88 nasium te verminderen met f 300, wegens het uitdeelen van prijzen. Alvorens dit voorstel in discussie te brengen, meen ik echter den heer Quant in bedenking te moeten geven of het wel beleefd zou zijn tegen over Curatoren, dien post van de begrooting af te nomen, zonder het advies van hun College in te winnen. Indien de post thans door ons wordt geschrapt, is er niets meer aan te doenterwijl wij den post, ook al komt hij op de begrooting voor, toch niet behoeven te gebruiken, indien Curatoren de afschaffing der prijzen wenschelijk achten. Wil echter de heer Quant zijn amendement handhaven, dan zal ik het natuurlijk, zoo het wordt ondersteund, in stemming berengen. De heer Quant. Na het door U aangevoerde, M. d. V., zal ik mijn amendement zeker niet handhaven, maar afwachten welk gevoelen door Curatoren over het prijsuitdeelen zal worden uitgesproken. De heer Cock. M. d. V.! Mag ik even het woord, en wel in de eerste plaats om mijne instemming te betuigen met het door U gesprokene. Het geldt hier inderdaad eene quaestie van opvoedkunde, die ernstige over weging en studie verdient. Ieder weet, dat het stelsel van prijzen uit te deelen zeer vele voorstanders maar ook een groot aantal tegenstanders telt. Het ligt mij nog versch in het geheugen wat er zoo al, met be trekking tot het middelbaar onderwijs, over deze quaestie in Leiden is voorgevallen. Met den Voorzitter ben ik van gevoelen dat het verreweg het beleefdst zal zijn bij Curatoren advies in te winnen. Deze zijn trouwens het best in staat den Raad voor te lichten, terwijl het bespreken van werkelijk moeilijke vraagstukken, zooals het hier bedoelde, en dat nog wel terloops bij de behandeling van een begrootingspost, minder gewenscht is en uit den aard der zaak minder goede resultaten moet opleveren. Wenscht de Raad, of wenscht een lid van den Raad echter dat een onderzoek in die zaak zal worden ingesteld, dan is niets gemakkelijker dan een voorstel in dien zin te doen, waarbij Curatoren uitgenoodigd worden hun gevoelen kenbaar te maken, voor het geval dat zij dit althans niet reeds uit eigen beweging mochten doen. Dit laatste is intusschen niet waarschijnlijk in dien zij slechts de individueele opinie van één lid daaromtrent kennen, bij het behandelen der begrooting uitgedrukt. De heer Damsté. Naar ik vernomen heb, is de rector van het gymna sium zeer vóór het behouden der prijzen. Wanneer ik daarbij zie welk een vlucht het gymnasium neemt, zooals men dat te Leiden nooit had durven verwachten, dan ben ik in dat opzicht erg conservatief en tegen alle verandering. De heer Quant doet mij dus genoegen door zijn amendement in te trekken. Volgn. 125 wordt thans goedgekeurd. Volgn. 126. Kosten voor middelbare scholen. De heer Quant. Hier meen ik toch veilig een amendement tot ver mindering van den post met f 200 te mogen voorstellen, n.l. wat betreft het uitdeelen van prijzen op de H. B. S. voor meisjes. De Voorzitter. Daartegen zou niet hetzelfde bezwaar bestaan, dat ik heb gemaakt tegen het amendement op volgn. 125, want juist eenige dagen geleden hebben B. en W. een brief ontvangen van de Commissie van Toezicht op het middelbaar onderwijs, houdende het voorstel om de prijzen voor de Meisjesschool af te schaffen. Nu wenschen B. en W. de zaak nog tot een punt van overleg te maken tusschen het Dagelijksch Bestuur en de Commissie van Toezicht; daarom zou ik gaarne zien dat deze post op de begrooting bleef, natuurlijk met dien verstande, dat er geen gebruik van zal worden gemaakt, tenzij de Commissie van Toezicht zich vereenigt met het voorstel van B. en W. Door zijn amendement in te trekken, om zou de heer Quant ons de gelegenheid niet afsnijden om een nader overleg met de Commissie van Toezicht te houden. De heer Quant. In dat geval trek ik mijn amendement in. Daar de heer Quant verklaard heeft zijn amendement in te trekken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging meer uit. De heer Juta. Begrijp ik het nu goed, M. d. V., dat de Raad een nader voorstel kan verwachten omtrent het al- of niet handhaven der prijzen op de H. B. S. voor meisjes? De Voorzitter. Ik heb er geen bezwaar tegen om de correspondentie die gevoerd zal worden mede te deelen aan den Raadmaar ik kan niet dadelijk zeggen dat het te houden overleg aanleiding zal geven tot het doen van een voorstel onzerzijds. Wanneer de Commissie van Toezicht niet vasthoudt aan haar voorstel tot afschaffing der prijzen, is er geen aan leiding tot het doen van een voorstel. De heer Juta. Neen, natuurlijk niet, maar in het tegenovergestelde geval wel. De Voorzitter. Juist. Deze post dient nog verhoogd te worden met f 350 ten gevolge van het toekennen van periodieke traktementsverhoo- gingen en bedraagt dus nu f 42.640. De heer Verster. M. d. V. Door ons geacht medelid den heer Du Rieu, naast mij gezeten, wordt mij gezegd dat de Raad later altijd nog zijne goedkeuring zal moeten hechten aan de f 200 die voor prijzen worden uitgetrokken. Is die opvatting juist? De Voorzitter. De heer Quant heeft zijn amendement ingetrokken. De heer Verster. De bedoelde f 200 blijven dus op de begrooting uit getrokken. In dat geval ben ik tegen het artikel. De Voorzitter^ Ja, maar er zal geen gebruik van gemaakt worden, wanneer de Comm. van Toezicht bij haar gevoelen blijft. De heer Du Rieu. Dus komt bij den Raad de quaestie van het al of niet uitreiken der prijzen aan de Meisjesschool niet meer in stemming? De Voorzitter. Wanneer de Raad dit mocht verlangenwel, maar thans is de quaestie nog niet in staat van wijzen en wij vragen alleen dat de zaak gelaten wordt zooals zij verleden jaar is geweest, totdat er gelegen heid is geweest om in overleg te treden met de Comm. van Toezicht. Mij dunkt, wanneer dat college van oordeel is dat prijzen toegekend moeten worden, dan zal buiten kijf, de Raad zich met dat gevoelen vereenigen, evenals hij dat vroeger deed bij het voorstel van dezelfde commissie om de prijzen voor de Jongensscholen af te schaffen, want het geldt eigenlijk eene paedagogische quaestie. Nu schijnt het wel vreemd dat op de eene inrichting van Middelbaar onderwijs prijzen worden toegekend en op de andere niet, maar men be denke dat in die zaak de directeur en de directrice een groote stem heb ben en ook op dit punt de gevoelens der deskundigen verdeeld zijn. Ver der moet ik bij dit nummer nog mededeelen dat ingevolge later ingeko men voorstel omtrent de parallelklassen, letter f nog met f 100 dient verhoogd te worden. Het voorstel is onder de Ing. St. opgenomen. Volgn. 126 wordt thans goedgekeurd. Volgn. 127 wordt goedgekeurd. Art. 128: Kosten van het Lager onderwijs. Voorzitter. Ook deze post moet verhoogd worden, en wel met f 300 wegens het toenemend aantal leerlingen in de scholen der 3<ie en 4de k!asse, die gebruik willen maken van de gelegenheid om Fransch te leeren. Daar bij de laatste inschrijving het getal met 61 is toegenomen, zullen er twee nieuwe klassen moeten ingericht worden met twee onder- wijzers ieder op een jaarwedde van f 150. Het uit te trekken bedra<* zal dus worden f 114,520. Volgn. 128 wordt thans goedgekeurd. Volgn. 129132 worden goedgekeurd. Volgn. 133: Kosten van het instandhouden van schoollokalen enz. De heer Juta. M. d. V. 1 De Comm. van Fin. stelt voor vijf posten te zamen bedragende f 10,750, van dit nummer der begrooting te schrappen en het bedrag, na aftrek van de 30% subsidie van het Rijk, over te bren gen op den post voor onvoorziene uitgaven. Wat de laatste vier posten betreft heb ik daartegen geen bezwaar, maar wel wat den eersten aan gaat d. de afscheidingen voor de Meisjesschool l8*8 klasse. Ik weet wel dat de Wet zooals de Comm. van Fin. terecht opmerkt, deze uitgave niet verplichtend stelt, doch maak opmerkzaam dat Burg. en Weth. zeker ook overtuigd dat de voorgestelde afscheidingen noodzakelijk zijn den post van f 2190. afzonderlijk op de begrooting hebben gebracht, en niet onder die rubriek van veranderingen welke zij meenden dat noo- dig waren ingevolge Kon. Besluit van 1 Mei 1882. En inderdaad, ook al schrijft de Wet het niet voor, zoo is toch het plaatsen van die afschei dingen op de Meisjesschool l8t8 klasse zeer urgent Men heeft met het aanbrengen van verbeteringen op die school lang, misschien reeds te lang gewacht, altijd in afwachting dat de hoogere klassen er zouden zijn afge nomen. Die hoogere klassen nu zijn er afgenomen, er is een middel bare school opgericht en nu is het tijd, meen ik, om niet langer te wachten met de hoog noodige verbeteringen. De voorgestelde vier afschei dingen zullen geplaatst worden in de twee vleugellokalen; in elk lokaal zitten drie klassen, die slechts door gordijnen van elkander gescheiden zijn. Tengevolge van het leven en het gegons, dat onwillekeurig in een school heerschen moet gedurende de les, is het geven van onderwijs in die klas sen zeer hinderlijk, terwijl de gordijnen natuurlijk het overzicht over de drie klassen beletten. Ook nog in andere opzichten is het wenschelijk dat glazen zijwanden spoedig aangebracht worden. Op de Meisjesschool l8'8 klasse namelijk wordt helaas nog een zeer ouderwetsch soort van schoolbanken gebruikt, ik meen dat zij indertijd uit noodzaak van de stads-timmerwerf zijn gehaald. Terwijl nu de andere scholen reeds de nieuw model school banken hebben, moet zich deze Meisjesschool gedeeltelijk behelpen met die oude banken waarvan enkele zelfs zonder leuningen waren, zoodat de directrice, op de herhaalde klachten van de ouders, er eindelijk toe is moe ten overgaan om een soort van hulpleuning te laten aanbrengen. Zoolang men echter niet weet, dat de glazen wanden bepaald zullen worden gesteld, kan er ook geen voortgang met de nieuwe banken wor den gemaakt, omdat de afmetingen dier banken afhangen van eene juiste plaatsing dier afscheidingen. De Comm. van Fin. voert aan, dat de school- autoriteiten het niet geheel eens zijn omtrent het nut van de bedoelde afscheidingen. In het algemeen wil ik daarover nu niet spreken, maar voor deze school kan ik de heeren verzekeren, dat het nut onbetwistbaar is, en voor zoover ik weet door alle autoriteiten is erkend. De commissie voor het Lager onderwijs heeft in haar jaarverslag hierop ook reeds ge wezen. Om al deze redenen zou ik aan de Comm. van Fin. in overweging willen geven om hare goedkeuring te schenken aan mijn voorstel om van dit volgn. de f 2190 niet af te nemen. Daardoor zou volgn. 133 niet ver- minderd worden met f 10570, maar slechts met f 8380, en zou volgn. 41, dat betreft de 30% vergoeding van het Rijk, slechts verminderd wor den met f 2514, en het verschil ad f 5866 op de onvoorziene uitgaven gebracht moeten worden. De Voorzitter. Door de Commissie van Financiën was voorgesteld om dezen post te verminderen met f 10,570, de heer Juta stelt voor om haar slechts te verminderen met f 8380 en daarentegen de onvoorziene uitgaven te vermeerderen met f 2514. Volgnummer 41 zou dientenge volge dienen verminderd te worden met deze laatste som. De heer De Goeje. Ik ondersteun ten zeerste hetgeen door den heer Juta gezegd is. Dat de afscheidingen in de Meisjesschool l8'8 klasse inder daad noodzakelijk zijn, is duidelijk gebleken. Ook heeft de Schoolcommissie meermalen op het aanbrengen er van aangedrongen. Ik zou het dan ook zeer te betreuren vinden, indien dat werk uitgesteld werd. Maar het zij mij vergund nog eene opmerking te maken en eene vraag te doen. Wat in de memorie van antwoord van de afscheidingsschotten wordt gezegd, is ook toepasselijk op het maken van houten vloeren in de school in de Gortestraat. Wordt toch herstelling van de vloeren vereischt, dan is het natuurlijk een ander geval, maar voor het overige laat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1882 | | pagina 10