91
jaren, die nog niet geëindigd zijn, maar voor een onbepaalden tijd, is toe
gestaan. Ik voor mij zie in dit geval geen grond voor eene zedelijke ver
plichting. Naar mijne overtuiging zijn wij hier in hetzelfde geval als een
particulier, die, zonder verbintenis voor zeker aantal jaren, zijn steun aan
de eene of andere instelling of inrichting beloofd heeft, doch na korter of lan
ger tijd, hetzij dat het hem niet meer mogelijk is te contribueeren, hetzij
uit verminderde genegenheid voor de instelling, eenvoudig zijne ondersteu
ning tijdig opzegt. En dan vraag ikhandelt hij, die dit doet, in strijd
met wat men noemt, eene zedelijke verplichting? Ik geloof het niet.
Nu meen ik, dat de Raad hier in hetzelfde geval verkeert. Wij wor
den telken jare geroepen om onze stem voor of tegen dit subsidie uit te
brengen. Telken jare, indien de meerderheid voor dezen post stemt, wordt
er dus eene vrijwillige ondersteuning verleend aan den Schouwburg, en
zeer zeker is de Raad niet voor een bepaald aantal jaren verbonden. Toch,
M. d. V. wil ik er ditmaal niet op aandringen dezen post op eenmaal
geheel van de begrooting te schrappen, maar kom, zoo ik hoop met een
conciliant tusschenvoorstel, om de ondersteuning van de eigenaren van
den Schouwburg jaarlijks met 10 °/0 te verminderen, ingaande met het
dienstjaar 1883. Dien weg van een afloopend subsidie heeft men inder
tijd ook gevolgd voor de ondersteuning aan Armbesturen in onze stad.
Op die wijze komen wij na 10 jaren tot het einde, en de eigenaren van
van den Schouwburg worden, evenmin als de Armbesturen, op eenmaal in hun
inkomen getroffen. Ik zou wenschen dat dit voorstel bij den Raad aanbe
veling vond.
De Voorzitter. De heer Donner stelt voor om dezen post te vermin
deren met 10 °/0 en knoopt aan dat voorstel de voorwaarde stilzwijgend
vast, dat dit de eerste vermindering is, die telken jare met 10 °/0 klimt,
zoodat na 10 jaren het geheele subsidie van de begrooting zou verdwijnen.
Het amendement van den heer Donner wordt ondersteund en maakt
mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Buys. Een enkel woord, M. d. V. Ik ben het volkomen met
den geachten vorigen spreker eens, dat men hier niet kan spreken van
het bestaan van eene zedelijke verplichting en ik meen derhalve dat de
Raad geheel vrij is om elk jaar, wanneer hij daartoe termen vindt, dit
subsidie te weigeren. Maar juist omdat ik niet geloof aan het bestaan
van eene verplichting en ik zulk eene verplichting ook niet zou willen
gevestigd hebben, kan ik mij moeilijk vereenigen met het voorstel van
den heer Donner. Dat voorstel brengt toch mede, dat althans voor
10 jaren dit subsidie zal bestendigd worden, zij het dan ook dat het
bedrag jaarlijks vermindert. Maar afgescheiden daarvan, mag ik niet ont
veinzen dat het voorstel mij juist van zijn kant eenigszins verwondert,
want door dat te verdedigen maakt hij zich naar mijn inzien het zij
met bescheidenheid gezegd, aan eenige inconsequentie schuldig. Immers,
het is mij uit vroegere mededeelingen gebleken, dat de geachte spreker
in beginsel tegen een subsidie als hier bedoeld wordt gekant is, en waar
hij het beginsel afkeurt moest het bedrag van het subsidie hem onver
schillig zijn en hij elke bijdrage voor den Schouwburg, zij moge groot
of klein zijn, in gelijke mate veroordeelen. Ik voor mij sta op een geheel
ander standpunt en ben vroeger meer dan eens in de gelegenheid geweest
te dezer plaatse van mijne afwijkende meening omtrent dit subsidie te
doen blijken. Welnu, diezelfde meening is thans nog de mijne.
Ik geloof dat in eene gemeente als Leiden een Schouwburg noodzake
lijk is en dat het derhalve geheel op den weg der gemeente ligt om,
wanneer het bestaan van zoodanige inrichting buiten hare hulp niet kan
verzekerd worden, de ondernemers te steunen. Wij zitten hier niet bijeen
om de individueele behoeften te bevredigen van 40000 personen, die toe
vallig op dezelfde plaats samenwonen, maar om te voorzien in de behoef
ten van eene Corporatie, die ons als hare organen koos, en de behoeften
van deze kunnen van die welke voor velen van ons bestaan, niet weinig ver
schillen. Het zal wel waar zijn dat vele duizenden den Schouwburg niet
behoeven, evenals vele andere duizenden het Gasthuis niet noodig hebben,
maar dit belet niet dat zoowel een Schouwburg als een Gasthuis tot de
behoeften behoort van de Corporatie voor welke wij hier optreden. Dan
alleen kan er sprake zijn van het doen vervallen van het subsidie, wan
neer het mocht blijken dat de opbrengsten van den Schouwburg van dien
aard waren dat de eigenaars de hulp van de gemeente niet meer noodig
hebben, maar zoover zijn wij nog niet. Immers wanneer ik mij niet be
drieg dan is de rente welke de geldschieters voor het Schouwburggebouw
genieten, nog altijd hoogst onbeduidend, zoodat zij zich werkelijk gelde
lijke opofferingen blijven getroosten om de gemeente van dienst te zijn.
Ik behoor niet tot die geldschieters en de zaak is mij dus persoonlijk
volmaakt onverschillig, maar ik meen dat hier in alle opzichten sub
sidie gerechtvaardigd is.
Ziedaar M. d. V. waarom ik mij verklaar tegen het voorstel van den
geachten vorigen spreker. Voor de principieele bestrijders van subsidie is
het niet genoeg en voor ons allen is het te veel bindend voor de toekomst.
De heer Donner. M. d. V. de geachte vorige spreker vergist zich, als
hij in mijn voorstel inconsequentie ziet, zoodat ik hiermede ontrouw zou
worden aan mijne bekende beginselen. Ik kan er geen inconsequentie in
vinden, het is slechts eene quaestie van tijd; ik wil in 10 jaren trachten
te verkrijgen, wat mij op eenmaal niet gegund wordt. Ik zal niet beant
woorden wat door dien spreker gezegd is om de ondersteuning aan den
Schouwburg te steunen, hierover zal ik het met hem en de meerderheid
in dezen Raad vooreerst wel niet ééns worden. Ik merk alleen op, dat ik
het den heer Buys toegeef, dat wij de belasting betalen voor het geheel
der uitgaven van stad of staat, maar dit sluit niet uit, dat er onderdee-
len kunnen zijn, van zulk een particulier belang, van zulk een strijdigen
aard met de overtuiging der belastingschuldigen, dat zij naar rede en recht
mogen verklarendaar geef ik mijn penningen niet voor. De heer Buys
zal mij dit wederkeerig toegeven. Ik ben geen vriend van subsidiën te
vragen, ik houd er niet van ze zonder groote noodzaak toe te staan, on
verschillig of het een subsidie geldt aan de eigenaren van een Schouw
burg of aan de leden van eene godsdienstige gezindte. Die vermaak wil,
dat hij het zelf betale, en die godsdienst begeert, dat hij dien uit eigen
beurs bekostige. Ik blijf daarom mijn voorstel handhaven, zonder ontrouw
te worden aan mijne beginselen, zonder inconsequentie.
De Voorzitter. Het amendement is zoo uitstekend bestreden door den
heer Buys, dat ik daarover niets meer zeggen zal. Alleen heb ik nog de
vragen te beantwoorden door den heer Zaayer gedaan en het is mij aan
genaam dien geachten spreker te kunnen mededeelen dat er zelfs nog meer
maatregelen zijn genomen, dan aanvankelijk waren beraamd, en zij over
het geheel op ruimere schaal zijn uitgevoerd dan oorspronkelijk het plan
was. Twee deuren geven thans toegang tot den tuin van de stichting
Groeneveld, eene voor het publiek en eene voor de acteurs, voor wie tevens
door het maken van eene tweede trap eene gelegenheid gemaakt is om zich
uit de bovenkleedkamers te kunnen redden. Voor verlichting is op meer af
doende wijze gezorgd dan aanvankelijk verleden jaar kon geschieden. Zelfs
wanneer er eene paniek ontstond, geloof ik dat er in het gebouw zooals
het thans is ingericht weinig gevaar voor persoonlijke ongelukken zoude
zijn. De uitgangen toch zijn zoo talrijk dat wij, naar mijne meening, ge
rust kunnen aannemen tegen alle eventualiteiten gewaarborgd te zijn.
De heer Zaayer. M. d. V. Ik dank U voor de gegeven inlichtingenik
zal thans met te meer vrijmoedigheid mijne stem voor den voorgedragen
post uitbrengen.
Het amendement van den heer Donner thans in stemming gebracht,
wordt verworpen met 16 tegen 4 stemmen. Vóór hebben gestemd deheeren
Cock, Van Dissel, Donner en Verster.
Volgn. 173 wordt hierop in stemming gebracht en aangenomen met
16 tegen 4 stemmen, die van de heeren Cock, Van Dissel, Donner en Verster.
Volgns. 174180 worden goedgekeurd.
Hoofdstuk X wordt, in stemming gebracht, met algemeene stemmen aan
genomen.
Hoofdstuk XI (Onvoorziene Uitgaven) wordt, aangehouden.
De heer Zaalberg komt ter vergadering.
Wordt overgegaan tot de behandeling der Inkomsten.
Hoofdstuk I wordt zonder beraadslaging en hoofdelijke stemming goed
gekeurd.
Over hoofdstuk II wordt geen algemeene beraadslaging gevoerd.
Volgns. 25 worden zonder beraadslaging en hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
Volgn. 6, Plaatselijke directe belasting, wordt aangehouden.
Volgns. 714 worden zonder beraadslaging en hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
Volgn. 15, Opbrengst van schoolgeld van de inrichting tot opleiding van
O.-I. Ambtenaren.
De heer Juta. Kunt U ook opgeven hoeveel leerlingen de lessen aan
de O.-I. inrichting volgen.
De Voorzitter. Dat aantal bedraagt op het oogenblik 15. De raming
voor het volgend jaar komt juist overeen met hetgeen voor schoolgelden
op de begrooting is gebracht.
De beraadslaging wordt gesloten.
Volgn. 15 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De Voorzitter. Volgn. 16, Opbrengst van schoo'geld van de Latijnsche
school, moet verhoogd worden met ƒ1160 en wordt dus gebracht op f 8160.
Volgn. 16 wordt zonder beraadslaging en hoofdelijke stemming goed
gekeurd.
De Voorzitter. Volgn. 17, Opbrengst van schoolgeld (Middelbaar on
derwijs), moet verhoogd worden met f 1300 en wordt dus gebracht op
f 13.300.
Volgn. 17 wordt zonder beraadslaging en hoofdelijke stemming goed
gekeurd.
Volgns. 1822 worden zonder beraadslaging en hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
De stemming over hoofdstuk II wordt aangehouden, omdat daarin voor
komt de som voor plaatselijke directe belastingen, die nog nader behoort
te worden vastgesteld.
Over hoofdstuk III wordt geen algemeene beraadslaging gehouden.
Volgs. 2325 worden zonder beraadslaging en hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
De Voorzitter. Volgn. 26. Renten van kapitalen, moet met 445 ver
minderd worden.
Volgn. 26 wordt zonder beraadslaging en hoofdelijke stemming goed
gekeurd.
Volgns. 2731 worden zonder beraadslaging en hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
Hoofdstuk III wordt met algemeene stemmen aangenomen.
Over hoofdstuk IV, Ontvangsten van verschillenden aard en toevallige
baten, wordt geen algemeene beraadslaging gevoerd.
Volgn. 32 wordt zonder beraadslaging en hoofdelijke stemming goed
gekeurd.
Volgn. 33, Pacht of opbrengst der Bank van Leening.
De heer Donner. Ik zou wel iets naders willen weten omtrent het ge
voelen van den Raad over de toekomst van de Bank van Leening, naar
aanleiding van het rapport bij ons ingekomen, waaruit men kan zien dat
de Bank achteruit gaat, zoodat, althans naar mijn oordeel, de vraag zou kun
nen gesteld worden: moeten wij voortgaan met die instelling in het leven
te behouden, of is de tijd ook gekomen om haar op te heffen? Ik wil mijn