34
hebben. Niet omdat eens uitgaaf van buitengewonen aard is moet daar
voor geleend worden, maar als eene uitgaaf van buitengewonen aard is
en de gewone inkomsten hare affectatie niet gereedelijk toelaten, dan
mag daarvoor geleend worden. Dit is dan ook het geval, waarvoor wij
thans staan. En aangezien wij nu in het vorig jaar eene geldleening heb
ben gesloten, waarvan nog een gedeelte over is, bestaat er hoegenaamd
geen bezwaar om de som, die voor de plaatsing van het gedenkteeken
noodig is en die niet zonder bezwaar op een anderen post is te affectee
ren, uit het restant dier geldleening te vinden.
De heer Juta. Het is waar, dat wij thans spreken over een betrekkelijk
klein bedrag, en Leiden zal niet staan of vallen naar gelang de vraag
beantwoord wordt of dit kleine bedrag zal gevonden worden door eene
leening, of uit de gewone inkomsten. Maar een klein bedrag hier, en
een klein bedrag dddr, vormen al spoedig een groot bedrag.
Zooals ik reeds gezegd heb, ben ik in beginsel er zeer tegen om
als men er maar eenigszins buiten kan zoowel buitengewone als gewone
uitgaven te bestrijden door het sluiten van leeningen, of uit een over
schot van een vorige leening, wat natuurlijk op hetzelfde neerkomt. Ik
ga dus eenigszins van een ander principe uit als de Commissie van
Financiënmaar wegens verschillende redenen kan men vóór één zelfde
voorstel zijn.
De Voorzitter. Mag ik den heer Juta doen opmerken dat noch door
den heer Bool, noch door den heer Dercksen beweerd is, dat alle bui
tengewone uitgaven moeten gevonden worden door geldleening, evenmin
als dit door ons gezegd is. Er is eenvoudig beweerd dat het van den
aard der uitgaven moet afhangen of die zal bestreden worden door geldleening
of door verhooging van het budget. Wanneer dus zooals hier een
uitgave gedaan wordt die ten doel heeft iets te stichten voor vele jaren
en voor de nakomelingschap, dan behoort men die te vinden door geld
leening.
De heer Juta noemt dit handelen zonder principe; ik noem het echter
beginselloos handelen, wanneer men de beslissing alleen laat afhangen van
de vraagis de uitgaaf groot of klein Trouwens, waar ligt de grens
tusschen groote en kleine uitgaven? Een zuiver beginsel daarentegen is
het, en dit nemen wij dan ook steeds bij onze voorstellen in acht, dat,
hetgeen gedaan wordt voor het tegenwoordige, ook geheel uit de opbrengst
der belastingen betaald moet worden; maar hetgeen zoowel voor het
toekomende als voor het tegenwoordige geslacht moet dienen, moet ook
door heide betaald worden. Dat is een beginsel dat men altijd kan vol
houden; het beginsel van den heer Juta loopt elk oogenblik gevaar
schipbreuk te lijden,
De heer Knappert. Wanneer ik, M. de V. het nader voorstel van
Burg. en Weth. lees, dan moet ik de bemerking van den heer Bool, dat
het hem bevreemdt dat deze uitgave tot zooveel discussie aanleiding gaf,
op Burg. en Weth. terugwerpen. Wanneer de zaak zóó eenvoudig ge
weest ware, had de bestrijding van het rapport van de Commissie van
Financiën niet met zooveel woorden behoeven plaats te hebben. De be
merking als zoude ik beweerd hebben dat de comptabilitet eene quaestie
van smaak is, doet mij vermoeden dat de heer Bool mij ten eenenmale
verkeerd heeft begrepen. Ik heb alleen gezegd dat het eene quaestie van
smaak is, of deze post op de begrooting, onder de gewone uitgaven moet
gerangschikt worden, dan wel of daarvoor moet worden geleend.
De heer Bool, in het werk der comptabiliteit zoo doorkneed, zal overi
gens te eerder weten dat het dikwerf moeilijk is, de gewone en buiten
gewone uitgaven juist te splitsen. Ik geef toe dat het woord „alleszins"
in het rapport van de Commissie van Financiën minder gelukkig gekozen
is en dat het beter zoude zijn geweest dat dit woord ware weggelaten.
De beraadslagingen worden alsnu gesloten.
Bij acclamatie en onder toejuichingen wordt het gedenkteeken van
Leidens ontzet aanvaard.
De Voorzitter. Ik breng nu in stemming het voorstel om het ge
denkteeken te plaatsen op de Ruïne en voor de fundeering f 3500
beschikbaar te stellen.
De heer Cook. Mag ik vragen of dit voorstel ook gesplitst wordt?
De Voorzitter. Ik acht dit onnoodig.
De heer Cook. Wanneer U zich nu eens voorstelt dat iemand vóór de
plaatsing is op de Ruïne, maar tegen de f 3500?
De Voorzitter. Zoo iemand kan ik mij niet voorstellenhet een volgt
uit het andere. De f 3500 zijn onafscheidelijk verbonden aan de plaat
sing van het monument op de Ruïne.
In stemming gebracht, wordt de plaatsing van het standbeeld op de
Ruïne aangenomen met 15 tegen 3 stemmen.
Tegen stemden de heeren: Verster, Cock en Dercksen.
De Voorzitter. Alsnu breng ik in stemming het amendement van den
heer Damsté om de gelden te vinden niet door geldleening, maar van
renten, wegens op prolongatie uitgegeven gelden.
Wordt aangenomen met 10 tegen 8 stemmen.
Vóór de heeren: Bredius, Knappert, DonnerLand, Juta, Verster,
Cock, Zaaijer, Van Dissel en Damsté.
Tegen de heeren: Bool, Hartevelt, De Fremery, De Goeje, Quant,
Zaalberg, Dercksen en de Voorzitter.
De Voorzitter. Nu wordt het 2e punt in stemming gebracht, om
namelijk
2°. Burg. en Weth. uit te noodigen om, wanneer de met de Regeering
omtrent eene beplanting van de Ruïne aangeknoopte onderhandelingen
het gewenschte resultaat niet mochten opleveren, zoo spoedig doenlijk aan
den Gemeenteraad een voorstel te doen aangaande de alsdan aan de Ruïne
te geven bestemming.
Wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
XVII. Rekening van de dienstdoende schutterij.
(Zie Ing. SL n*. 88.)
Zonder hoofdelijke stemming voorloopig goedgekeurd.
XVIII. Rekening van het Evangelisch Luthersch Wees- en Oudelie-
denhuis.
(Zie Ing. St. n°. 94
Zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
XIX. Rekening van de Stads Bank van Leening.
(Zie Ing. St. n°. 85).
De heer Cock verlaat de vergadering.
Zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De heer Cock neemt zijne plaats weder in.
XX. Rekening van de Kamer van Koophandel en Fabrieken.
(Zie Ing. St. n°. 95.)
De heeren Hartevelt en De Fremery verlaten de vergadering.
Met algemeene stemmen goedgekeurd.
Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.