43 wenschelijkheid, ja zelfs de noodzakelijkheid erkent, om, zij het dan ook op andere wijze dan door ons voorgesteld wordt, de gemeente-eigendom men te assureeren. Zooeven heb ik die wijze allerbedenkelijkst genoemd en ik heb dien naam daaraan gegeven, omdat wij onmogelijk kunnen weten wanneer wij het aldus bijeengebrachte kapitaal noodig zouden kunnen heb ben. Gesteld dat wij 40 jaren bezig zijn geweest met kapitaalvor ming en ik neem nu den termijn nog vrij lang, want het zou even goed na 5 of 3 jaren kunnen geschieden en er breekt dan een zware brand uit, waardoor wij een schade lijden van f 30,000 a f 40,000, dan heb ben wij in die jaren meer opgebracht dan wij nu aan assurantie-pennin gen betalen. Wij zijn dan niet verzekerd en zullen de gebouwen die ver nield zijn, op eigen kosten moeten herstellen. De meerderheid der Comm. van Fin. geeft echter een eenvoudig en ge makkelijk middel aan, om in dat geval te voorzien, door n. 1. bij grooteren brand zooveel kapitaal af te schrijven als noodig is, en mocht dit niet toereikend zijn, eene leening te sluiten. Welnu, Mijne Heeren wanneer er eene leening gesloten wordt, moet er immers rente en aflossing opgebracht worden. Bij eene eenigszins belang rijke schade, zoude deze al spoedig het gewone bedrag der assurantie- premiën overschrijdenmaar daarenboven zoude de zaak dan daarop neer komen, dat wij de belastingschuldigen der toekomst lieten betalen om ons verzuim te dekken. Ik acht dit onverantwoordelijk. Wij hebben in ons voorstel nog op een ander gevaar gewezen, dat ons niet minder groot toescheen; vond namelijk het denkbeeld ingang van de Commissie van Financiën om de belastingschuldigen jaarlijks eene zekere som op te laten brengen, wie waarborgt ons dan, wanneer wij het gunstige geval aannemen dat geen brand heeft plaats gehad en het kapitaal alzoo onaangeroerd is gebleven, dat een Gemeenteraad der toe komst de gelden niet gebruikt voor andere doeleinden, dan die welke wij er mede op het oog hadden? Nu heb ik wel eens hooren beweren, dat men kapitalen op het grootboek onder zoodanige bezwarende voorwaarde zou kunnen doen inschrijven, dat men ze niet los kan maken, dan alleen voor het speciale doel, waarvoor zij zijn bijeengebracht: deskundigen, met wien ik daarover sprak, hebben mij echter als hun gevoelen kenbaar gemaakt dat de Gemeenteraad, die een kapitaal, zuiver eigendom der gemeente zijnde, op het grootboek inschrijft, altijd het recht heeft dat kapitaal daarvan weder af te nemen. Men zal nu aanvoeren dat een Gemeenteraad niet denkbaar is die het kapitaal van het grootboek zal afnemen om het voor een ander doel aan te wenden; maar ik acht dit integendeel zeer aannemelijk. Wanneer in latere jaren de Gemeenteraad van oordeel ware dat hij de gewone wijze van assureeren behoort te volgen, dan zie ik niet in wat hem, in geval het kapitaal hetwelk is ingeschreven, noodig is voor het stichten van gemeente-gebouwen, zou verhinderen dit te gebruiken; mits hij dan op andere afdoende wijze in de verzekering van de gebouwen voorziet. Voor het oogenblik zal ik niet in beschouwingen treden over de ver schillende wijzen van assureeren, maar eerst afwachten wat omtrent ons voorstel om deel te nemen aan de Onderlinge Brandwaarborg-Maatschappij „de Vereenigde Gemeenten", wordt aangevoerd. De heer Driessen. Ik behoor tot de meerderheid der leden van de Commissie die het rapport heeft uitgebracht en die de meening was toe gedaan, dat de gemeente Leiden hare eigendommen zelve behoorde te ver zekeren. De meerderheid der Commissie van Financiën heeft zich daarmede vereenigd. Onze motieven daarover zijn in het rapport breedvoerig uiteen gezet en het schijnt mij toe, dat de gemeente Leiden met hare uitstekende brandhluschmiddelen, beter dan eenige andere, daartoe zeer goed in staat is. De gronden daartegen door U aangevoerd, acht ik niet zoo bedenkelijk en zal dus tegen het voorstel van Burg. en Weth. stemmen en ook tegen de bepaling dat alle gemeente-eigendommen voortaan zullen geassureerd worden bij de Onderlinge Brandwaarborg-Maatschappij „de Vereenigde Gemeenten". De heer Van der Zweep. M. de V. Ik zou nog gaarne eene vraag willen doen, en wel deze of, zoo wij besluiten dat de gemeente voort zal gaan met hare eigendommen te assureeren, wij dan ook aannemen, dat alles verzekerd moet worden, dat er geen enkele exceptie gemaakt mag worden. Er zijn toch verscheidene gebouwen, waarvoor ik verzeke ring onnoodig acht en daarentegen weder vele andere die ik aanmerkelijk hooger verzekerd zou wenschen te zien. Voor torens en poorten zou ik b. v. geen geld met dat doel willen uitgeven. Nemen wij nu, zooals het voorstel luidt, aan, dat Burg. en Weth. alle gemeente-eigendommen moe ten verzekeren, dan hebben deze natuurlijk geen vrijheid dergelijke onnoo- dige zaken uit te zonderen. De heer Dercksen. Ik stel mij voor in de eerste plaats te spreken over de vraag: zullen wij al of niet verzekeren. Ik voor mij acht het bijna eene zedelijke verplichting van den Gemeenteraad, om te zorgen dat gene voor de gemeente te verrichten wat ieder particulier voor zich, in zijn eigen belang doet. Is het al waar dat de gemeente ingeval van brand oneindig gemakkelijker de schade kan lijden dan een particulier, niet minder waar is het, dat zij nog veel gemakkelijker de premie kan betalen, welke dat schade lijden onmogelijk maakt. Het is mij dus onbegrijpelijk waarom men een goeden maatregel, dien men in zijn eigen belang zou nemen, waar het de gemeente geldt, zou nalaten. Dit punt is echter reeds zoo uitstekend door U, M. de V.bepleit, dat ik geen aanleiding vind den Raad met mijne argumenten lastig te vallen. Wat het ter zijde leg gen van kapitaal aangaat, in geval van niet- of wel zich zelf verzekeren, ik meen dat het niet op den weg der gemeente ligt een dergelijk reserve fonds te creëeren. Dit kan alleen of liefst daar zijn nut hebben waar men met beperkt kapitaal in vennootschappen van koophandel te doen heeft, en, hoewel ik nu niet zou willen onderschrijven, wat in den Raad een maal gezegd werd: dat de draagkracht der Burgerij onbeperkt is, zoo is die draagkracht toch zeker wel voldoende om althans de jaarlijksche premie of de quota in geleden brandschade op te brengen. Ik voor mij zou meenen dat zelfs wanneer wij de premie niet langer wilden betalen, en wij het betreurenswaardig besluit namen om de gemeente-eigendommen niet langer te verzekeren, zulk een reservefonds toch geen nut zou heb ben, daar het naar het mij voorkomt, niet anders zou beteekenen dan hetgeen men in het dagelijksch leven zou noemen: „een boon in een brouwketel." Nu nog een enkel woord om mijne opinie te zeggen omtrent de wensche lijkheid van al of niet toe te treden tot eene maatschappij, die enkel gemeente-eigendommen verzekert. Mij schijnt het toe dat het eigenaardige karakter van deze maatschappij ook eigenaardige moeilijkheden met zich sleept en gelijk reeds opgemerkt is zal men iets exceptioneels doen door zich te assureeren bij eene maat schappij welke tot dusverre alleen door kleinere gemeenten gebezigd wordt. Ook het voornemen om enkele risico's voor ons te behouden lokt mij niet aan. Minder gemakkelijk, dunkt mij, zal het zijn een keuze te doen in de eigendommen om daarna te beslissen of zij verzekerd zullen worden of niet. Het is eene keuze, waaraan ik noch Burg. en Weth. noch mijzelf zou willen wagen. Het onwaarschijnlijke gebeurt somtijds. Juist is dezer dagen nog in het buitenland een stadsgebouw ten deele afgebrand, ten gevolge van omstandigheden waarop men ook niet gerekend had, wellicht meende men ook daar dat er luttel kans voor brandgevaar zou zijn. Men moet echter niet op het gebouw zelf letten, maar ook op de belendende risico. Als voorbeeld wil ik dit gebouw noemen, waar aan de achterzijde perceelen zijn door particulieren bewoond, waarin zich brandbare stoffen bevinden. Nu zal dit gebouw natuurlijk meer aan brandgevaar blootstaan, dan wanneer het geheel geisoleerd stond. Ik voor mij kan mij moeilijk vereenigen met het denkbeeld om de zekerheid, die wij totnutoe bij be kende maatschappijen bezaten, prijs te geven en hecht er zeer aan op den vroeger ingeslagen weg voort te gaan. De heer Land. Natuurlijk zal ik niet ontkennen dat niet-assurantie ook zijn bezwaren heeft en zeker bepaald in het geval van brand. Er zijn echter ook voordeelen. Het voornaamste daarvan is dit, dat hetgeen het fonds, dat wij wilden oprichten, opbrengt, aan ons, en daarentegen de premiën, die betaald worden natuurlijk aan de asssurantiemaatschappij ten goede komen. De heer De Goeje. Eene enkele vraag, M. de V. In het rapport van de Commissie van Financiën is het bezwaar geopperd dat eene verzekering bij de Onderlinge Brandwaarborg-Maatschappij „de Vereenigde Gemeenten" geen voldoenden waarborg voor onze gemeente oplevert, op grond dat het gezamenlijk bedrag, waarvoor totnogtoe verzekerd is, nog beneden het bedrag is, waarvoor Leiden alleen verzekerd zou moeten worden, en dat ook de reassurantie waartoe zich de maatschappij verbindt dit gemis aan waarborg niet vergoedt, daar wij niet kunnen beoordeelen in hoeverre de herverzekerende maatschappij in staat is aan hare verplichtingen te vol doen. Is dit bezwaar gegrond, dan zou dit gedeelte van het voorstel van Burg. en Weth. voor mij niet aannemelijk zijn. Daarop zou ik dus gaarne eenig antwoord van U hebben, M. de V. Overigens wil ik wel zeggen, dat ik, na al hetgeen ik gehoord en gelezen heb, het gevoelen deel van Burg. en Weth. dat de gemeente verplicht is om hare eigendommen te assureeren, en met hen geloof dat het beter is dit op de gewone wijze te doen dan zelf een assurantie-fonds te vormen. De heer Knappert. M. de V.! Ik wenschte wel van U te vernemen of de vraag, door den vorigen geachten spreker gedaan nu reeds dadelijk of wel bij punt 2 beantwoord moet worden. Naar ik meen, is toch nu alleen punt 1 aan de orde. De Voorzitter. Het geheele voorstel is thans aan de orde, omdat tusschen de beide punten een groot verband bestaat en ik dus de leden gelegenheid heb willen geven hun gevoelen over beide te zeggen, zonder de dis cussie te belemmeren. Later zullen echter de verschillende punten ieder afzonderlijk in stemming gebracht worden. De heer Knappert. Welnu dan, M. de V.! de motieven, waarom de Commissie van Financiën althans voor het oogenblik er tegen is de ge meente-eigendommen bij „de Vereenigde Gemeenten" te verzekeren zijn, naar het mij voorkomt, reeds duidelijk in haar rapport uiteengezet. Wat betreft de vraag van den heer De Goeje waarom die maatschappij door de Commissie van Financiën niet krachtig genoeg beschouwd wordt, zelfs niet bij assurantie zoolang de verzekerde sommen de twee millioen niet overschreden hebben kan ik antwoorden, dat de oorzaak daar van vooral ligt in de omstandigheid dat de tot die maatschappij toege treden gemeenten allen nog weinig gewicht in de schaal leggen. Een ander geval zou het zijn, wanneer grootere gemeenten, zooals b. v. Maastricht, 's Hertogenbosch, Dordrecht, Haarlem, Zwolle, Groningen, Leeuwarden, enz. deelnamen. Wat nu de reassurantie aangaat, deze geschiedt volgens contract hij de maatschappij „de Amstel." Wanneer ik mij nu wel herinner, dan wordt „de Amstel", zonder dat ik met deze mededeeling overigens aan hare soliditeit wil te kort doen, bij de Handelmaatschappij niet als eerste risico beschouwd. Ik geloof zelfs dat zij slechts een succursaal van eene Antwerpsche maatschappij is. Ik herhaal, dat ik omtrent haar soliditeit geen twijfel wil opperen, doch alleen wil beweren dat ik in dit geval de reassurantie niet vol doende acht, omdat wij voor onze gemeente niet de keuze bezitten waar die geschieden zal. Immers, zoolang de twee millioen niet zal zijn be reikt, geschiedt de reassurantie bij „de Amstel" en ik geloof niet dat wij het recht hebben op die bepaling inbreuk te maken, maar ons daarbij geheel zullen moeten neerleggen. Vandaar de bemerking die in het tweede gedeelte van het rapport der Commissie van Financiën voorkomt. De heer Bool Het doet mij leed dat in deze Vergadering stemmen zijn opgegaan om de gemeente-eigendommen niet te verzekeren. Van het oogenblik dat men niet kan ontkennen dat de mogelijkheid voor brand gevaar bestaat, van dat oogenblik is men verplicht ze tegen schade te assureeren. Naar mijne meening althans zouden wij roekeloos handelen en noch voor ons zeiven, noch tegenover het nageslacht verantwoord zijn, wanneer wij de belangrijke eigendommen der gemeente aan een dergelijk gevaar blootstelden. Dat er over de wijze waarop die verzekering geschieden moet, verschil van gevoelen bestaat, kan ik zeer goed aannemen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1883 | | pagina 3