93
ook hoegenaamd niets af en het was dus niet met het oog daarop, dat
ik de aandacht op deze kleinigheid vestigde. Ik kwam tot de ontdekking,
dat het huis onverhuurd bleef, eenvoudig door de bedenking, dat het, hij
zulk een hoog eindcijfer der begrooting, zaak is, niet alleen naar posten
van uitgaaf te zoeken, die voor bezuiniging vatbaar schijnen, maar ook
nauwkeurig onze bronnen van inkomsten na te gaan en toe te zien, dat
er geene ophouden te vloeien. Nu wil ik wel erkennen dat 300 een zeer
modiek bedrag is in vergelijking met de duizenden, die wij noodig heb
ben, maar, meende ik„vele kleintjes maken een groote." Het verwon
derde mij zeer, dat een huis, nog zoo kort geleden voor f 300 verhuurd,
gelegen op de Almarkt en dus in een zeer nijvere buurt, nu die som
niet alleen niet meer kon opbrengen, maar zelfs, des noods tegen zeer
lagen prijs, geen huurder kon vinden.
Later vernam ik niets van onderhandsche verhuring, en toen kwam
het idee bij mij op, of men wel ernstig genoeg naar huurders gezocht
had. Ik ben steeds de eerste geweest om het gevoelen voor te staan, dat
er in Leiden zoo groot gebrek aan huizen niet is, en heb mij dan ook
in der tijd met hand en hand verzet tegen de groote kosten, die men
gemaakt heeft voor het dempen van de Binnenvestgracht naast het Plant
soen, ten einde zoogenaamd te voorzien in de groote behoefte aan bouw
terrein, eene behoefte, die blijkt niet te bestaan, nu ik te vergeefs op
deze begrooting, onder de ontvangsten, zoek naar de ons voorgespiegelde
10.000, als opbrengst van een tweeden verkoop van dat gedempte terrein.
Maar dat in het hart van Leiden, op een der beste standen, een huis dat
totnogtoe voor f 300 verhuurd was, geen huurprijs meer kon opbrengen,
achtte ik een treurig verschijnsel.
Het laatste gedeelte van het antwoord van Burg. en Weth. heeft mij
echter eenigszins gerust gesteld en deed mij de zaak meer duidelijk wor
den. Ik meende daaruit toch te mogen afleiden, dat er van de eene of
andere zijde pressie werd uitgeoefend om het huis maar onverhuurd te
laten, ten einde het bij de Gehoorzaal aan te trekken en zoodoende de
koffiekamer te vergrooten. Nu zijn de leden van het Dagel. Bestuur, zeker
niet minder dan andere menschen, aan aandrang van allerlei zijden bloot
gesteld en die aandrang zal er in dit geval zeker niet toe geleid hebben
om krachtig tot het zoeken naar nieuwe huurders op te wekken. Ik meen
hun echter van mijne zijde met allen ernst te moeten toeroepen„Laat
ons toch de bronnen onzer inkomsten, hoe schraal ze ook zijn, zooveel
mogelijk bewaren en beveiligen." Bij voorbaat wil ik dan ook thans reeds
verklaren dat, zoo een voorstel in dien geest door hen mocht worden ge
daan, Burg. en Weth. op mijnen stem zeer zeker niet behoeven te rekenen.
Het is waar, de koffiekamer van onze Stadszaal is niet bijzonder groot,
maar ze behoeft ook volstrekt niet de afmetingen te bezitten van den
foyer du Grand Opéra de Paris. Dit is het wat ik meende in het
midden te moeten brengen, vooral omdat ik mij de trouwens zeer onbe
duidende verdienste mag toeëigenen, den huurprijs van het bedoelde huis
onder onze inkomsten gemist te hebben.
De Voorzitter. De heer Cock zal zich zeker wel herinneren, dat de
Raad eenige jaren geleden besloot dat het bedoelde huis op de Aalmarkt
in het openbaar, bij inschrijving zou worden verhuurd. Ik geloof dat het
daaraan moet worden toegeschreven dat het huis thans leeg staat, iets
waarvan vroeger nooit quaestie is geweest. Het is dan ook volstrekt niet
vreemd dat wanneer een pand op een gegeven oogenblik te huur wordt
aangeboden, geen huurder te vinden is die een aannemelijk bod doet. Wat
de heer Cock in dit geval verstaat door „veel moeite doen om een huur
der te vinden" is mij niet recht duidelijk; ik hoop echter dat men zal
willen gelooven dat het Dag. Best., zoowel als de heer Cock „op de
kleintjes" let.
Onlangs zijn er menschen geweest, die informatiën kwamen inwinnen,
wij hebben hen toen met de meeste bereidwilligheid in de gelegenheid ge
steld het huis te zien. Later hebben wij er echter niets meer van verno
men. Verder kunnen wij er niet veel aan doen. Ik wil echter wel zeggen,
dat naar mijne meening, wanneer het huis, zooals vroeger steeds plaats
had, in stede van bij publieke inschrijving, onderhands was verhuurd,
dezelfde huurder van vroeger er waarschijnlijk nog in zou wonen. Wat
nu betreft de bezwaren, die geopperd zijn tegen het trekken van het
huis aan de Gehoorzaal, geloof ik mij te mogen onthouden van eene
breedvoerige wederlegging daarvan, omdat, wanneer het voorstel daartoe
gedaan wordt, er alle gelegenheid zal zijn om het voor en tegen er van
te bespreken.
De heer Cock. M. d. V. De zaak is wellicht te onbeduidend om er lan
ger bij stil te staan, maar nu mij gevraagd wordt, wat Burg. en Weth.
volgens mij dan alzoo hadden moeten doen en hoe zij het door mij zijde
lings geuit verwijt hadden kunnen ontgaan van zich in deze niet genoeg
moeite te hebben gegeven, vermeen ik het antwoord niet te mogen schul
dig blijven. Ik meen dat men na de mislukking van de eerste publieke
inschrijving, eene tweede had moeten uitschrijven, na alvorens een onder
zoek te hebben doen instellen omtrent de vraag, of soms slechte inrich
ting van het huis, onvoldoende staat van onderhoud enz. oorzaak konden
zijn, dat zich geene gegadigden opdeden. Had, bij voldoenden toestand van
het perceel, daarna eene tweede publieke verhuring geen beter resultaat
opgeleverd, dan zou men aan den Raad machtiging hebben kunnen vragen
om weer een onderhandsche verhuring te doen plaats hebben. Maar nu
dit niet is gebeurd, meen ik het verwijt aan den Raad te kunnen afwij
zen, dat hij verantwoordelijk voor de zaak zou zijn omdat hij indertijd
op publieke verhuring heeft aangedrongen.
Bovendien strijdt het met een logischen gedachtengang, dat iemand, die
een huis zou willen huren, daarvan zou afzien alleen omdat bepaald is
dat het huis bij publieke inschrijving zal worden verhuurd en niet onder
hands. Ik ben en blijf dus voorstander der publieke inschrijving, die ik
meen dat in den geest is onzer gemeente-instellingen.
De beraadslaging is gesloten.
Volgn. 57 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter. Volgn. 22a heeft hier een eenigszins zonderlinge plaats,
doch zal het volgende jaar natuurlijk in de volgorde komtn.
Volgn. 22a wordt zonder beraadslaging en hoofdelijke stemming goed
gekeurd.
De vergadering wordt voor eenigen tijd geschorst ten einde de sluitpos
ten van inkomst en uitgaaf te berekenen.
De vergadering wordt hervat.
De Voorzitter. Het resultaat van de berekening is dat de inkomsten
belasting zou moeten ingetrokken worden tot een bedrag van f 134,695.
Wij stellen U voor M.H. om dat bedrag te stellen op f 135,000 om tot
een rond cijfer te komen.
Volgn. 6 uitgetrokken tot een bedrag van f 135,000 wordt goedgekeurd.
Hoofdstuk II wordt, in stemming gebracht, met 19 stemmen tegen 1
aangenomen.
Tegen stemde de heer Verster.
Hoofdstuk XI, Onvoorziene uitgaven, waarover ook de stemming was
aangehouden, wordt thans uitgetrokken tot een bedrag van f 12,685 en
met algemeene stemmen aangenomen.
De Voorzitter. De cijfers der begrooting zijn thans in ontvangst en
in uitgaaf f 811,878.
De geheele begrooting wordt in stemming gebracht en met 19 stem
men tegen 1 aangenomen.
Tegen stemde de heer Verster.
Daarna wordt de vergadering gesloten.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.