op het bezwaar dat de schepen door de stad niet kunnen worden gesleept en alzoo moeten worden ge boomd, terwijl ze, wordt de weg genomen langs de Roomburger Wete- ,.ing. zonder oponthoud kunnen worden gesleept of gejaagd. Hieromtrent zij opgemerkt dat meermalen door de wateren dezer gemeente van sleep bootjes wordt gebruikt gemaakt en dat o. a. bij de demping der Binnen vestgracht zelfs 9 a 10 zandpramen langs den Nieuwe Rijn weiden ge sleept. Uit den aard der zaak zal evenwel het sleepen met eenige behoed zaamheid moeten geschieden bepaaldelijk bij het maken van de bochten aan het begin en het einde van den Ouden Singel. Op grond van bovenstaande beschouwingen veroorloven wij ons de vrij heid Uw College beleefdelijk in overweging te geven om in het aan de Staten in te dienen plan eene verbinding van Vliet en Rijn door de gemeente Leiden te willen opnemen, op grond dat zoowel de belangen onzer gemeente daarbij in aanzienlijke mate betrokken zijn, als daardoor niet te versma den voordeelen aan de scheepvaart in het algemeen worden verzekerd. Ten slotte wenschen wij een enkele opmerking in het midden te bren gen aangaande de onderscheiden verbindingen, waarvan in de stukken melding wordt gemaakt. Ten aanzien van de beide verbindingen ten oosten d. i. beneden onze stad is reeds gewezen op de groote kostbaarheid van de eerste, die loopt van de Necksluis langs den Zoeterwoudschen Singel naar den Ouden Rijn (in de nota van den Hoofd-Ingeneur aangegeven onder litt. a), terwijl deze evenzeer als de verbinding in de richting van de Roomburger Wete ring (litt. e), zooals uit de boven medegedeelde beschouwingen blijkt, naar ons oordeel als niet wenschelijk worden aangemerkt met het oog op de belangen dezer gemeente en als minder geriefelijk voor de scheepvaart in het algemeen, al moge dan ook de laatstgenoemde de kortste wezen. Hierbij moet evenwel niet uit het oog worden verloren dat de daaraan verbonden kosten hooger zijn dan van eenige verbinding ten westen van de stad en dat de schepen, wanneer ze de Roomburgerwetering zijn ge passeerd een niet onbelangrijken afstand terug zullen moeten varen, ten einde de Zijl te kunnen bereiken. Het verschil met de verbindingen ten westen der stad wordt daardoor wat den af te leggen afstand betreft belangrijk verminderd, vooral in verhouding tot de lengte van den in het geheel af te leggen vaarweg. Van laatstbedoelde verbindingen komt ons, na overweging van de verschillende daaraan verbonden voor- en nadeelen, die welke loopt door de Nieuwe Vaart met doorsnijding van den straat weg tot in het Galgewater (litt. c), overigens de meest gewenschte voor. Wel is daaraan evenzeer als aan de verbinding langs de Nieuwe trek vaart en Wittesingelgracht (litt. b.) het bezwaar verbonden dat een der bruggen over den Vliet van den spoorweg LeidenWoerden beweeg baar moet worden gemaakt, doch alsdan wordt de Rijn bereikt ten oosten van de bestaande spoorbrug over het Galgewater, welke brug zeer laag is gelegen, zoodat geen der doorgaande schepen haar zal kunnen passee ren wanneer ze gesloten is. Dit nu zal herhaaldelijk het geval moeten wezen niet alleen voor het passeeren der 4 a 5 spoortreinen, die dagelijks in beide richtingen, van Leiden en van Utrecht, vertrekken, maar ook voor het rangeeren der treinen. Uit den aard der zaak zal alzoo de scheepvaart daardoor steeds eenige belemmering moeten ondervinden, hetgeen door de aanneming van de door ons voorgestelde richting (litt. c) wordt vermeden. Wat eindelijk betreft de richting langs de Witte Singelgracht (litt. b), is reeds in het rapport der Commissie van Fabricage gewezen op het daaraan verbonden onoverkomelijk bezwaar van de waarnemingen aan het Observatorium te verrichten. Wij aarzelen alzoo niet de verbinding (litt. c), in de eerste plaats aan Uwe overwegingen aan te bevelen en achten het tevens een aangename plicht, U bij deze onzen oprechten dank te betuigen dat bij het ontwer pen van een aan de Staten in te dienen plan door Uw College ook de belangen van onze gemeente zoo ernstig zijn ter harte genomen. Aan Gedeputeerde Staten der Burg. en Weth. van Leiden, enz. provincie Zuid-Holland Bij missive van 14/20 Augustus jl. ontvingen wij alstoen van Ged. Staten afschrift van het besluit der Staten van dit gewest dd. 24 Juli n°. VII, strekkende tot verbetering der daarin genoemde vaarten, bij welk besluit, zooals Ged. Staten opmerkten, ontegenzeggelijk de belangen onzer gemeente in niet geringe mate zijn betrokken. Het besluit luidt als volgt! P. S. N°. VII. De Staten der Provincie Zuid-Holland. Dinsdag, den 21sten Juli 1883. Gearresteerd, den 30 Juli 1883. Aan den orde is het rapport der Commissie, benoemd bij besluit van den 4 dezer N°. XV, in wier handen ter fine van praeadvies zijn gesteld de voorstellen aan Gedeputeerde Staten tot verbetering van de vaarten in dit gewest. De Voorzitter herinneit, dat de conclusie van het rapport in hoofd zaak geheel overeenstemt met het voorstel van Gedeputeerde Staten. De beraadslagingen geopend zijnde, wordt het woord gevoerd door den Heer Blussé. Daarna wordt de conclusie van het rapport in stemming gebracht en met algemeene stemmen op ééne na aangenomen. Tegen stemde de Heer Duijnstee. Mitsdien zijn vastgesteld de volgende besluiten I. De watergemeenschap tusschen Rijn en Schie met hare aansluiting aan de gemeente 's-Gravenhage, wordt voor rekening van de Provincie zoo danig ingericht als noodig is om haar bruikbaar te maken voor schepen, welke geen meerdere doorvaartwijdte behoeven dan 5.38 meter, en wel door uitvoering van de werken waarvan de hoofdtrekken worden aange wezen in den brief van Gedeputeerde Staten, gedagteekend 5 Juni 1883, n°. 83. II. Indien de gemeente 's-Gravenhage zich vóór 1 November 1883 ver bindt aan de Provincie één derde van het bedrag der meerdere kosten uit te betalen, wordt het. werk, sub I bedoeld, zoo gewijzigd, dat de vaart van 's-Gravenhage naar de Schie geschikt worde gemaakt voor alle schepen, welke van de sluis te Delfshaven gebruik kunnen maken. III. De uitvoering van het werk sub 1 of 2 aangewezen, wordt eerst dan ondernomen, wanneer het Rijk zich bereid heeft verklaard één derde in de kosten bij te dragen. IV. Gedeputeerde Staten worden uitgenoodigd a. aan de Regeering namens deze Vergadering een Rijkssubsidie tot

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1883 | | pagina 2