42
die men van plan is bij de Hoogere Burgerschool aan te trekken, in het
door mij genoemde niet waarschijnlijke maar toch altijd mogelijke geval,
geen hinder hoegenaamd aan het aan het Gymnasium gegeven onderwijs
zal worden toegebracht, en dit in dezelfde lokalen zal kunnen voortgezet
worden, waarin het op dit oogenblik gegeven wordt.
Het is toch een zekere waarheid, dat, mocht het door mij gevreesde
geval zich voordoen, de daaruit voortvloeiende omstandigheid, dat som
mige klassen niet meer onder hetzelfde dak gehuisvest waren, of denzelf
den hoofdingang gebruikten, een allerverkeerdsten invloed op het onderwijs
en op de schooltucht zou uitoefenen. Nu is het nog tijd dit te voorkomen
en ik twijfel niet of dit ligt ook in het plan van het Dagelijksch Bestuur.
Gaarne wenschte ik daaromtrent echter volkomen zekerheid te hebben.
De heer Donner. Ik wenschte naar aanleiding van deze voordracht
drie vragen te doen. De eerste had betrekking op de woorden„de gelden
te vinden door geldleening", maar dit is reeds door den heer Buys in
het debat gebracht. De twee andere vragen waarop ik gaarne uw ant
woord vernam, zijnwaartoe, tot welk doel die lokalen verlangd worden 1
En welk ameublement voor de aangevraagde f 4000 zal worden aan
geschaft
De Voorzitter. Op de vraag van den heer Buys betreffende het lokaal
van de Indische Inrichting moet ik antwoorden dat hetgene dienaangaande
in ons voorstel voorkomt moet beschouwd worden als eene mededeeling
dat het lokaal in het gebouw op het Rapenburg, in gebruik, nu vervan
gen is, op verzoek van den Minister van Binnenlandsche Zaken, door een
lokaal in het huis in de Kloksteeg. Wanneer de Raad zich met ons voor
stel vereenigt en de benedenlokalen van het Gymnasium daarvoor beschik
baar stelt, dan kan de huur van dat lokaal in de Kloksteeg worden
opgezegd.
Ten aanzien der bezwaren tegen ons voorstel om de gelden te vinden
door leening, meen ik te moeten opmerken dat de vraag of eene uitgaaf
gedekt moet worden uit de gewone inkomsten dan wel uit eene leening
niet mag afhangen van het meer of minder beduidende van het bedrag
maar van den aard der uitgave. Houden wij dat onderscheid niet in
het oog, dan zal het zeer moeilijk worden de grens te stellen w&Ar men
zal moeten beginnen om de uitgave door leening te vinden, inplaats van
haar uit de jaarlijksche inkomsten te dekken. Met de Commissie van
Financiën, uit wier naam de heer Damsté het woord heeft gevoerd, zijn
wij van oordeel dat deze uitgave behoort tot die welke door eene leening
en niet uit de gewone inkomsten moeten worden bestreden.
Ik kan den heer Cock op zijne vraag de geruststellende verzekering
geven, dat zeer zeker daarop zal gelet worden. Het voornemen bestaat
de verbouwing, wanneer de Raad zich met ons voorstel vereenigt, in de
vacantie te doen plaats hebben en tevens de lokalen, die aan de Hoogere
Burgerschool worden afgestaan af te scheiden van de benedenlokalen, be
stemd voor de Indische Inrichting. Op dit oogenblik laat het zich wel
niet aanzien dat wij teleurgesteld zullen worden in de verwachting om
het nieuwe Gymnasium met September in gebruik te nemen; doch mocht
dit blijken niet mogelijk te zijn, dan zullen wij zorgen dat de afscheiding
der beneden- en bovenlokalen niet dadelijk wordt geplaatst en het oude
Gymnasium, voor zijn tegenwoordig doel beschikbaar blijft.
De heer Donner stelde de vragen waartoe de in te richten lokalen be-
noodigd zijn en welk ameublement zal worden aangeschaft. Het spijt mij
dat ik op dit oogenblik den staat van kosten voor het ameublement niet
voor mij heb, maar kan toch mededeelen dat de lokalen noodig zijn ge
worden door het steeds toenemend getal leerlingen. Gebrek aan localiteit
bestond aldaar sedert geruimen tijd en daarin zal op de nu voorgestelde
wijze voorzien worden. Het is op dit oogenblik natuurlijk een zaak van
ondergeschikt belang, welke klassen in dit lokaal het onderwijs zullen
genieten wij moeten dit aan den Directeur en aan de Commissie van
Toezicht overlaten. Vermeerdert men echter het aantal lokalen waarin
onderwijs gegeven wordt, dan is de aanschaffing van nieuw ameublement
onvermijdelijk; de specifieke opgave heb ik, zooals ik reeds opmerkte,
niet voor mij en zie mij dus in de onmogelijkheid het juiste bedrag
daarvan op te geven.
De heer Donner. Gaarne zou ik willen weten of die lokalen gebruikt
zullen worden om parallel-klassen te plaatsen, omdat de lokalen, waar
tegenwoordig onderwijs gegeven wordt het aantal leerlingen niet meer
kunnen bevatten, of dat men ze begeert om meerdere uitbreiding te kun
nen geven aan het onderwijs in zekere vakken. Of het een, bf het ander
moet toch het geval zijn en nu zou dit, naar mijn oordeel althans, op
de stemming van invloed kunnen zijn. Indien er dadelijke behoefte is aan
plaats dan kan ik vóór het voorstel stemmen. Indien het echter opzicht
heeft op het onderwijs, d. i. wat de vakken zelf betreft, waaraan men
meerdere uitbreiding zou willen geven, dan moet ik tegenstemmen. Ik zal
dat doen op grond van de algemeen bekende overlading van leerstof die
in de wet op het middelbaar onderwijs is opgenomen, en tot wier besten
diging ik niet gaarne zou willen medewerken. Ik wil aan onze Hoogere
Burgerschool op dit oogenblik niet dan het volstrekt noodige verleenen.
Misschien toch is de toekomst niet zoo ver meer verwijderd dat men
deze wet zal herzien, vooral met het doel om de onderwijsvakken in te
krimpen.
Met het oog daarop wensch ik met nadruk tot Burg. en Weth. de
vragen te richtenwaartoe de localiteiten noodig zijn, en welk ameuble
ment men wenscht aan te schaffen?
De heer Buys. Een enkel woord slechts, M. de V., als antwoord op
hetgeen in de eerste plaats door den President van de Commissie van
Financiën, en in de tweede plaats door U is aangevoerd. De Voorzitter
der Commissie van Financiën heeft verklaard dat hij alleen in zoover
geneigd was mede te werken aan het plan om de gelden door een leening
te vinden, als hij het voorstel beschouwde in verband met de uitgave
tot verbetering van het onderwijs in het algemeen, waarvoor in den
laatsten tijd geleend is geworden.
Voorzeker, er bestaat verband tusschen beidemaar is het beroep op
dat verband voldoende om te bewijzen dat nu ook deze kleine uitgave
uit geldleening moet worden gevonden. Zoo ja, dan kan dat stelsel ons
ver brengen, want ik maak mij sterk te bewijzen dat negentig percent
van onze uitgaven zoodanig samenhangen dat zij desnoods uit geldleening
zouden kunnen worden bestreden. Het verband wordt hier trouwens wel
wat ver gezocht. Wij hebben eene geldleening uitgeschreven 1°. voor de
oprichting van een Gymnasium, en 2°. voor den bouw van eene Hoogere
Burgerschool voor Meisjes. Op dit oogenblik is hier echter alleen sprake
van gelden noodig voor eene geringe uitbreiding van de Hoogere Burger
school voor Jongens. Kan men nu in ernst beweren dat die gelden
in de genoemde leening te huis behooren?
Door U, M. de V., wordt beweerd dat wij niet zoozeer hebben te letten
op het bedrag dan wel op den aard der sommen, die men door geldlee
ning vinden wil. Het kan zijn dat dit systeem tot nog toe werkelijk ge
volgd is, maar dan beweer ik dat het tijd wordt zoo spoedig mogelijk te
breken, met een systeem dat een kind kan het dunkt mij begrijpen ons
over betrekkelijk weinig jaren in een onmogelijken financiëelen toestand
zal brengen. Een dergelijk stelsel om voor kleine verbeteringen geld te
leenen mag, naar mijn inzien, de Raad niet handhaven. Het is derhalve
op dien grond dat ik voorstel de woorden „door geldleening te vinden"
weg te laten.
De Voorzitter. In antwoord op de vraag van den heer Donner moet
ik opmerken dat de uitbreiding van de lokalen een natuurlijk gevolg is
van het toenemen van het getal leerlingen. Van eene uitbreiding van de
leervakken is mij niets bekend; ik geloof met den heer Donner dat
eene herziening van de wet op het Middelbaar onderwijs aanleiding zal
kunnen zijn tot inkrimping van de leervakken en op gezag van vele des
kundigen wil ik zelfs aannemen, dat dit wenschelijk is.
Dat dit eene vermindering van het getal leerlingen ten gevolge zal heb
ben, meen ik echter te moeten betwijfelen; volgens mijne opinie zoude
het zeer wel kunnen zijn dat daardoor het getal leerlingen toenam. Wij
hebben echter nu slechts voor de dadelijke behoefte te zorgen, en mocht
de toekomst andere behoeften scheppen, dan zullen wij nagaan op welke
wijze daarin te voorzien.
In mijn antwoord aan den heer Buys kan ik kort zijn. Ik geloof en
handhaaf mijne stelling in deze, dat de aard der uitgave moet aangeven
op welke wijze zij moet worden gedekt en deze brengt in dit geval mede
dat dit behoort te geschieden door geldleening. Toen de Hoogere Burger
school werd gebouwd is het geld gevonden door opname van kapitaal.
Wanneer men toen had kunnen voorzien, dat de Hoogere Burgerschool
na eenige jaren zou moeten worden vergroot dan zou men zeker daartoe
reeds dadelijk zijn overgegaan. Het gevolg zou dan geweest zijn, dat men
meer kapitaal had gebruikt. Nu moet eenige jaren later in die behoefte
worden voorzienuit den aard der zaak blijft dus deze uitgave volkomen
dezelfde als bij de oprichting van de Burgerschool. Wanneer toen voor
uitbreiding meerdere onkosten waren gemaakt, zou de betaling van rente
en aflossing eveneens op het toekomstig geslacht hebben gedrukt; nu die
uitgave in twee termijnen met eenige jaren tusschenbeide wordt gedaan, is
er dus geen reden om te meenen dat de financiën in de war zullen wor
den gestuurd wanneer wij nu hetzelfde doen, wat wij dan gedaan zouden
hebben. Wij handelen volkomen rationeel, wanneer wij deze uitgave door
leening dekken.
Het amendement van den heer Buys om uit het voorstel van Burg. en
Weth. te lichten de woorden: „de gelden te vinden door geldleening",
wordt alsnu in stemming gebracht, en aangenomen met H tegen 10
steramen.
Vóór stemden de heeren: Van Dissel, Dercksen, Le Poole, Verster,
Zaalberg, Quant, Bredius, Donner, Buys, Cock en Juta.
Tegen de heerenKnappert, De Goeje, Driessen, Van Wensen, Hartevelt,
Bool, Van der Zweep, Damsté, Zaaijer, en de Voorzitter.
De Voorzitter. Nu de Raad besloten heeft deze gelden niet door
geldleening te vinden, zal dienaangaande een nader voorstel in eene
volgende vergadering worden ingediend. Ik zal nu in stemming brengen
het voorstel tot verbouwing van het lokaal van het Gymnasium, zooals
dit geamendeerd is.
Dit voorstel wordt aangenomen zonder hoofdelijke stemming.
VII. Idem betrekkelijk de oprichting van eene Kaasmarkt.
(Zie Ing. St. n#. 44.)
Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming aangenomen.
VIII. Idem tot verhuring van het huis aan de Aalmarkt.
(Zie Ing. St. n°. 45.)
De heer Cock. M. de V.Het is U bekend dat ik steeds gewoon ben,
mij tegen onderhandsche verhuring te verzetten. Ik ben echter zoo blijde
dat het hier bedoelde huis eindelijk een bewoner gevonden heeft dat ik
in dit geval van mijn beginsel wil afwijken. Hilariteit
Wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
IX. Verzoek van A. W. Sijthoff, betrekkelijk de opneming van krank
zinnigen.
(Zie Ing. St. n°. 46).
De heer Zaaijer. M. de V.! Ik wenschte een paar opmerkingen te
maken betreffende de zaak die ons thans bezig houdt.
Het komt mij voor, dat op het adres van den heer Sijthoff, zooals het
daar ligt, geen andere beslissing kan vallen, dan door Burg. en Weth.
voorgesteld wordt, n.l. om daarop afwijzend te beschikken. Daarin wordt
toch gevraagd om in het Academisch Ziekenhuis een barak in te richten
voor de opneming van 24 krankzinnigen van verschillende klassen, terwijl
adressant in de volgende alinea te kennen geeft dat dit met betrekkelijk
weinig kosten zou kunnen geschieden. Mij dunkt echter dat de ervaring
op het gebied van krankzinnigenverpleging iets geheel anders leert, en
dat, wanneer men eene inrichting op dergelijken voet wilde maken, men
wel eens verbaasd zou kunnen staan over de hooge sommen, die daarvoor
zouden gevorderd worden. Daar bovendien de Raad, als zoodanig, over
de barakken van het Ziekenhuis, evenals over het daarbij behoorende