31 paling: „tot 's middags 12 uren", daarin voorkomende, ondoelmatig is. Zij stellen dus voor die tijdsbepaling geheel weg te laten en het laatste gedeelte der eerste alinea aldus te lezen: „zoodat ieder dagelijks in de gelegenheid wordt gesteld zich van die voorwerpen te ontdoen." Het aldus gewijzigde artikel wordt zonder discussie of hoofdelijke stem ming aangenomen. De artt. 4 en 5 worden zonder discussie of hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 6. De Voorzitter. Uit dit artikel stellen Burg. en Weth. voor de woor den: „vóór negen uren 's voormiddags" te doen vervallen. Het aldus gewijzigde artikel wordt zonder discussie of hoofdelijke stem ming aangenomen. De artt. 7 en 8 worden goedgekeurd. Art 9. De heer Juta. In dit artikel wordt alleen gesproken van „asch", ter wijl de bestaande verordening ook eene bepaling bevat omtrent „vuilnis". Nu zou ik gaarne willen weten waarom Burg. en Weth. hebben goed gevonden deze bepaling omtrent de plaats waar de vuilnis mag worden nedergelegd geheel weg te laten. Het komt mij voor dat, wanneer daar omtrent niets bepaald wordt, er eene te groote mate van vrijheid aan de pachters wordt gelaten. De Voorzitter. Wij hebben deze bepaling alleen voor asch behouden, omdat het stuiven daarvan een groot bezwaar en nadeel voor de omwo nenden zou kunnen opleveren. Dit is niet het geval met de vuilnis, die van zelf wordt weggeruimd, wanneer er geen plaats meer is. Aan de bepaling zou toch echter moeilijk de hand te houden zijn, daar er geen overdekte plaatsen zijn. De heer Juta. Dank voor uwe inlichtingen, M. de V. Mag ik U nog vragen of het niet raadzaam zoude zijn te bepalen wanneer de vergaarde vuilnis weggevoerd moet worden? In het bestaande contract meen ik dat staat aangegeven dat zulks tweemaal 's weeks moet geschieden. De Voorzitter. Ik acht dit overbodig, omdat het iets is dat van zelf spreekt. De pachter ontdoet er zich zoo spoedig mogelijk van. Mochten er geene afnemers te vinden zijn, dan zou de bepaling een onoverkomelijk bezwaar voor den pachter kunnen worden. Tot heden is dit echter niet het geval geweest en ik zie daarom geen reden eene dergelijke bepaling op te nemen. De Heer Juta. Ik heb er geen bezwaar tegen, wanneer U van oordeel zijt dat daaruit geene moeilijkheden kunnen ontstaan. De artt. 1016 worden goedgekeurd. Art. 17. De Voorzitter. Burg. en Weth. stellen voor, achter dit artikel te voegen de alinea„Onverminderd het bepaalde in de vorige alinea, be houden de verpachters het recht, tot ontbinding der overeenkomst over te gaan, wanneer de pachter, ter beoordeeling van Burg. en Weth niet aan zijne verplichtingen voldoet." Art. 17 wordt, aldus gewijzigd, goedgekeurd. De artt 1821 worden goedgekeurd. Dè verordening wordt daarna in haar geheel goedgekeurd. De Voorwaarden omtrent de verpachting van het baggerwerk binnen de grachten dezer gemeente. Art. 1. De Voorzitter. Burg. en Weth. stellen eene kleine aanvulling voor, en wel om te lezen: „van het Galgewater en de Binnenvestgracht bij dè Aschschuur van de brug bij de Grofsmederij tot aan de Haven ter lengte van ongeveer 80 meter." Deze vaart is noodig voor den pachter van het ophalen der asch en vuilnis, om met volle schuiten bij de aschschuur te kunnen komen. Hij moet daarin dus vrij kunnen werken om haar op de noodige diepte te kunnen houden. De heer Juta. Er worden natuurlijk de singelgrachten bij begrepen, alhoewel die buiten de bebouwde kom der gemeente liggen De Voorzitter. Er wordt in het artikel gesproken van „alle wateren binnen de gemeente" (niet alleen van „de kom der gemeente"), endaar- toe behooren ook de Singelgrachten. De artt, 25 worden goedgekeurd. Art. 6. De Voorzitter. Ik stel voor bij dit artikel de zelfde bepaling te voe gen als bij art. 17 van de verordening tot verpachting van de haard- asch enz. Aldus wordt besloten. De artt. 7 en 8 worden goedgekeurd, evenals daarna de geheele voordracht. XV. Voordracht betrekkelijk de plaatsing van het gedenkteeken van Leiden's ontzet, op de Ruïne. (Zie Ing. St. n®. 64, 65, 78 en 92). De Voorzitter. Alvorens dit punt te behandelenwensch ik over te gaan tot eene zitting met gesloten deuren. De openbare vergadering wordt na eenigen tijd heropend. De heer Dercksen. In de eerste plaats, M. de V, heb ik mij de vraag gesteld, hoe zal de behandeling van dit punt onzer agenda plaats hebben. De eerste alinea van het voorstel van Burg. en Weth. bevat eigenlijk vier punten 1° aanvaarding van het monument2° bepaling der plaats waar het zal worden gesteld; 3° beschikbaarstelling der gelden voor het mo nument; 4° wijze waarop dat geld zal worden gevonden. Wat punt 1 betreft, verklaar ik mij voor de aanvaarding. Ik zou er zelfs bijjvoegen: „met dankbetuiging aan de Commissie, welke het aanbod deed indien ik zelf niet de eer had lid der Commissie te zijn. Punt 2 heeft voor mij meer bezwaar in. De Ruïne zooals zij thans is schijnt mij al eene bijzonder ongeschikte plek toe, voor de plaatsing van een gedenkteeken, en van hare toekomst is mij niets bekend dan eenige vermoedens en wenschen, of eenige bijzonderhedenwelke niet tot het publiek domein behooren. Ik zal nu nog niet eens spreken van de nabijheid van een paar scholen die wellicht een niet al te rustig bestaan aan een monument verzekeren. Wel heeft men, meer enthusiastisch dan practisch beweerd dat de eerbied voor zoodanig monument zóó groot zal zijn dat zelfs van school jongens voor zijne veiligheid niets te vreezen is, en de optimistische mee ning uitgesprokendat wel verre van het door steenworpen, verfkwast of andere min wenschelijke begroetingen of versieringen te ontwijden, iedere jeugdige bewoner van Leiden er hoed of pet voor zal afnemen; maar de geschiedenis van andere standbeelden of monumenten is daar, om deze beweringen naar het gebied der onbewezen vooronderstellingen te verwijzen. En al wil ik nu nog niet bepaald beweren dat bij meerdere ontwik keling van het Amerikaansche systeem ook de meisjesschool haar contin gent zal leveren tot het korps dergenen, die zich onledig houden met lichaamsoefeningen welke voor een standbeeld of iets dergelijks niet zon der gevaar zijn, dat ook onze meisjes, gelijk wel eens met de jongens geschiedt bataljonsgewijze tegen elkander zullen oprukken en in Van der Werffs nabijheid slag leveren, toch zou men kunnen beweren dat ook om de nabijheid van meer dan eene school op de Ruïne, deze plaats min der geschikt moet geacht worden. Toch zijn het de scholen niet welke mij tot tegenstemmen zullen drin gen. 'tls de plaats zelve, mijns inziens door niets aanbevolen en zeker niet te verkiezen boven andere plaatsen in deze gemeente, welke ik straks hoop te hooren ter sprake te brengen. Het derde punt van alinea 1 zal bij mij geen bezwaar ondervinden en evenmin het vierde, dat de wijze van geldverkrijging regelt. De tweede alinea, laat mij voor zooveel het gedenkteeken betreft, zeer koel; want eenmaal de ongeschiktheid der Ruïne tot het plaatsen er van aangenomen hebbendeacht ik deze alinea in dit geval van luttel waarde. Ik laat gaarne aan UM. deV. de volgorde der discussie over, maar meen toch den wensch te mogen uitspreken dat het eerst datgene behandeld worde, punt 1, dat vermoedelijk geene tegenspraak zal uitlokken. De heer Juta. Evenals de vorige spreker wensch ook ik M. de V. U te verzoeken de verschillende punten sub. I van het voorstel van Burg. en Weth. afzonderlijk in stemming te brengen. Vooral zoude ik gaarne zien, dat U in de eerste plaats in stemming bracht de eerste alinea, lui dende: „het gedenkteeken daarbij bedoeld te aanvaarden. „Ik hoop dat dit gedeelte van het voorstel met algemeene stemmen zal worden aange nomen, als een blijk van hulde aan de Commissie van het gedenkteeken, van waardeering der vele zorgen, welke zij zich getroost heeft. De heer Damsté. Ik ben het volkomen met den vorigen spreker eens en acht het ook wenschelijk dat U het eerste gedeelte van uw voorstel in drieen splitst. Wanneer alsdan punt 3 aan de orde komt, zal ik daarop een amendement voorstellen. De Voorzitter. Ik maak U opmerkzaam dat de tijd tot het indienen van uw amendement alsdan voorbij is. Wanneer het het voornemen is een amendement in te dienen, geef ik U in overweging dit bij tijds te doen. Er zijn meer leden, die wenschen dat het eerste gedeelte van het voorstel gesplitst wordt; om daaromtrent onnoodige discussie te vermij den, wensch ik nu tevens mede te deelen dat daartegen bij mij geen bezwaar bestaat. Ik zal dus na het sluiten der beraadslagingen het eerst in stemming brengen de aanvaarding van het gedenkteeken. De heer Damsté. Dan heb ik de eer voor te stellen om de woorden: „de gelden te vinden door geldleening" te veranderen in: „te vinden uit den post Rente wegens op prolongatie uitgegeven gelden." Het amendement wordt voldoende ondersteund en komt in beraad slaging. De heer Dercksen. Hoewel ik tot diegenen behoor, M. de V. die niet bijzonder gesteld zijn op geldleeningen, zoo meen ik toch dat men in dit geval met anders zal kunnen doen. Wat mij aangaat, ik onderscheid de uitgaven in 2 soorten. Die waardoor eene nieuwe stichting plaats heeft en die welke kosten van onderhoud betreffen, hoe belangrijk die ook we zen mogen. Ontegenzeggelijk is de uitgaaf welke thans gevraagd wordt van de eerste soort. Immers standbeelden worden maar niet dagelijks niet eens jaarlijks aangeboden. Men moet niet rekenen naar het bedrag maar naar het doel. 6 Het schijnt mij dus toe dat het voorstel van Burg. en Weth. ten aan zien der geldleening dan ook moet worden aangenomen. De heer Bool. Ik wensch over twee punten van het voorstel enkele opmerkingen aan uwe overweging te onderwerpen Vooreerst de plaats van het standbeeld: Tot mijne spijt heb ik den heer Dercksen hooren zeggen dat hij zich niet met het denkbeeld kan veree nigen oin het gedenkteeken op de Ruïne te plaatsen. Hij is lid creweest van de Commissie tot oprichting daarvan en nu moet ik wel aannemen ÏV". ralnderheld is geweest, want die commissie, althans de meerderheid daarvan is wel degelijk voor de Ruïne gestemd. Het slot van haar brief toch luidt Met belangstelling heeft zij uit de Dagbladen het votum der Tweede Kamer vernomen betreffende de Ruïne, waardoor met grond kan worden verwacht, dat de gemeente daarover weder de vrije beschikking zal bekomen. v °i llng vermeent zij de hoop te mogen uitspreken dat Uwe Vergadering voor het gedenkteeken zoodanige plaats op dat plein «al willen aanwijzen als de meest geschikte zal worden bevonden. De Commissie is dus werkelijk van meening dat de Ruïne de geschiktste

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1883 | | pagina 3