14
■wet, waar sprake is van het heffen van belastingen, Verdere toepassing
is hier overbodig.
De heer Bool. Ik kan mij met het zooeven door den heer Le Poole
aangevoerde niet vereenigen. Indien het waar is, dat het gemeentebestuur
de tijdelijke in bewaringstelling op zich moet nemen, dan zou te Leiden
en in elke andere plaats van eenige beteekenis daarvoor eene gelegenheid
moeten zijn, want in de gestichten is geen plaats. Die tijdelijke opneming
zou dus een geruimen tijd duren, hetgeen, de heer Buys heeft reeds daar
op gewezen, in strijd is met de wet, die zulke bewaarplaatsen niet wil.
Buitendien leert de verplichting, om binnen 24 uur van de in bewaring
stelling kennis te geven, ons genoegzaam de bedoeling van den wetgever
kennen.
De heer Cock. Ik meen te mogen constateeren, dat uit de discussie,
die thans gevoerd is, genoegzaam gebleken is, dat de gemeente Leiden
in deze hoegenaamd niet in gebreke is, ja zelfs meer doet dan zij behoeft
te doen en misschien gerechtigd is te doen. Het is het Rijk dat in gebreke
is, en het gaat waarlijk niet aan onze gemeente plichten op te dringen,
die op het Rijk rusten. Het is volkomen juist, dat voor krankzinnigen,
die gevaarlijk zijn, bij wijze van politiemaatregel, een paar lokalen of
cellen in onze gemeente beschikbaar moeten zijn, om die ongelukkigen
te bewaren gedurende den tijd, die noodig is om de machtiging van den
President der Rechtbank te verkrijgen voor hunne opname in een krank
zinnigengesticht. Maar terecht is door een der vorige sprekers opgemerkt,
dat het lijnrecht in strijd met de wet van 1841 is, hen daar een oogen-
blik langer te houden dan voor dat doel noodig is, en wel voor dat doel
uitsluitend. Dat er voor het verkrijgen van bedoelde rechterlijke machti
ging niet veel tijd noodig is, kan ik stellig verzekeren. Ik heb opzettelijk
met een zeer geroutineerd practicus een procureur gesproken over
den tijd, welke gemiddeld noodig is om eene rechterlijke machtiging tot
opname te verkrijgen, en zijn antwoord luidde: een betrekkelijk zeer
korte tijd. Binnen twee, uiterlijk drie dagen, meestal in korteren tijd,
kan de machtiging verkregen zijn. Zouden nu twee cellen niet genoeg
zaam zijn, wanneer men rekent, dat niemand daarin langer dan gemiddeld
twee dagen verblijven mag? De reden dan ook, dat vele krankzinnigen
thans langer in die cellen blijven, is alleen deze, dat het Rijk niet zorgt
voor genoegzame ruimte in de krankzinnigengestichten, althans niet in
die afdeelingen daarvan, die voor de onvermogenden zijn bestemdwant
voor de meergegoeden is er ruimte genoeg. De oorzaak van den tegen-
woordigen onvoldoenden toestand ligt dus niet aan het Dagelijksch Bestuur
of aan ons. Dat het Rijk niet aan zijne verplichtingen voldoet is voor ons
geen reden om Rijksverplichtingen op ons te nemenlaat staan nog
wanneer dit in strijd is met de wet van 1841. Het valt niet te ontken
nen en het is een treurig teeken des tijds, dat het aantal krankzinnigen
ook in Nederland jaarlijks onrustbarend toeneemt. Maar gelukkig is het
in Leiden nog niet zóó treurig gesteld, dat, bij een verblijf van twee of
drie dagen, de twee cellen van het Caecilia-Gasthuis waarbij ik nog
kan voegen minstens ééne cel in het Nosocomium niet voldoende
zouden zijn voor de behoefte van eene bevolking zoo groot als de onze.
Dat dit thans het geval niet is ligt daaraan, dat het Rijk in gebreke is
en ons zoo dwingt de ongelukkigen langer te bewaren dan de bedoeling
is, in plaatsen die voor hunne genezing allerverderfelijkst zijn.
De heer Van Dissel. M. de V.Het komt mij voor dat wij hier staan
voor het feit dat in de gemeente Leiden voor tijdelijke bewaring van
krankzinnigen geen plaats is.
Het moge waar zijn dat in deze de schuld ligt bij de Regeering of de
provincie, ik geef dit gaarne toe, maar het feit blijft niet te min het
zelfde: er is geen plaats. Bovendien zijn de enkele cellen in het
Caecilia-Gasthuis niet geschikt voor alle klassen van patiënten. Ik meen
althans dat de omgeving daar van dien aard is, dat men er niet licht
toe zou overgaan daarheen iemand te brengen, die in dagen van gezond
heid aan eene eenigszins beschaafde omgeving gewoon is. Wanneer dit
waar is, en ik meen dat het zoo is, hoewel ik gaarne zou worden tegen
gesproken, dan hebben wij de tijdelijke bewaarplaatsen niet, die ons op
gelegd zijn. Of wij die missen door de schuld der Regeering of van wien
ook, doet niets ter zake, de slotsom is dat wij niet aan onze verplich
tingen kunnen voldoen. Wij hebben, als de enkele cellen gevuld zijn met
krankzinnigen die niet in de Rijksgestichten kunnen worden opgenomen,
geen tijdelijke bewaarplaats. Mij dunkt dat, zooals ik van hen die beter
met de wet bekend zijn dan ik, verneem, de verplichting daartoe ons
is opgelegd, wij ons niet aan het inrichten van geschikte bewaarplaatsen
mogen onttrekken, terwijl al ware dit niet het geval een wijs beleid
zulks in het belang der gemeente zou raadzaam maken.
Ik heb daarom de eer als amendement voor te stellen achter aan de
voordracht van Burg. en Weth. om afwijzend te beschikken, nog te
voegen: „en Burg. en Weth. uit te noodigen omtrent de inrichting van
meerdere tijdelijke bewaarplaatsen voorstellen te doen, met dien spoed,
dien het gewicht der zaak zal toelaten."
De Voorzitter. De heer Van Dissel stelt voor: aan het voorstel van
Burg. en Weth. eene 2a® alinea toe te voegen, luidende„om Burg. en
Weth. uit te noodigen omtrent de inrichting van meerdere tijdelijke be
waarplaatsen voorstellen te doen met dien spoed, dien het gewicht der
zaak zal toelaten." Wordt dit amendement ondersteund
Het amendement wordt ondersteund en komt dus in beraadslaging.
De heer Damsté. Ik zal tegen het amendement stemmen, M. de V.,
daar uit de discussie genoegzaam is gebleken, dat de verpleging van
krankzinnigen geheel berust bij de Regeering, en wanneer het Rijk niet in
gebreke was gebleven om voor de noodige krankzinnigengestichten te
zorgen, dan hadden wij aan de twee of drie cellen genoeg. Eene uitbrei
ding van eenige beteekenis gaat de draagkracht van de ingezetenen verre
te boven en nu vind ik goed om te doen wat de wet ons oplegt, maar
verder moeten we niet gaan. Men moet de financiëele gevolgen wel in
het oog houden, die niet weinig zullen zijn, daar den krankzinnigen toch
geneeskundige hulp moet worden verschaft, en zij geheel moeten worden
verpleegd.
De heer Dercksen. Het schijnt mij toe dat het voorstel van den heer
Van Dissel in lijnrechten strijd is met de wet en wel bepaaldelijk met
alinea 1 van art. 3 der wet van 29 Mei 1841. Wij zouden inderdaad
bewaarplaatsen gaan oprichten, terwijl de wet alleen spreekt van het in
bewaring stellen, hetgeen zelfs niet verplichtend is. De vraag zou echter
gesteld kunnen worden, in hoeverre of een dergelijke bewaarplaats wel
ooit noodig zoude zijn geweest, wanneer niet zulk een eigenaardig stand
punt ten aanzien der verzorging onzer zieken ware ingenomen, of er
dan wel zulk een nauwkeurig onderscheid ware gemaakt tusschen ziekte
en krankzinnigheid als bij het besproken geval geschiedde. Ik begeef mij
echter nu op een terrein voor mij volstrekt geen geneeskundige
zeer moeilijk te betreden, maar uit verschillende gesprekken, die ik wel
eens heb gehoord, meen ik toch, dat het niet onmogelijk is, dat zij met
den naam van krankzinnig worden bestempeld, die slechts tijdelijk door
ziekte de vrije beschikking over hunne rede verloren hebben.
Ik herhaal, dat het mij toeschijnt dat de inrichting van bewaarplaatsen
in strijd is met het algemeene beginsel in de wet neergelegd en de in
bewaringstelling slechts als een recht niet als plicht van de gemeente
kan worden aangemerkt. Ware het een plicht, dan zoude deze bepaling
op de kleinste gemeente in Nederland drukken en ik geloof niet dat
iemand zal willen beweren dat in kleine gemeenten gelden worden uit
gegeven voor zulke bewaarplaatsen. Ik zal dus tegen het amendement
stemmen, temeer daar ik meen, dat in een tijd, waarin de Rrgeering zoo
naar hartelust verplichtingen oplegt, die de gemeenten vrij duur te staan
komen, wij moeten zorgen, hoe hard het ook in deze ook wezen moge,
niet nog meer den Staat te gemoet te komen, waar hij ons niet dwingt
tot betalen.
De heer Le Poole. Ik geloof dat ik mij straks niet duidelijk genoeg
heb uitgedrukt. Ik heb beweerd dat er tweeërlei soort van zorg voor de
krankzinnigen uit de wet is af te leidenrijkszorg door gestichten en
bewaarplaatsen ter verpleging, gemeentezorg door gelegenheid tot tijdelijke
berging als politiemaatregel. Daarbij gaf ik dus toe dat de wet slechts
spreekt van plaatselijke besturen met het oog op voorloopige maatregelen.
Nu betreur ik het dat die maatregelen welke alleszins noodig zijn,
zooveel tegenstand ondervinden, terwijl ik mij verheugde dat door het
adres gelegenheid werd gegeven daarop hier met kracht aan te dringen.
Tegen de bewering van den geachten President der Commissie van
Financiën, als zoude zoo iets echter de draagkracht der gemeente te boven
gaan, meen ik met kracht te moeten opkomen.
M. de V.! Waar op sommige takken van dienst het spreekwoord pound-
foolish hier alleszins toepasselijk is, daar mag men, dunkt mij, bij eene
zoo ernstige aangelegenheid als deze, niet op eens hier penny-wise
worden.
De heer Buys. Ik zal mij verplicht vinden tegen het amendement te
stemmen, omdat ik werkelijk geloof dat het, hoe goed ook bedoeld, ons
zou brengen op een verkeerden weg.
In de allereerste plaats wil ik nog eens herhalen dat de quaestie dooi
de wet zelve zoo duidelijk mogelijk wordt beslist. Art. 3 der wet zegt
het uitdrukkelijk dat er geen nieuwe bewaarplaatsen voor krankzinnigen
mogen ingericht worden. Wat art. 10 bedoelt is niet anders dan dat,
hangende het onderzoek van den rechter dat wil zeggen gedurende
eenige uren, althans een zeer korten tijd de gemeente een krankzinnige
die voor de veiligheid gevaarlijk is, in bewaring moet nemen. Wanneer
wij nu om in de behoefte van het oogenblik te voorzien, op ruimer schaal
te werk gaan door het vestigen van meer blijvende bewaarplaatsen voor
18 of 20 krankzinnigen, en andere gemeentebesturen mochten ons daarin
navolgen, wat zou er dan gebeuren? Dat geheel in strijd met de voor
treffelijke bedoeling van de wet, opsluiting van krankzinnigen in blijvende
bewaarplaatsen, welke de wet voor de toekomst onvoorwaardelijk wilde
verbieden, omdat krankzinnigen niet in zulke bewaarplaatsen maar in
geneeskundige gestichten te huis behooren, feitelijk weer zou worden inge
voerd. En waarom zouden wij dit alles doen? Eenvoudig om het verzuim
door anderen gepleegd te dekken
Doet de Regeering niet wat zij doen moet, laat ons dan pressie uit
oefenen. Wanneer dan andere gemeenten dit voorbeeld volgen en met ons
komen verklaren dat zonder inrichting van meerdere geneeskundige ge
stichten de voorschriften der wet niet opgevolgd kunnen worden, dan zal
de gewenschte uitwerking wel niet achterwege blijven. Volgen wij daaren
tegen een anderen weg, dan is het gevaar groot ik zeg het nog eens
dat wij in lijnrechten strijd met de wet geraken.
Om die redenen zal ik, hoe voortreffelijk het doel van het amendement
0ok zij, daartegen stemmen.
De heer Van Dissel. M. de V.! Ik wilde nog doen opmerken dat ik
in mijn amendement niet heb gesproken van bewaarplaatsen, maar van
„tijdelijke" bewaarplaatsen. Met het oog op hetgeen omtrent deze zaak
reeds is gezegd zal ik niets meer daarbij voegen om de beteekenis van
het woord „tijdelijk" te doen uitkomen. Maar ik vraag U, M. de V., wat
heeft iemand persoonlijk verkeerde ik reeds in eene dergelijke positie
in zulk een geval zich bevindende, er aan wanneer de patient niet tijdelijk
beschermd kan worden, voor zichzelven en voor anderen Dat een ander
kan betoogen dat de hoofdschuld in deze volgens alinea zooveel van art.
zooveel, niet ligt bij de gemeente maar bij het Rijk.
Het is zeker een magere troost daarmede te worden afgescheept, en
juist daarom heb ik mijn amendement voorgesteld.
De heer Zaaijer. Ik wensch nog iets te zeggen tot toelichting van
hetgeen ik reeds in het midden bracht.
De mij bekende, straks aangestipte gevallen hebben er mij toe geleid
de zaak thans, ietwat uitvoerig, te bespreken. Wij staan thans voor het
dilemma om of de arme krankzinnigen, die, uit gebrek aan ruimte, niet
in gestichten verpleegd kunnen worden aan hun lot over te laten ol
tijdelijke bewaarplaatsen in te richten, waar zij, tot aan hunne opname,
althans onschadelijk gehouden worden voor zichzelve en hunne omgeving.
In dien laatsten zin vat ik het amendement van den heer Van Dissel op.
Hij wil verhinderen dat personen, die inderdaad gebleken zijn krankzinnig