30 beeld dat de heer Damsté aanhaalt, als hemzelf overkomen, wekt mijne bevreemding, want het is stellig niet de bedoeling der verordening, dat de leerling die tijdelijk door ongesteldheid verhinderd was de school te bezoeken, bij zijn herstel niet weer terstond zou worden toegelaten. De Voorzitter. Bij de verdediging van den heer De Goeje heb ik weinig te voegen. Mij dunkt dat art. 2 van de verordening zoo duidelijk spreekt, dat het mij waarlijk verwondert eene dergelijke uitlegging daar van van den heer Damsté te hooren. Bij de vaststelling van de verordening heeft men begrepen, dat het onbillijk kon zijn, om ouders, die in den loop van het kwartaal in de gemeente kwamen wonen, of de gemeente metter woon verlieten, school geld te laten betalen voor onderwijs, waarvan hunne kinderen nog niet of niet meer konden profiteeren. Nu wil ik wel aannemen dat ook kin deren van ingezetenen door de eene of andere omstandigheid verhinderd kunnen zijn de school te bezoeken, maar, wanneer wij verplicht waren al deze gevallen afzonderlijk te onderzoeken, zouden wij bepaald daartoe een speciaal bureau moeten hebben. Daarom is bij het vaststellen van de verordening bepaald dat zij, die in de gemeente wonen het volle kwartaal moeten betalen en die in de gemeente komen wonen of haar tusschentijds verlaten, restitutie kunnen krijgen voor den tijd, altijd bij volle maanden gerekend, gedurende welken zij het onderwijs niet konden genieten. Dit is een zeer verstandige maatregel. Mocht de Gemeenteraad zich vereenigen met het gevoelen van den heer Damsté, dan zou hij, volgens mijne opinie, reageeren tegen zijne eigene verordening. De heer Damsté. Ik zal daarop alleen antwoorden, M. de V. dat in de verordening geschreven staat „kunnen". Dat sluit in zich de mogelijk heid het recht om te kunnen weigeren. Ik zal den Raad niet langer op houden, maar m. i. is het verschil nog al groot, dat een ingezetene zijne kinderen slechts tweemaal 'sjaars kan laten inschrijven, terwijl een vreem de dit direct kan laten doen en betaalt van het oogenblik, waarop het on derwijs wordt genoten. Het verzoek wordt, hierop in stemming gebracht, toegestaan met 17 stemmen tegen één, die van den heer Damsté. 4°. Idem als voren van F. H. Ritman. (Zie Ing. St. n°. 105). Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. 5°. Idem van C. L. Van Dooren, ter bekoming in eigendom van een gedeelte sloot langs het Delftsche trekpad. (Zie Ing. St. nos. 90 en 102.) De heer Damsté. Op zich zelf, M. de V. heb ik er niets tegen dat de sloot in quaestie gedempt wordt, maar ik vind het toch niet erg voor zichtig die helft van de sloot, welke aan de gemeente toekomt af te staan. Ik weet zeer wel dat Burg. en Weth. bij hun voorstel de nuttige bepa ling gemaakt hebben dat die grond niet bebouwd mag worden, maar toch had ik liever gezien dat de gemeente Leiden eigenaresse daarvan bleef. De weg langs de trekvaart is slechts zeven meters breed. Daarop staan prachtige boomen, en nu hebben wij onlangs nog gezien hoeveel gevaar daarvoor bestaat wanneer huizen er tegen aangebouwd worden, op een afstand van 3/4 of misschien 1 Meter, maar toch te dicht voor de boomen. Ik had daarom gaarne gezien dat Leiden eigenaresse was gebleven van de helft der sloot en zal dus met het eerste gedeelte van het voorstel van Burg. en Weth. medegaan, maar tegen het tweede gedeelte bepaald mijne stem uitbrengen. De Voorzitter. Ik weet niet uit het hoofd te zeggen hoevele, maar dit is althans zeker, dat reeds verscheidene verzoeken van dien aard door den Raad behandeld zijn en dat daarbij altijd het verzoek om afstand van grond is toegestaan. Mocht dus de heer Damsté gelijk hebben dat wij daarin onvoorzichtig zijn geweest wat ik echter niet geloof dan zal hij toch moeten toegeven dat zijne bedenking wel wat laat komt. Ik zal echter nu eerst de demping der sloot en daarna den afstand van het gedeelte dat aan de gemeente behoort in stemming brengen. De heer Cock. M. de V.! Ik heb alleen het woord gevraagd om mijne stem te motiveeren, die ik tegen het voorstel van Burg. en Weth. zal uitbrengen. Mpt den heer Damsté ben ik het volkomen eens dat het niet gewenscht is dat die grond bebouwd wordt. Nu twijfel ik het is even wel niet meer dan een twijfel dien ik opper of die voorwaarde van niet te mogen bouwen, waaronder de eigendoms-ondergang plaats heeft, wel iets meer oplevert dan een zuiver persoonlijke obligatiedie zoo de man er niet goed voor is, niets om het lijf heeft en stellig andere toe komstige verkrijgers niet bindt. De bepaling toch, dat de bedoelde strook gronds niet zal mogen bebouwd worden, betwijfel ik of in het gegeven geval als een servituut zal kunnen aangemerkt worden en dus als zakelijk recht ook alle volgende eigenaars zal binden, en ik volg gaarne den stelregel, dat men zich in geval van twijfel moet onthouden. Ik zal dus tegen het voorstel stemmenomdat ik de bezwaren van den heer Damsté volkomen deel. Het voorstel tot demping der sloot wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Het voorstel tot afstand in eigendom, in stemming gebracht, wordt aangenomen met 10 stemmen tegen 8, die der heeren: Bredius, Zaalberg, Donner, Land, Verster, Cock, Dercksen en Damsté. VI. Verzoek van C. Blanjaar, tot demping van een gedeelte sloot langs den Zijlsingel. (Zie Ing. St. n°. 90.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. VII. Verzoek van J. Bijleveld, om eene schoeiing te maken in de Haar lemmer trekvaart. (Zie Ing. St. n°. 97.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. VIII. Verzoek van F. Veelenturf, om duikers te leggen door het Utrecht- sche jaagpad. (Zie Ing. St. n°. 98.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. IX. Voordracht tot onderhandsche verpachting van de tienden onder Leiderdorp. (Zie Ing. St. n°. 103.), Zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. X. Suppletoire begrooting en staat van af- en overschrijving op de begrooting dienst 1882, van het R. K. Wees- en Oudeliedenhuis. (Zie Ing. St. n°. 99.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. XI. Idem van het R. K. Armbestuur. (Zie Ing. St. n°. 100.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. XII. Kohier der plaatselijke directe belasting, dienst 1883, (Zie Ing. St. n°. 91.) In stemming gebracht met 17 stemmen goedgekeurd. De heer Dercksen hield zich buiten stemming. XIII. Staat van af- en overschrijving op de gemeentebegrooting dienst 1882. (Zie Ing. St. n°. 96 en 101.) De heer Damsté. Eene enkele opmerking, M. de V.In de Commissie van Financiën is ter sprake gekomen de toelage van f 200 voor den heer Frantzen. Burg. en Weth. hehben den heer Frantzen tijdelijk be noemd en bij de periodieke traktementsverhooging ook dezen tijd mede- gerekend. Het komt mij vreemd voor, dat men drie jaren diensttijd kan hebben, zonder drie jaren de bevoegdheid te hebben die betrekking te kunnen vervullen. De heer Frantzen had de akte voor het Fransch nog niet toen hij aangesteld werd en zelfs heeft dit nog eenigen tijd geduurd. Nu krijgt de heer Frantzen verhooging voor 3 jaren diensttijd in eene betrekking, zonder dat hij daartoe de akte had. Daar staat nu wel tegen over dat hij feitelijk is werkzaam geweest, maar wanneer het in de ver ordening niet zoo duidelijk was uitgedrukt geworden zou de Commissie van Financiën bezwaar hebben gemaakt hare goedkeuring te hechten aan deze staat van af- en overschrijving. In het vervolg dient men toch daarop bedacht te zijn bij tijdelijke benoemingen de bepaling te maken dat de diensttijd eerst gerekend wordt van het tijdstip, waarop de defini tieve benoeming is gedateerd. De Voorzitter. Om aan het verlangen van den heer Damsté te vol doen, zou de verordening gewijzigd moeten worden en deze spreekt toch duidelijk in dit geval. Ik deel overigens zijn gevoelen niet dat het vreemd, klinkt dat de tijdelijke benoeming medegerekend wordt tot den tijd noodig voor traktementsverhooging. Wanneer de heer Damsté in aanmerking neemt dat de tijd dien de leeraren elders in diezelfde betrekking zijn werkzaam geweest, ook hier medegerekend wordt tot het verkrijgen van periodieke traktementsverhooging, zou het veeleer vreemd zijn wanneer de tijd in eigene gemeente als leeraar doorgebracht, al heet de benoe ming ook eene tijdelijke, buiten aanmerking moest blijven. De aard der werkzaamheden blijft toch dezelfde, ondanks het tijdelijke der benoeming. Wanneer de heer Frantzen tijdens zijne benoeming de vereischte akte nog niet bezat ik moet eerlijk bekennen niet te begrijpen wat dit met de zaak te maken heeft; de akte op zichzelve maakt de bekwaam heid van den leeraar niet uit dan kon dit wellicht eene reden geweest zijn om bij de benoeming niet op hem te stemmen. De heer Frantzen is echter voorgedragen, als ik mij wel herinner op een zeer warme aan beveling van heeren Curatoren, die hem als den meest bekwamen en geschikten persoon beschouwdenen nu moge de wet het bezit van een akte voor eene definitieve aanstelling vorderen, deze twee eigenschappen wegen bij mij meer, en aan de bekwaamheid van den heer Frantzen bestond toen reeds geen twijfel. Maar, zooals ik begon te zeggen, - en in dat opzicht schijnt ook de heer Damsté met ons niet van gevoelen te verschillen wanneer de verordening ook voor tijdelijke aanstelling recht geeft op de periodieke traktementsverhooging, dan schiet ons niets anders over, dan recht te doen wederwaren aan dengene die recht heeft. De heer Damsté. Ik wensch hierop alleen te antwoorden, M. de V., dat de letter van de verordening wel is waar duidelijk spreekt, maar dat naar mijne bescheiden meening de geest toch iets anders bedoelt. Het is toch eene vreemde verhouding dat men drie dienstjaren kan hebben, terwijl men slechts twee jaar in het bezit van de akte is. Maar ik wil de vergadering niet langer met dit punt ophouden, en vooral niet in dit speciaal geval, nu het een werkelijk verdienstelijk docent geldt. De Voorzitter. Mag ik den heer Damsté nog even doen opmerken, dat ik volstrekt niet kan toegeven dat de geest van de verordening een andere zou zijn dan zooals ik dien zooeven verklaarde. Wanneer diensten in andere gemeenten bewezen, aanspraak geven op periodieke traktementsverhooging, dan houd ik het er voor dat dit met diensten die al is het dan ook tijdelijk aan de eigen gemeente gepraesteerd zijn, des te eer het geval moet zijn. Ik geloof daarom dat de voorgestelde verhooging ook geheel in den geest der verordening ligt, en dat alleen wijziging van de verordening zelve, wijziging van de toepassing zou kunnen meebrengen. De staat wordt hierop zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. XIV. Voordracht betrekkelijk de verpachting van de haardasch, enz., en van het baggeren in de gemeente wateren. (Zie Ing. St. n°. 93). De algemeene beraadslaging over het geheele voorstel wordt geopend, en, daar niemand het woord verlangt, weder gesloten. De artt. 1 en 2 worden zonder discussie of hoofdelijke stemming aan genomen. Art. 3. i, De Voorzitter. Burg. en Weth. wenschen in dit artikel eene wijziging voor te stellen. Bij nader onderzoek is het namelijk gebleken dat de be-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1883 | | pagina 2