20
2°. voor het doelmatig plaatsen of opstapelen der kaas;
Leiden, 7 Februari 1883.
Aan de Edel Achtbare Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden.
Ingevolge Uwen wensch om te bezitten eene globale opgave van de kos
ten die vermoedelijk verbonden zijn aan de eventueele oprichting eener
kaasmarkt, hebben wij de eer U op te merken dat er gezorgd moet worden
1°. voor het vervoer der kaas
3°. voor het wegen der kaas.
Voor het vervoer achten wij noodig een viertal wagentjes met tien
daarbij behoorende bakken, die te zamen volgens opgave van een deskun
dige zullen moeten kosten 370.
De kaas zal niet opgestapeld kunnen worden op de tafels thans voor
de botervaten bestemd, wel wanneer de schragen worden weggenomen, de
bladen op den grond gelegd en met nog eenige planken worden aangevuld.
Om de kaas te wegen is het gebruik van twee belansen met schalen
vereischt. Deze zijn aanwezig maar zal wellicht in den vorm der schalen
eene kleine wijziging moeten worden aangebracht.
Eindelijk nog zal het noodig zijn voor enkele drempels in de waag
oprijplanken aan te brengen.
Het is moeilijk de kosten der laatste wijzigingen, daar deze slechts tal
van kleinigheden betreffen, met eenige juistheid op te geven. Volgens
onze meening zal echter eene som van f 600, voldoende zijn om de
verschillende uitgaven te bestrijden.
Met de meeste achting,
UEd. Dw. Dienaren,
J. Rinkes Borger.
J. A. Bos Jr.
Leiden, 27 Februari 1883.
Met terugzending der stukken betreffende de nieuwe regeling van de
kaasmarkt, heeft de Commissie van Fabricage de eer te berichten, dat
de aanschaffing van een viertal wagens, met tien stuks daarbij behoorende
bakken, een uitgaaf zal vereischen van f 370, maar dat in overweging
wordt gegeven, om zich aanvankelijk tot de helft te bepalen, ten einde
naar gelang der behoefte, bij de onzekerheid der uitbreiding, de overige
aan te schaffen.
De aanvulling der tafelbladen, die voor de botermarkt dienen, het zoo
noodig veranderen der schalen van twee balansen en het aanbrengen van
oprijplanken bij eenige deurdrempels, zullen onverhinderd volgens de
daarvan te verkrijgen aanwijzing kunnen geschieden, zoodat de kosten
in het geheel zullen bedragen eene som van f 600.
Aan Heeren Burg. en Weth. De Commissie van Fabricage,
der gemeente Leiden.
N°. 45. Leiden, 5 Maart 1883.
Bij de behandeling van de begrooting voor dit jaar werd aan Uwe
Vergadering medegedeeld dat bij de laatst gehouden openbare verhuring
van het huis op de Aalmarkt n°. 6, vroeger verhuurd aan de weduwe
Springer voor 300 per jaar, voor geen voldoende som was ingeschreven
en dat een onderzoek werd ingesteld in hoeverre het wenschelijk was
bedoeld huis en het daarnaast gelegen huis, thans verhuurd aan G. Brum-
melkamp voor f 350 's jaars, te bestemmen voor eene vergrooting van de
koffiekamer der Gehoorzaal en naar het bedrag van de aan zoodanige
verbouwing verbonden kosten.
Blijkens dat onderzoek zoude door afbraak van bedoelde huizen en ge
bruikmaking van den grond de koffiekamer der Gehoorzaal die thans in
den regel te bekrompen is, inderdaad op doeltreffende wijze kunnen wor
den vergroot, zooals op nevensgaande schetsteekening nader is aangeduid.
De met een en ander gepaard gaande kosten zijn evenwel niet gering,
daar zij geraamd zijn op f 6600, waarbij gelet moet worden op een
gemis van eene jaarlijksche ontvangst van f 650 waarvoor de beide hui
zen te zamen werden verhuurd.
Hoe wenschelijk nu eene vergrooting der koffiekamer in vele opzichten
zoude wezen, achten wij deze niet zoo noodzakelijk dat daardoor eene
uitgave als bovenbedoeld zoude worden gerechtvaardigd, zoodat wij het
meer in het belang der gemeente achten dat wederom tot eene verhu
ring worde overgegaan.
Sedert deze zaak het laatst bij Uwe Vergadering ter sprake is gebracht,
zijn enkele aanbiedingen bij ons ingekomen tot een huurprijs van f 250
en f 300. Het komt ons niet wenschelijk voor die prijs op een lager
bedrag dan van f 300 vast te stellen, terwijl het huis niet anders dan
als woonhuis of winkel en alzoo niet voor de uitoefening van eenig bedrijf
behoort gebruikt te worden.
Ook in verband met de door verschillende gegadigden gestelde eischen
van herstellingen en verbeteringen, komt het ons, na ingewonnen advies
van de Commissie van Fabricage, het meest geraden voor, het huis onder
de hand te verhuren aan P. Du Croix, goud- en zilverkashouder, wonende
Aalmarkt n°. 24, alhier, voor den tijd van 3 jaren, ingaande 1 Mei 1883,
voor een huurprijs van f 300 per jaar, terwijl geene andere vernieuwin
gen of veranderingen noodig zijn dan de gewone herstellingen van verf-
en behangerswerk.
Tot dusverre was het huis verhuurd onder voorwaarde dat door de
verhuurders de huur ten allen tijde kon worden opgezegd, mits daarvan
zes maanden te voren aan de bewoners kennis gevende.
Wanneer Uwe Vergadering met ons College van oordeel is dat aan
het vroeger voorloopig ter sprake gebracht plan van eene vergrooting
der koffiekamer geen gevolg behoort te worden gegeven, dan zal deze
voorwaarde moeten vervallen en kunnen worden volstaan met de voor
waarde dat door den huurder twee borgen moeten worden gesteld ten
genoegen van Burg. en Weth. en dat door den huurder in het huis geen
bedrijf of nering mag worden uitgeoefend zonder goedkeuring van voor
noemd college.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging tot de voorgestelde
onderhandsche verhuring, onder goedkeuring van de Gedeputeerde Staten
te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
N°. 46. Leiden, 1 Maart 4883.
Ten aanzien van het adres van A. W. Sijthoff omtrent de opneming
van krankzinnigen alhier, hebben wij de eer U het volgende te berichten.
Toen onlangs ten huize van adressant plotseling een geval van krank
zinnigheid voorkwam is door hem daarvan ten Raadhuize mededeeling ge
daan en de tusschenkomst van het gemeentebestuur ingeroepen ten einde
de krankzinnige hetzij in het voormalig Caecilia-Gasthuis, hetzij in het
Ziekenhuis voorloopig te doen opnemen. Aan adressant is alstoen te ken
nen gegeven dat de twee lokaaltjes van het Caecilia Gasthuis, ingericht
voor de tijdelijke bewaring van twee krankzinnigen, beide bezet waren en
dat de opneming in het Ziekenhuis der Rijks Universiteit door het ge
meentebestuur niet kon worden bevolen.
Intusschen werd hem de raad gegeven onverwijld de tusschenkomst van
een procureur in te roepen voor de aanvrage om machtiging tot plaatsing
in een krankzinnigengesticht, in welk geval de noodige maatregelen zou
den worden genomen voor eene tijdelijke opneming ïn het Ziekenhuis, zoo
namelijk de beschikbare ruimte zulks toeliet. Wanneer toch de machtiging
tot plaatsing in een gesticht was aangevraagd dan was het te voorzien
dat de verpleging in het Ziekenhuis slechts eenige dagen zoude behoeven
te duren, daar op dit oogenblik in de verschillende gestichten alleen ge
brek aan plaats is in de laagste klasse en het hier eene patiente gold,
die in eene hoogere klasse behoorde te worden opgenomen, terwijl het
bestuur van het Ziekenhuis tot dusverre alleen bezwaar maakte patiënten
op te nemen, wanneer geen zekerheid bestond dat binnen eenige dagen
overbrenging naar een gesticht kan plaats hebben.
In hoeverre nu door adressant aan den gegeven raad is gevolg gege
ven, is ons onbekend en evenmin zijn ons de redenen medegedeeld op
grond waarvan de opneming in het Ziekenhuis is geweigerd. Hoe dit zij,
gelijk boven werd opgemerkt, behoorde de beslissing omtrent de opneming
van de bovenbedoelde patiente in het Ziekenhuis niet tot de competentie
van het gemeentebestuur en kon door ons daartoe geen last worden ver
strekt.
Wat nu betreft het verzoek van adressant tot oprichting van een barak
in het Ziekenhuis voor de opneming van een 24 tal krankzinnigen of tot
het nemen van andere maatregelen ten einde in de bestaande behoefte
ten deze worde voorzien, komt het ons voor dat adressant zich een te
gering denkbeeld vormt van hetgeen wordt vereischt voor de inrichting
van eene behoorlijke gelegenheid voor de opneming en verpleging, al zij
het dan ook tijdelijk, van een 24 tal krankzinnigen, en wij betwijfelen het
of de Regeering eventueel genegen zoude worden bevonden om daartoe
over te gaan. Te meer zoude daartegen, onzes inziens, bezwaar bestaan
nu een gebouw te Medemblik voor een rijks-krankzinnigengesticht is aan
gewezen en bij de behandeling van de rijksbegrooting voor dit jaar de
noodige gelden zijn toegestaan om dat gesticht voor de verpleging van
500 personen in te richten.
Bovendien kan uit den aard der zaak niet in elke gemeente voor alle
zich voordoende gevallen eene voldoende gelegenheid wezen om de patiën
ten onverwijld op te nemen en buitenshuis te doen verplegen en zal men
zich derhalve in gevallen als de onderwerpelijke somwijlen met de hulp
van wakers of op andere wijze tijdelijk moeten behelpen, totdat de opne
ming in een gesticht mogelijk wordt.
Wat overigens de verpleging van behoeftige krankzinnigen betreft ver-
meenen wij te kunnen verwijzen naar ons rapport van 30 December jl.
opgenomen onder n°. 242 der Ingekomen Stukken, waarin uitvoerig ver
slag is gedaan van de door ons genomen maatregelen, ten einde te be
vorderen dat zoo mogelijk in de bestaande behoefte worde voorzien. Het
is ons tevens aangenaam U te kunnen berichten dat de Ged. Staten ons
onlangs in antwoord op onze betrekkelijke missives hebben te kennen ge
geven dat zij zich onledig houden met het beramen van zoodanige maat
regelen, als er toe kunnen leiden om in het vervolg te voorkomen dat
voor behoeftige krankzinnigen, die op kosten van gemeenten in deze pro
vincie worden verpleegd, geene plaats is te vinden in één der vier in dit
gewest daartoe bestaande geneeskundige gestichten en dat te zijner tijd
mededeeling zal geschieden van den uitslag van de daartoe door hun
college gedane stappen.
Met grond mogen wij alzoo vertrouwen dat binnen een niet te zeer
verwijderd tijdstip aan de bestaande bezwaren zal kunnen worden tege
moet gekomen, en achten wij het geraden om, alvorens nadere maatrege
len door het gemeentebestuur in deze worden genomen, den uitslag van
de bemoeiingen van de Ged. Staten af te wachten.
Met het oog op het boven aangevoerde geven wij Uwe vergadering al
zoo in overweging om afwijzend op het verzoek van adressant te be
schikken.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eeibied te kennen de ondergeteekende Albertus
Willem Sijthoff, boekdrukker en uitgever alhier:
dat hij dezer dagen genoodzaakt was voor een krankzinnige plotseling
opneming te verzoeken
dat daartoe noch in het Caecilia-Gasthuis, noch in het Academisch Zie
kenhuis gelegenheid was te verkrijgen;
dat hij een dergelijken toestand in eene goed geordende maatschappij
onbestaanbaar oordeelende, uw college beleefd verzoekt met de Regeering
in overleg te willen treden om b. v. in het Academisch Ziekenhuis een
barak te willen inrichten voor de opneming van 24 krankzinnigen, te
weten 6 eerste klasse, 6 tweede klasse en 12 derde klasse;
dat dit met betrekkelijk weinig kosten zou kunnen geschieden door ge
bruik te maken van de tegenwoordige inrichting, zoodat alleen de op
richting, de oppassers, het onderhoud en de voeding ten laste der ge
meente zouden komen
dat, bijaldien dit onmogelijk mocht blijken, hij uwe college voorstelt aan
HH. Burg. en Weth. op te dragen op een andere wijze daarin te voorzien
opdat aan den tegenwoordigen toestand een einde worde gemaakt.
't Welk doende,
Leiden, 9 Februari 1883. A. W. Sijthoff.