11 Zitting van Donderdag 15 Maart 1883, geopend 's namiddags te twee uren. Voorzitter: de heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER. Te behandelen onderwerpen: 1°. Benoeming van eene derde onderwijzeres aan de Jongensschool lste klasse. (38) 2°. Voordracht tot het aangaan van eene dading met de gemeente Oegst- geest in zake de sloot langs den Stationsweg. (39) 3°. Verzoek van B. Vliegenthart, ter bekoming van een gedeelte sloui langs het Raamland onder Leiderdorp (40) 4°. Idem van J. M. Van Vliet, om duikers te leggen naar den Vliet. (41) 5°. Idem van C. Goedeljee, om ontslag als derde onderwijzer aan de Jongensschool 2de klasse. (42) 6°. Voordracht tot verbouwing van het lokaal van het Gymnasium. (43) 7°. Idem betrekkelijk de oprichting van eene Kaasmarkt. (44) 8°. Idem tot verhuring van het huis aan de Aalmarkt. (45) 9°. Verzoek van A. W. Sijthoff, betrekkelijk de opneming van krank zinnigen. (46) 10u. Voordracht betrekkelijk de afkondiging van officiëele stukken. (47) Tegenwoordig 21 leden, als: de heeren Hartevelt, Bool, Van der Zweep, Wilhelmy Damsté, Zaaijer, Van Dissel, Dercksen, Le Poole, Verster, Knappert, Zaalberg, De Goeje, Quant, Driessen, Van Wensen, Bredius, Donner, Buys, Cock, Juta en De Laat de Kanter. De heeren De Fremery en Land hebben kennis gegeven verhinderd te zijn de vergadering te kunnen bijwonen. De Voorzitter deelt mede: 1°. Missive van de Ged. Staten dd. 5/13 Maart B. n°. 315 (3« afd.), G. S. n°. 3, waarbij wordt bericht dat met wijziging van vroegere mede- deeling, voor het jaar 1883 aan deze gemeente bij wijze van voorschot een bedrag van f 58053 zal worden uitgekeerd als subsidie in de kosten van het Lager onderwijs. 2°. Missive van den heer A. J. Krantz, houdende mededeeling dat hij de benoeming tot lid van het bestuur van het Stedelijk Werkhuis aanneemt. Worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1®. Verzoek van A. L. J. Aldenhoven, om restitutie van betaald school geld voor 3 kinderen, leerlingen der school 2de klasse voor Jongens en Meisjes en der Jongensschool 2d® klasse. 2°. Verzoek van den Kapitein Eerstaanwezend Ingenieur te 's Hage, om het voortdurend kosteloos gebruik van het lokaal in de Smidssteeg, ten behoeve van het Rijk. 3°. Verzoek van W. F. Van der Reijden om vergunning tot het leggen van een riool voor het perceel aan den Nieuwen Rijn n°. 53. Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. 1°. Verslag omtrent den toestand van het Middelbaar onderwijs over 1882. 2°. Verslag van de Leidsche Duinwater-Maatschappij. 3°. Verslag van de Plaatselijke Schoolcommissie over 1882. Deze zullen worden opgenomen in het gemeente-verslag. Aan de orde is I. Benoeming van éene derde onderwijzeres aan dé Jongensschool Ist0 klasse. (Zie Ing. St. n°. 38.) De Voorzitter. Mag ik de heeren Hartevelt, Damsté en Quant ver zoeken met mij het stembureau uit te maken? Benoemd wordt mejuffrouw J. J. De Haas met 16 stemmen. Drie briefjes waren in blanco. De Voorzitter. Het rapport van de Commissie van Financiën over de stukken, die nu volgen, is nog niet gedrukt, maar wel ingekomen. Ik verzoek den Secretaris dit te willen voorlezen. Deze luidt als volgt Leiden, 12 Maart 1883. Na kennisneming van de voordrachten van Burg. en Weth. betrekkelijk den afstand van een gedeelte sloot aan B. Vliegenthart, de verbouwing van het Gymnasium, de oprichting van eene kaasmarkt en de verhuring van het huis aan de Aalmarkt, hebben wij de eer U mede te deelen dat die stukken ons tot geene bedenkingen aanleiding hebben gegeven, zoodat wij Uwe Vergadering voorstellen om dienovereenkomstig te besluiten. Wat betreft den verkoop van een gedeelte sloot langs het raamland komt ons de voorgestelde prijs van 1 per centiare billijk voor, ook in verband met vroeger genomen besluiten van dezelfde strekkingvan eene vergrooting def Hoogere Burgerschool is reeds sedert jaren de noodzakelijkheid door de betrokken autoriteiten betoogd, zoodat wij geen bezwaar mogen maken tegen de beschikbaarstelling van de daarvoor aangevraagde niet onbelangrijke som van f 4000, terwijl wij evenmin bedenking hebben tegen het verleenen van een crediet van f 600, in verband met de voorgenomen oprichting van eene kaasmarkt, ten einde gelegenheid te geven daarmede eene proeve te nemen, ook op grond dat de afdeelingen der Maatschappij van Landbouw in deze en omliggende gemeenten omtrent de levensvatbaarheid van zoodanige markt gunstige verwachtingen koesteren en het welslagen daarvan voorzeker voor deze gemeente van belang kan worden geacht. De Commssie van Financiën, enz. Zitting vs as laq 1883. II. Voordracht tot het aangaan van eene dading met de gemeente Oegstgeest in zake de sloot langs den Stationsweg. (Zie Ing. St. n°. 39.) Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. III. Verzoek van B. Vliegenthart, ter bekoming van een gedeelte sloot langs het Raamland onder Leiderdorp. (Zie Ing. St. n°. 40.) Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. IV. Verzoek van J. M. Van Vliet, om duikers te leggen naar den Vliet. (Zie Ing. St. n°. 41.) Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming afgewezen. V. Verzoek van C. Goedeljee, om ontslag als derde onderwijzer aan de Jongensschool 2de klasse. (Zie Ing. St. n°. 42.) Zonder hoofdelijke stemming eervol verleend met ingang van 1 April. VI. Voordracht tot verbouwing van het lokaal van het Gymnasium. (Zie Ing. St. n°. 43). De beraadslaging wordt geopend. De heer Buys. M. de V.Vooreerst eene vraag en in de tweede plaats eene opmerking. Mijne vraag betreft het verband tusschen het begin en het einde van de missive van Burg. en Weth. In het begin daarvan wordt namelijk gezegd, dat er behoefte is aan lokalen, èn voor het Gymnasium èn voor de Indische Inrichting, terwijl aan het slot medegedeeld wordt, dat de Indische Inrichting zal gehuisvest worden in het Rijksgebouw in de Klok- steeg. Wil dit nu zeggen dat er eenvoudig sprake is van het inrichten van lokalen voor het Gymnasium of zal de Indische Inrichting slechts gedeeltelijk in de Kloksteeg huisvesting vinden en een deel der localiteit van het oude Gymnasium ook daarvoor moeten gebruikt worden? Dit wat mijne vraag betreft en nu rmijne opmerking Mijn oorspronkelijk plan was geweest voor te stellen de stukken te renvoyeeren naar de Commissie van Financiën. Zooeven heb ik echter gehoord dat zij het voorstel reeds gezien heeft. Wat nu de zaak zelve betreft, waarvan in het voorstel sprake is, daartegen bestaat bij mij volstrekt geen bezwaar. Daarentegen zijn bij mij zeer ernstige bedenkingen gerezen tegen het plan om de daartoe benoodigde gelden te vinden door eene leening. Ik weet wel dat wij sinds lang op die wijze zijn te werk gegaan in de dagen toen Leiden nog te beschikken had over vrij aanzienlijke kapi talen. Die tijden zijn echter voor goed verdwenen; wij kunnen nu geen kapitaal meer verkoopen en moeten dus, wanneer er nieuw kapitaal noodig is, dit door geldleening vinden. Daarom gevoel ik mij verplicht met den meesten ernst aan den Raad te vragen of het op den duur aangaat voor dergelijke kleine, onbeduidende verbouwingen, als de vergrooting der localiteit van de Hoogere Burgerschool, kapitalen te gaan opnemen. Wan neer wij op die wijze willen voortgaan, dan kan het niet anders of wij moeten na verloop van 25 of 30 jaren door de snelle opeenvolging van groote en kleine geldleeningen in een toestand komen, die werkelijk onhoudbaar wordt. Ik werk gaarne mede tot uitgaven, welke de belangen van het onderwijs bevorderen kunnen, maar dat men dan ook den moed hebbe ze zelf te betalen. Het doet mij zeer leed dat de Commissie van Financiën het door mij geopperde bezwaar met volkomen stilzwijgen is voorbij gegaan. Onder die omstandigheden kan ik niet anders doen dan nu mijnerzijds voorstellen om de woorden „de gelden te vinden door geldleening" uit de voordracht van Burg. en Weth. te schrappen en alzoo nader te bepalen door welke gewone middelen in die uitgave zal worden voorzien. Het wordt naar het mij voorkomt tijd en hoog tijd dat de Raad eindelijk breke met een be ginsel, dat met het oog op de toekomst naar mijne opvatting volstrekt onverantwoordelijk is. De heer Damsté. Ik heb M. de V., deze zaak geheel in verband be schouwd met het bouwen van het Gymnasium en de Hoogere Burgerschool voor Meisjes en heb voor oogen gehouden, dat bij de discussie over de beide aangelegenheden en uit de gewisselde stukken, is gebleken, dat, wanneer het Gymnasium ontruimd zou worden, de daardoor verkregen localiteit voor de Hoogere Burgerschool zou in orde gebracht worden. Ik heb gemeend dat de geldleening daarvoor tevens gesloten is en dat dus uit den aard der zaak het verbouwen uit die leening zou betaald worden. Als dit niet zoo was geweest, zou ik volkomen het gevoelen van den vorigen geachten spreker deelen en er niet toe willen medewerken om voor eene verbouwing 4000 te leenen. Adres aan de brugwachters huisjes, waar ik sterk tegen geijverd heb om die door eene leening te betalen. Ik heb deze zaak echter beschouwd als één geheel en ik meen te moeten aannemen dat dit met mijne medeleden van de Commissie van Financiën ook het geval is. De heer Cock. Tegen het plan om, wanneer het nieuwe Gymnasium, dat thans op de Ruïne gebouwd wordt, gereed zal zijn, de lokalen van het oude Gymnasium voor andere doeleinden te bestemmen, bestaan bij mij op zich zelf geen bezwaren. Wel bekruipt mij daarentegen eenigszins de vrees, dat uit het reeds nu definitief te nemen besluit, om eenige lokalen van het oude Gymnasium in September aan de Hoogere Burger school toe te voegen, soms groote ongeriefelijkheid voor het Gymnasium zou kunnen ontstaan, in het zeer ongewenscht en niet waarschijnlijk maar toch altijd mogelijk geval, dat het nieuwe Gymnasium met primo Sep tember, dus bij den aanvang van den cursus, niet gereed mocht zijn. In dat geval zou het kunnen gebeuren, dat, terwijl het nieuwe Gymnasium nog niet geheel gereed was, van het oude reeds eenige lokalen door de Hoogere Burgerschool waren ingenomen of minstens niet meer in een voor het gymnasiaal onderwijs bruikbaren toestand verkeerden. Het door mij geopperd bezwaar kan echter met een enkel woord weggenomen wor den, wanneer Burg. en Weth. namelijk verklaren, dat zoo ook al in den loop van den zomer eenige veranderingen worden gemaakt in de lokale^

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1883 | | pagina 1