9 Zifting van Donderdag 1 Maart 1883, geopend 's namiddags te twee uren. Voorzitter: de heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER. Te behandelen onderwerpen. 1°. Benoeming van een Bestuurder van het Werkhuis. (34) 2°. Voordracht tot het in gebruik geven van een lokaal der school in de Van-der-Werfstraat aan de Vereeniging „Kennis is Macht." (33) 3°. Verzoek van den Gemeenteraad van Leiderdorp, om duikers te leg gen. (36) 4°. Idem van de wed. J. Abspoel, ter bekoming in huur van de lokalen in de Nieuwstraat. (36) 5°. Idem van Dr. W. N. Du Rieu, tot plaatsing van een boom op den Middelweg. (36) 6°. Idem van W. Alt, om een schuitenhuis te plaatsen. (36) 7°. Voordracht betrekkelijk den aankoop van huizen. (37) Tegenwoordig 18 leden, als: de heeren De Goeje, Quant, Zaalberg, Knappert, Van Wensen, Hartevelt, Bool, Van der Zweep, Bredius, Zaaijer, Juta, Le Poole, Dercksen, Buys, De Clercq, Cock, Van Dissel en De Laat de Kanter. De heeren Damsté Du Rieu en De Fremery hebben kennis gegeven ver hinderd te zijn de vergadering bij te wonen. De Voorzitter deelt mede: 1°. Missive van de Ged. Staten dd. 13/17 Februari jl. G. S. n°. 5/1 houdende mededeeling dat het subsidie ten behoeve van de Hoogere Burger school voor meisjes van f 4000 tot f 5000 'sjaars is verhoogd. 2°. Dispositie van de Ged. Staten dd. 20/23 Februari jl. B. n°. 420 (3® afd.), G. 8. n°. 25, ten geleide van het goedgekeurd raadsbesluit van 15 Februari jl. tot onderhandsche verhuring van het Raamland onder Zoeterwoude aan de wed. J. Kooreman voor f 650 'sjaars. 3°. Missive van mevr. de wed. Van Hasselt, geb. Van der Sleyden, waarbij zij mededeelt dat zij de benoeming tot regentes van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis aanneemt. Worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Verzoek van A. C. Van der Helm, tot het leggen van eene stoep vóór het perceel Jan Vossensteeg 4. 2°. Idem van J. M. Van Vliet, tot het leggen van een duiker door het Delftsche jaagpad. 3°. Idem van C. Goedeljee, om ontslag uit de betrekking van 3den onder wijzer aan de Jongensschool 2a« klasse. 4°. Adres van de Gebr. Muré, tot afwijzende beschikking op het ver zoek van den Uitgever A. W. Sijthoff, om het Leidsch Dagblad tot officieel orgaan der gemeente te verklaren. Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. 1°. Verslag toestand van het Gymnasium over 1882. Zal worden opgenomen in het gemeente-verslag. 1°. Voordracht ter benoeming van eene derde onderwijzeres aan de Jongensschool der lste klasse. Wordt in de Leeskamer voor de leden ter inzage nedergelegd. Aan de orde is: I. Benoeming van een bestuurder van het Werkhuis. (Zie Ing. St. n°. 34.) De Voorzitter. Mag ik de heeren Knappert, Van Wensen en Juta ver zoeken met mij het stembureau uit te maken De heer A. J. Krantz wordt met algemeene stemmen benoemd. II. Voordracht tot het in gebruik geven van een lokaal der school in de Van-der-Werfstraat aan de Vereeniging „Kennis is Macht." (Zie Ing. St. n°. 33.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming goedgekeurd. III. Verzoek van den Gemeenteraad van Leiderdorp, om duikers te leggen. (Zie Ing. St. n°. 36.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. IV. Idem van de wed. J. Abspoel, ter bekoming in huur van de lokalen in de Nieuwstraat. (Zie Ing. St. n°. 36.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. V. Idem van Dr. W. N. Du Rieu, tot plaatsing van een boom op den Middelweg. (Zie Ing. St. n°. 36.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. VI. Idem van W. Alt, om een schuitenhuis te plaatsen. (Zie Ing. St. n°. 36.) Zonder discussie of hoofdelijke stemming toegestaan. VII. Voordracht betrekkelijk den aankoop van huizen. (Zie Ing. St. n°. 37.) De heer Cook. M. d. V.Tot mijn leedwezen zal ik mijne stem tegen den voorgestelden aankoop van huizen moeten uitbrengen. Toen toch in het najaar van 1881 de stad Leiden het besluit nam de ZlTTINGVERSLAG 1883. inrichting der gasfabriek geheel te wijzigen en daarvoor eene som van i f 220,000 beschikbaar stelde, konden wij ons allen moeilijk anders voor stellen, dan dat hiermede toch wel de gewenschte toestand zou verkregen worden, en dat ons alles was gevraagd wat men, vooreerst althans, rede lijkerwijze kon verwachten noodig te hebben. Ik zal wel niet behoeven te herinneren hoe in den aanvang van dat jaar de commissie voor de gasfabriek, gesteund door Burg. en Weth. een kleine twee ton had aangevraagd, hoe daarop gevolgd is de benoeming van twee deskundigen, de heeren Simon Thomas en Van Eyndhoven, en hoe eindelijk in het najaar door den Raad 220,000 gevoteerd is, eene som, waarvan wij Raadsleden toen dachten, dat zij voor al de voor gestelde veranderingen en verbeteringen of zoo men liever wil, uit breidingen niet alleen noodig maar ook voldoende was. De Raad, die toen royaal weg dat aanzienlijk bedrag toestond, had dan ook het recht te verwachten dat men niet binnen den betrekkelijk korten tijd van nog geene twee jaren met nieuwe behoeften voor den dag zou komen. Vooral zou men niet verwachten, dat dit mogelijk zou zijn met betrekking tot eene uitbreiding van het zuiverhuis. Immers in het oor spronkelijk voorstel van de commissarissen der gasfabriek, dat te vinden is in n°. 86 der Ingekomen Stukken van het jaar 1881, wordt melding gemaakt van een zekere som, die voor die uitbreiding gevorderd werd, namelijk f 2000, met de berekening dat men dan ook in vijftien jaren geen uitbreiding meer zou behoeven. Nu weet ik wel, dat het oorspronkelijk voorstel niet is aangenomen en dat, na het onderzoek van de genoemde deskundigen, aanmerkelijke wijzi gingen en veranderingen in de plannen zijn gemaakt, maar dat gedeelte van het oorspronkelijk voorstel der commissie voor de gasfabriek, het welk de gaszuivering betreft en waarin melding gemaakt wordt van het geen ten behoeve van het zuiverhuis noodig zou zijn, is wel degelijk door de deskundigen overgenomen. De heeren Simon Thomas en Van Eyndhoven zeggen dan ook in hun rapport (I. S. van 1881 n°. 198, blz. 91) het volgende„Is het zuiverhuis veranderd, zooals wij ons voorstelden bij de aanvrage onder letter d van ons vorig rapport, dan zal zijn vermogen geen bezwaar opleveren." Blijkbaar hebben de heeren deskundigen, toen zij deze woorden neerschreven, aan de veranderingen in het zuiverhuis gedacht, ook door de commissie oorspronkelijk gewenscht. Het is verre van daar dat ik er aan zou willen twijfelen of de ons heden voorgestelde veranderingen in het bestaande zuiverhuis aan de commissie voor de gasfabriek, zoo als zij tegenwoordig is samengesteld, wel nuttig of minstens gewenscht zouden toeschijnen, en ik wil zelfs aan nemen dat die veranderingen werkelijk verbeteringen zijn. Dit neemt echter niet weg, dat het voor de leden van den Raad moeilijk is om, met ter zijdestelling van het bepaald advies van twee deskundigen, vrijwillig door hem verkozen, dat f 2000 voor een reeks van jaren voldoende zou zijn, nu reeds meer te geven voor uitbreiding van plannen die wij het recht hadden te rrfeenen dat in 1881 vooreerst afgesloten waren. Wanneer ik dus tot mijn spijt genoodzaakt zal zijn tegen te stemmen, wil ik er tegelijk nog aan herinneren dat van 1871 af, toen men daar mede voor het eerst begonnen is, tot 1881 nu eens voor kosten van uitbreiding en verbetering dan weder voor kasgeld niet minder dan ongeveer f 150,000 uit de gemeentekas in de gasfabriek is gestoken, waar bij in September of October van dat laatste jaar nog gekomen is de straks genoemde f 220,000, hetgeen te zamen maakt ongeveer 370,000. Ik meen dus te mogen beweren dat wij vooreerst genoeg hebben gegeven, en hoop van harte dat de commissie voor de gasfabriek het nog geruimen tijd met die f 370,000 zal kunnen doen. De leden van dezen Raad mogen toch bedenken dat, wanneer op die wijze wordt voortgegaan, onze gasfabriek, in plaats van een bron van ge oorloofde inkomsten, een bodemlooze put zal worden, waarin onze financiën verzinken. In dien bodemloozen put zijn toch nu reeds verdwenen een groot gedeelte der sommen, die wij vroeger op het grootboek hadden staan, en het grootste gedeelte van de schuld, die wij onlangs gemaakt heb ben. Ik voor mij gevoel mij daarom niet gerechtigd voor de gasfabriek meerdere sommen toe te staan en gevoel mij dus verplicht tegen het voor stel van Burg. en Weth. te stemmen. De heer Van Dissel. Ik zal niet treden, M. de V., in de vroegere geschiedenis van de Gasfabriek om voor mij zeer geldige redenen. Eerstens staat mij deze op dit oogenblik niet voldoende voor den geest en ten tweede acht ik den Raad genoegzaam daarmede bekend; ik zal mij dus enkel bepalen bij de thans aanhangige quaestie. Een deel van de oppositie van den voorgaanden spreker vloeit, naar mijne meening, voort, uit eene minder gelukkige uitdrukking van Burg. en Weth., voorkomende in n°. 37 van de Ingekomen Stukken. Ik lees daar namelijk: „Zooals bereids aan Uwe Vergadering werd mede gedeeld zal bedoeld terrein, gelegen in de onmiddellijke nabijheid van de Gasfabriek, vermoedelijk eerlang benoodigd wezen o. a. voor eene ver grooting van het zuiverhuis der fabriek voormeld." Dat woordje „eerlang" is m, i. hier niet op zijn plaats, en kan aanleiding geven tot misverstand. Niet reeds eerlang zal worden overgegaan tot het in gebruik nemen van die huisjes; maar wèl is het te voorzien dat, wanneer de productie van het gas blijft toenemen zooals nu, dan t' avond of morgen een datum durf ik natuurlijk niet stellen, waaraan men mij later zou kunnen houden de uitbreiding noodzakelijk zal worden. Het is bekend hoe het met de ruimte aan de Gasfabriek gesteld is: men is aan alle zijden be kneld, zóó zelfs, dat men reeds plaats heeft moeten zoeken aan de over zijde van de Singelgracht. Het zou dus m. i. onraadzaam zijn, de gelegen heid te laten voorbij gaan om voor eene betrekkelijk kleine som eene tamelijk groote oppervlakte onmiddellijk aan de fabriek aansluitende te verkrijgen. Het is dus èn met het oog op de behoefte aan ruimte en op de noodzakelijkheid van uitbreiding in de toekomst, dat dit voorstel ge daan wordteenmaal toch zal men tot uitbreiding moeten overgaan, wanneer tenminste de fabriek blijft marcheeren, zooals op dit oogenblik het geval is. De heer Bredius. Wordt, wanneer het voorstel van Burg. en Weth., om den aankoop der huisjes goed te keuren, wordt aangenomen, daarmede

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1883 | | pagina 1