87 Hoofdstuk IV wordt, in stemming gebracht, met algeineene stemmen aangenomen. Over Hoofdstuk V (kosten van de openbare veiligheid en de brand weer) wordt geen algemeene beraadslaging gevoerd. Volgn. 109112 wordt zonder beraadslaging en hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 13, Onderhoud der lantarens en verdere kosten der verlichting. De heer Quant. Evenals bij de vorige begrooting, wensch ik de aan dacht te vestigen op het uitdooven van de straatlantarens bij zoogenaamde lichte maan en den avond, die daaraan voorafgaat of er op volgt. Tot mijn leedwezen heb ik uit de Mem. van Beantw. van Burg. en Weth. en uit het rapport van de Commissie van Financiën gezien dat aan den Raad ontraden wordt om dezen post te verhoogen om daardoor de Commissie van de Gasfabriek in staat te stellen ten allen tijde vol doend licht te verschaffen. Met meer nadruk dan ten vorigen jare, moet ik op deze zaak terugkomen. Dat het in eene stad, doorsneden met zoo veel smalle grachten als Leiden, gebeuren kan dat men 's nachts van licht verstoken is, vind ik minst genomen nog al gevaarlijk. Het kan zich toch voordoen dat op een helderen avond een donkere nacht volgt. Wan neer men dan bedenkt dat men dan niet in de gelegenheid zal zijn lantarens te ontsteken, vooral gedurende den winter, wanneer het werk volk, dat voornamelijk die smalle grachten bewoont, zich vroegtijdig te werk begeeft, dan zal men overtuigd zijn van de wenschelijkheid dat in dien toestand verandering gebracht worde. Men heeft mij het vorige jaar geantwoord dat 's nachts weinig men- schen zich op straat bewegen. Maar men moet niet vergeten dat de nacht in de stad feitelijk te tien uren intreedt, den tijd waarop de lichten in magazijnen en winkels uitgedoofd worden. Nu zal toch wel niet kunnen beweerd worden dat zelfs kort na klokke 10 uren zich weinig menschen meer op straat bevinden. Zoo kan het ook gebeuren ik hoop natuur lijk dat wij er voor gespaard zullen blijven dat er in een donkeren nacht in onze stad brand uitbarst. Dan zullen niet enkelen, maar velen zich naar de plaats des onheils spoeden. Ook daarom is het gewenscht tijdig maatregelen te nemen ten einde ongelukken te voorkomen. Met het oog op het advies van den president der Commissie van de Gasfabriek, het vorige jaar uitgebracht, zal ik geen voorstel doen om den post te verhoogenik wensch niet noodeloos deze begrooting nog te ver meerderen. Maar ik stel voor om zonder verhooging van den post, en met het enkele mogelijke gevolg dat door de Gasfabriek eenige mindere winst wordt afgeworpen, een voldoend aantal lantarens te ontsteken. Ik wil thans slechts het beginsel in den Raad brengen, en zal afwachten welk besluit daaromtrent genomen wordt. Hiermede acht ik mij zeiven voldoende verantwoord. De heer Dercksen. M. d. V. 1 Het lag volstrekt niet in mijn plan om over dit artikel het woord te voeren. Wat ik echter eenige oogenblikken vóór ik mij naar den Raad begaf, te hooren kwam, is te uitlokkend om het niet met een enkel woord te verhalen, al ware het alleen om te be wijzen hoe moeilijk het is om het ieder naar den zin te maken. Ik weerde n. 1. een mijner cliënten, die mij juist nu wilde spreken, af met hem te vertellen dat ik naar den Raad moest. Toen ik op zijne vraag waarom dat zoo vroeg moest gebeuren, hem herinnerde dat de Begrooting aan de orde kwam, riep hij uit: „Nu dan mogen de heeren wel wat zuiniger gaan huishouden, verbeeld U gisteravond bij helderen maneschijn brand den alle lantarens!" De heer Quant moge hierin het bewijs zien dat, hoe men het ook moge aanleggen, er toch altijd aanmerkingen zullen gemaakt worden, al steekt men ook bij maneschijn de lantarens op, iets wat ik trouwens zeer onnoodig acht. De heer Quant. Ik zal gaarne toegeven dat ongetwijfeld de lantarens meermalen noodeloos zullen branden, maar van de gevallen, die ik op het oog heb, zal de persoon, dien de heer Dercksen ontmoet heeft, niet zeggen dat het jammer was dat de lantarens ontstoken waren. De Voorzitter. De heer Quant heeft de straatverlichting bij volle maan hier ter stede ter sprake gebracht; maar wanneer door dat geachte lid geen voorstel wordt gedaan om dezen post te verhoogen, dan vrees ik dat wij bezwaarlijk eenig gevolg van zijne opmerkingen zullen mogen verwachten, tenzij hij eene bepaalde motie van orde voorstelle: de Raad verklaart dat het noodig is om bij lichte maan de lantarens te ontsteken. Ik zou het echter zeer bedenkelijk vinden om midden in de behandeling van de begrooting dergelijke motie in discussie te brengen. De gevaren van de tot dusver gevolgde wijze van handelen hij de ver lichting de ondervinding heeft het ons geleerd zijn zoo groot niet, als men wel beweert, en bestaan meer in de verbeelding van den heer Quant dan in de werkelijkheid. Men heeft het voorbeeld aangehaald van een man die in het water was geloopen; maar bij onderzoek is gebleken dat de man een zak over zijn hoofd had getrokken om zich tegen de koude te wapenen en ik zie geen kans om de straten zoo te verlichten dat men, met een zak over het hoofd, toch zien kan. Overigens worden, al is het lichte maan volgens den almanak, wanneer het weder donker is toch de lantarens ontstoken. Over het geheel kan men dus zeggen dat de straatverlichting voldoende is en om nu zonder noodzaak ruim f 1600 meer uit te geven, vind ik bedenkelijk. Zooals de heer Dercksen straks aanmerkte en ik kan op grond van eigen ervaring de juistheid er van erkennen is het niet gemakkelijk het een ieder naar den zin te maken, en voldeden wij nu aan het ver zoek van den heer Quant, dan zouden vermoedelijk weder anderen onte vreden zijn. De heer Quant. Daar een voorstel om dezen post niet te verhoogen wellicht geen zuivere stemming zou uitlokken, stel ik thans alleen voor den post met 1000 te verhoogen. Wel is waar is opgegeven dat het f 1612 meer zou kosten, wanneer naar mijn wensch werd gehandeld, Waar wij kunnen, meen ik, wel zeggen dat zeker in den loop van het jaar op enkele avonden thans reeds het licht op eigen gezag wordt ont stoken, zooals gister b. v. het geval was. Trekken we dus eenige dagen van die 26 af, dan zal zeker het verschil in kosten niet meer dan f 1000 bedragen. De Voorzitter. Door den heer Quant wordt voorgesteld om volgn. 113 te verhoogen met f 1000, waarmede de voorsteller dan beoogt dat eiken avond de lantarens zullen worden ontstoken. Wordt het amendement ondersteund Daar het amendement van den heer Quant niet ondersteund wordt» maakt het geen onderwerp van beraadslaging uit. Volgn. 113 wordt thans goedgekeurd. Volgn. 114. Onderhoud der brandspuiten. De heer Zaaijer. M. d. V.! Ik wensch van deze gelegenheid gebruik te maken om eene zaak die mij voorkomt van veel belang te zijn, aan de aandacht van het Dagel. Bestuur te onderwerpen. Het is mij namelijk bij een brand in het laatst van het vorige jaar uit eigen ervaring geble ken dat het geruimen tijd duurde eer de brandweer over de noodige lad ders kon beschikken. Waaraan dit nu te wijten is geweest, heb ik niet kunnen nagaanof de reden moest worden gezocht in het geringe aan tal ladders of wel in de verre afstanden, is mij onbekend. Ik vertrouw echter dat het voldoende zal zijn dit punt onder de aandacht van Burg. en Weth. gebracht te hebben om verbetering te mogen verwachten. De Voorzitter. Het doet mij genoegen den geachten spreker te kunnen mededeelen dat de zaak waarop hij de aandacht vestigde, juist een speciaal punt van behandeling op dit oogenblik uitmaakt, n. 1. het aanmaken van nieuwe ladders en het herstellen van andereeen gedeelte der werklieden is speciaal belast met de taak om in geval van brand de ladders aan te brengen. Wanneer bij eene of andere gelegenheid het is mij niet bekend of het inderdaad het geval is geweest met het aanbrengen van ladders getalmd is, dan zou dat alleen bewijzen dat in eenig speciaal geval niet met de noodige vlugheid gehandeld was. Doch ook dit is belangrijk ge noeg om er in het bijzonder de aandacht van het personeel der brand weer op te vestigen. De heer Driessen. Ik wensch er nog op te wijzen dat de ladders die bij de Oosterkerk hebben gehangen langzamerhand verdwenen zijn, evenals het afdak waardoor zij beschut werden. Vooral op die hoogte is dat ge mis aan ladders zeer bedenkelijk. De Voorzitter. De ladders waarvan de heer Driessen spreekt, worden juist vernieuwd. Volgn. 115 wordt goedgekeurd. Volgn. 116. Kosten der Schutterij. De Voorzitter. Bij dit nummer zal ik eerst in stemming brengen de begrooting voor de Schutterij, zooals die door den Schuttersraad is ingediend. De begrooting voor de Schutterij wordt met algemeene stemmen goed gekeurd. Volgn. 116120 worden goedgekeurd. Volgn. 121. Jaarwedde van den torenwachter en zijn adsistent. De heer Juta. Ik zal tegen dezen post stemmen, en, hoewel ik vrees dat het niet veel geven zal, wensch ik nogmaals te wijzen op het nuttelooze van deze ambtenaren. Zoolang ik de eer heb lid van den Raad te zijn, heb ik nooit gehoord, dat de torenwachter een brand heeft ontdekt of op andere wijze nuttig is geweest. Volgn. 121 wordt in stemming gebracht en met 20 stemmen tegen 1 goedgekeurd. Tegen stemde de heer Juta. Hoofdstuk V wordt, in stemming gebracht, met algemeene stemmen aangenomen. Over hoofdstuk VI (kosten der plaatselijke gezondheidspolitie) wordt geen algemeene beraadslaging gevoerd. Volgn. 122. Kosten van toezicht op de openbare huizen. De heer Dercksen. M. d. V. Ik verzoek stemming over dit artikel. Ik zal mij daartegen verklaren, om redenen die ik niet wensch op te geven. Ik zal dus eenvoudig, zonder argumenten aan te voeren, tegenstemmen „sans phrase." De heer Donner. M. de V. Ik vraag ook stemming over dit artikel ten einde in de gelegenheid te zijn om, evenals ten vorigen jare, er mijne stem tegen uit te brengen. Ik wil thans geen discussie uitlokken, hoewel ik het onderwerp van zeer veel belang acht. Uit meer dan een oogpunt verdient de zaak van de reglementeering der prostitutie overweging en is de quaestie, in hoever die reglementeering raadzaam, nuttig en wettig is, alle onderzoek waardig. Maar bij eene discussie over de begrooting zulk een gewichtig onderwerp te hespreken zou tot geenerlei resultaat leiden. Ik hoop dat wij eerlang de gelegenheid zullen hebben om deze zaak bij een opzettelijk voorstel te bespreken en uit te maken of wij al dan niet op den weg der reglementeering zullen voortgaan. Volgn. 122 wordt, in stemming gebracht, met 21 tegen 2 stemmen aan genomen. Tegen stemden de heeren Dercksen en Donner. Volgn. 123 en 124 worden goedgekeurd. Hoofdstuk VI wordt met algemeene stemmen aangenomen. Volgn. 125: Kosten voor de Latijnsche scholen (Gymnasium). De heer Quant. Onder verwijzing naar hetgeen daaromtrent in het sectieverslag is gezegd, stel ik voor dien post met 300 te verminderen, zijnde de som die uitgetrokken is voor het uitdeelen van prijzen op het Gymnasium. De Voorzitter. De heer Quant stelt voor de kosten voor het Gym.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1882 | | pagina 9