«TOMft m LEIDEI
60
INGEKOMEN STUKKEN.
N°. 141. Leiden, 7 Augustus 1883.
De Comm. van Fin. heeft met aandacht overwogen het adres van den
ingenieur Aug. Klönne te Dortmund, aannemer van eenige werken ten
dienste der Stedelijke Gasfabriek, om ontheffing van door hem beloopen
geldboeten wegens te late oplevering van dat werk. Zij heeft mede ken
nis genomen van het daaromtrent door H.H. Commissarissen der Gasfa
briek uitgebracht rapport.
Als resultaat van haar onderzoek heeft zij de eer U te berichten, dat
zij bezwaar maakt zich te vereenigen met het voorstel tot het toestaan
van gedeeltelijke ontheffing der boeten, en wel op de volgende gronden.
Uit het jaarverslag van den toestand der Gasfabriek over 1882 (pag. 4 en 11)
blijkt reeds duidelijk dat de geheele aanneming niet met de noodige ken
nis en energie is aanvaard. De kenmerken eener lichtvaardige onderne
ming liggen daarbij voor de hand. Naar het oordeel Uwer Commissie mag
de gemeente van eene zoodanige handelwijze de dupe niet zijn. Door het
stellen van een korten termijn, in het belang der Gasfabriek, werd eene
ernstige concurrentie, ook van de binnenlandsche ijzer-industrie, als het ware
uitgesloten. Indien 205 dagen langer tijd gegeven ware, zouden Uwe
Commissie is daarvan overtuigd door industrieelen hier te lande concur-
reerende aanbiedingen zijn gedaan, hetgeen nu zoo goed als onmogelijk was.
De Commissie acht het derhalve eene onbillijkheid thans, ook zelfs ge
deeltelijke, kwijtschelding van boete te verleenen.
De door den adressant sub. 2 en 7 aangevoerde motieven, waarin Com
missarissen verschoonende omstandigheden zien, berusten, naar het gevoelen
Uwer Commissie, eenvoudig op kwade kansen, waarmede een aannemer
rekening behoort te houden.
Uwe Commissie ziet zich uit dien hoofde verplicht U te raden, tot vol
ledige toepassing der beloopen geldboeten en mitsdien tot eene afwijzende
beschikking op het onderwerpelijk adres, te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën,
N°. 142. Leiden, 9 Augustus 1883.
Wij hebben de eer aan Uwe Vergadering hiernevens over te leggen een
voorstel van de Comm. van Fabr., betrekkelijk eene regeling der betrek
king van hoofdopzichter bij de gemeentewerken, waaraan wij de vrijheid
nemen ons te refereeren.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Leiden, 7 Augustus 1883.
Bij de behandeling der begrooting van 1883, stelden wij Uw Collego
eene regeling voor van de positie en bezoldiging van den opzichter der
gemeentewerken G. Looman, in dier voege dat hem thans voor het loo-
pende jaar een traktement van 1200 zou worden toegekend met drie
jaarlijksche verhoogingen van f 100, totdat het maximum van f 1500
zoude zijn Bereikt.
Tegen het eerste gedeelte van ons voorstel bestond ook bij den Raad
geen bezwaar. Hij vereenigde zich daarmede in zooverre de bezoldiging van
f 1000 op 1200 werd gebracht, doch zonder zich voor de volgende ver
hoogingen te willen verbinden, waaromtrent een afzonderlijke voordracht
werd verlangd.
Wij hebben de eer Uw College deze hierbij aan te bieden.
De gemeente heeft vier opzichters der gemeentewerken in haren dienst
in den regel is een daarvan een wetenschappelijk en practisch opgeleid
beambte de drie anderen alleen practisch gevormd. Uit den aard der
zaak allen ondergeschikt aan den Gemeente-Architect, is hunne verhouding
onderling niet officieel geregeld.
Evenmin is bepaald wie bij afwezigheid of tijdelijke verhindering van
den Architect, in zijne plaats moet optreden.
Wij meenen dat het wenschelijk is een en ander te regelen.
Met het oog op de positie en den werkkring van den zoowel theore
tisch als practisch opgeleide opzichters in deze en andere groote gemeen
ten, komt het ons voor dat zijn titel en zijne bezoldiging beide herzien
behooren te worden.
Wat het eerste punt betreft, geven wij in overweging een der opzichters
den rang en titel van hoofdopzichter te geven. Bij afwezigheid of ver
hindering van den Gemeente-Architect is hij daardoor de aangewezen per
soon om dezen te vervangen.
Wij geven de voorkeur aan dezen titel boven dien van Adjunct-Archi
tect, welke deze ambtenaren in sommige gemeenten dragen, omdat deze,
naar het ons toeschijnt meer aanleiding geeft om aan een aangewezen
opvolger van den Architect te denken, wanneer deze eenmaal aftreedt.
Zonder den hoofdopzichter de gelegenheid te benemen om mede te din
gen naar de alsdan ontstane vacature, wenschen wij echter het denkbeeld
van een reeds vooraf bepaalde opvolging uit te sluiten.
De bezoldiging zouden wij wenschen te regelen, zooals wij die in het
vorige jaar voorstelden en zooals die reeds gedeeltelijk door den Raad werd
goedgekeurd. Verlangt de Raad dat aan den dienst der gemeente bekwame
ambtenaren worden verbonden, dan moet hunne flnanciëele positie zoo
danig geregeld zijn, dat zij niet gedwongen worden telkens naar lotsver
betering in andere gemeenten uit te zien.
Tegelijkertijd, zooals dat uit ons vroeger voorstel bleek, zijn wij van
oordeel, dat dit doel het beste kan worden bereikt, door periodieke trak-
tementsverhoogingen in het vooruitzicht te stellen.
Vandaar dat wij in overweging gaven voor 1883, het traktement van
den opzichter G. Looman op f 1200 te bepalen, hem die jaarlijksche ver
hooging van bezoldiging toe te zeggen, zoodat met ingang van het jaar
1886, deze 1500 zoude bedragen. De voortdurende ijver en plichtsbe
trachting van dezen beambte geven ons volkomen aanleiding, ook te zijnen
opzichte bij ons voorstel te volharden.
Wij geven alsnu Uw College in overweging aan den Raad voor te
stellen
1°. te bepalen dat een der opzichters der gemeentewerken den titel zal
voeren van hoofdopzichter;
2°. de bezoldiging van den hoofdopzichter vast te stellen op een mini
mum van 1200 'sjaars, bij ijverige plichtsbetrachting telken jare
met 100 te verhoogen, totdat het maximum van 1500 'sjaars
zal zijn bereikt;
3°. te benoemen tot hoofdopzichter der gemeentewerken, den opzichter
bij dien tak van dienst G. Looman.
Aan Heeren Burg. en Weth. De Commissie van Fabricage,
der gemeente Leiden.
N®. 143. Leiden, 9 Augustus 1883.
Onder overlegging van de rapporten der Comm. van Fabr. op de ver
zoeken van G. Den Haan, om een duiker te leggen aan den Hoogen Rijn
dijk en van C. J. Leembruggen, tot het dempen van een gedeelte der
Zijlsingelsloot, geven wij Uwe Vergadering in overweging de gevraagde
vergunningen onder de voorgestelde voorwaarden te verleenen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan II.H. Burgemeester en Wethouders der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, Gidion Den Haan, bouw
man, wonende aan den Hoogen Rijndijk, nabij het Leiderdorpsche tolhek
onder de gemeente Zoeterwoude;
dat hij van af zijn stalling achter zijn woonhuis gelegen, een duiker
door het jaagpad naar den Rijn wenschte te doen leggen, ten einde versch
water voor zijn vee te bekomen.
Zoeterwoude, 25 Juni 1883. 't Welk doende enz.,
G. Den Haan.
Leiden, 7 Augustus 1883.
De Comm. van Fabr. heeft de eer op het request van G. Den Haan
te berichten, dat bij haar geen bezwaar bestaat tegen het verleenen der
gevraagde vergunning om een duiker te leggen voor zijn stal aan den
Hoogen Rijndijk onder de gemeente Zoeterwoude, door het Utrechtsche
jaagpad naar den Rijn, mits bestaande uit Engelsche aarden potten, zon
der stoornis in het gebruik van het jaagpad, onder toezicht van den Ge
meente-Architect en na verkregen vergunning van het Hoogheemraadschap
van Rijnland, alsmede tegen betaling van een recht van f 1.50 'sjaars,
ten behoeve der eigenaars van het Utrechtsche jaagpad.
Aan Heeren Burg. en Weth. De Commissie van Fabricage,
der gemeente Leiden.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigde achting te kennen, de ondergeteekende Cornelis
Johannes Leembruggen, fabrikant te Leiden, als vader en voogd over zijn
minderjarigen zoon Willem Adriaan Leembruggen, dat hij de sloot voor
het perceel kadastraal sectie A n". 1867 aan den Zijlsingel wenscht te
dempen en verzoekt dat hem daartoe de vereischte vergunning worde
gegeven.
Leiden, 14 Juli 1883. 'tWelk doende,
C. J. Leembruggen.
Leiden, 7 Augustus 1883.
De Comm. van Fabr. heeft de eer op het request van C. J. Leembruggen
als vader en voogd over zijn minderjarigen zoon Willem Adriaan te be
richten, dat op de gronden, waarop laatstelijk bij raadsbesluit van den
31 sten Mei dezes jaars aan C. Blansjaar vergunning is verleend, geen be
zwaar bestaat om aan den requestrant toe te staan het dempen van een
gedeelte der sloot langs den Zijlsingel, bij het kadaster bekend onder sectie
A n°. 222, uitmakende eene lengte van 15 meters langs het perceel bij
het kadaster der gemeente Leiderdorp bekend onder sectie A n°. 1867,
sluitende aan het reeds gedempte gedeelte der sloot, bij het boven aange
haald raadsbesluit aan C. Blansjaar, vergund en zulks onder de vol
gende voorwaarden, als
1°. herstellen van een ijzeren hek tot afscheiding van den grondeigen
dom der gemeente Leiden op de grensscheiding van Leiderdorp;
2°. het leggen van een duiker aan het einde van het gedempte gedeelte
sloot door den Zijlsingel naar de Singelgracht, binnenwerks tien
centimeters met roosters van gegoten ijzer aan beide einden, waar
door vervallen zou de verplichting van gelijken aard aan C. Blansjaar
tot voorwaarde gesteld en zulks onder toezicht van den Gemeente-
Architect en tegen betaling van het recht, bepaald bij art. 3n°. 10
van het tarief vastgesteld den 5 Maart 1857.
3°. dat de vergunning van het Hoogheemraadschap van Rijnland vooraf
gevraagd en verkregen zij.
Aan Heeren Burg. en Weth. De Commissie van Fabricage,
der gemeente Leiden.
N°. 144. Leiden, 9 Augustus 1883.
Onder overlegging van nevensgaande stukken, geven wij Uwe Vergade
ring in overweging aan Mr. F. Was eervol ontslag te verleenen als secre
taris van het College van Curatoren van het Gymnasium, onder dankbe
tuiging voor de vele en gewichtige diensten in deze aan de gemeente
bewezen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
De ondergeteekende heeft de eer zich tot Uwe Vergadering te wenden
met het eerbiedig verzoek, dat hem een eervol ontslag worde verleend als
secretaris van het College van Curatoren van het Gymnasium alhier.
Leiden, 3 Augustus 1883. F- Was.