GEMEENTERAAD FAN LEIDEN. 87 INGEKOMEN STUKKEN. N°. 19». Leiden. 5 October 1882. In de zitting van 3 Augustus jl. werd naar aanleiding van het verzoek van de Besturen van eenige afdeelingen der Maatschappij van Landbouw over eene beplanting van de Beestenmarkt besloten een onderzoek te doen instellen naar den toestand in deze van de veemarkten op andere plaatsen en intusschen adressanten van het advies van den veearts, die tegen eene beplanting bezwaar had ingebracht, in kennis te stellen. Van dit besluit is aan adressanten mededeeling gedaan en sedert is van hen geen nader verzoek ingekomen, terwijl door het Bestuur der afdeeling Leiden en Omstreken van genoemde Maatschappij, bij nevensgaand adres" het verzoek is gedaan dat vooralsnog tot de beplanting van de Beesten markt niet worde overgegaan, en in overweging wordt gegeven de voor malige IJzerengracht, de Nieuwe Beestenmarkt, met eene rij boomen te doen beplanten. Uit het hierbij gevoegd rapport der Commissie van Fabricage blijkt dat daartegen geen bezwaar bestaat en de kosten van zoodanige beplanting geraamd worden op 250. Vermits blijkens het ingesteld onderzoek in sommige gemeenten de Bees tenmarkt beplant is, terwijl in andere zulks niet het geval is, komt het ons wenschelijk voor met de voorgestelde beplanting eene proeve te nemen en geven wij Uwe vergadering mitsdien in overweging de gevraagde som van 250 te dien einde beschikbaar te stellen door verhooging met dat bedrag van den post Onderhoud van straten en pleinen, te vinden door afschrijving van den post voor Onvoorziene Uitgaven. Een staat van af- en overschrijving wordt tevens ter vaststelling hierbij overgelegd. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Aan den Raad der gemeente Leiden. Geeft met verschuldigde hoogachting te kennen: het Bestuur der afdeeling Leiden en Omstreken der Hollandsche Maat schappij van Landbouw; dat het vernomen heeft dat eenige zusterafdeelingen in de omgeving van Leiden gevestigd, zich tot Uwen Raad gewend hebben met het verzoek dat de Beestenmarkt alhier met boomen zal worden beplant; dat naar aanleiding van een daartoe ontvangen uitnoodiging van ge noemde Afdeelingen de zaak der beplanting destijds een punt van gezette overweging bij de afdeeling Leiden heeft uitgemaakt; dat men eenparig van gevoelen was dat eene beplanting van de markt met gewenscht is, omdat thans reeds de ruimte te klein is voor de plaat sing van het vee dat op de voorjaars- en najaarsmarkten in den regel wordt aangevoerd; dat het marktterrein dat thans reeds ondoelmatig is, daardoor vooral in het najaar nog ondoelmatiger zou worden; dat echter de plaatsing van eene rij iepenboomen op de IJzerengracht zoogenaamde Schapenmarkt, wellicht nuttig zou kunnen worden geacht-' dat de afdeeling zich vleit dat vroeger of later een ruimer en meer geschikt terrein voor het houden van de veemarkt zal worden bestemd- dat echter, in elk geval, eene overdekte markt ver te verkiezen is aan eene markt met boomen beplant. Redenen, waarom het Bestuur der genoemde afdeeling, Uwen Raad eer- biediglijk verzoekt te besluiten: dat vooralsnog tot de beplanting van de Veemarkt niet zal worden overgegaan. 't Welk doende, Het Bestuur der Afdeeling Leiden en Omstreken der Hollandsche Maatschappij van Landbouw. S. De Ci.ercq, Voorzitter. Leiden, 23 Augustus 1882. Jan Plemp, Secretaris. Leiden, 26 September 1882. De Commissie van Fabricage heeft de eer op het adres van de afdeeling Leiden en omstreken der Hollandsche Maatschappij van Landbouw, te be richten, dat de beplanting der Nieuwe Beestenmarkt kan geschieden door het plaatsen van boomen, 't zij iepen, kastanjes of platanen, op het mid den der palen langs het gangpad volgens bijgevoegde teekening, waarvoor noodig is aanvoer van bereidde aarde in den grond, die uit eene met zand gedempte gracht bestaat. De kosten van zoodanige beplanting worden geraamd op 250 die ais buitengewone uitgaaf niet uit de beschikbare som op de begroot'ing van 1882 kunnen worden gevonden, maar waarmede de som voor het onder houd der markten moet worden verhoogd. Aan Heeren Burg. en Weth. De Commissie van Fabricage der gemeente Leiden. N». 19S. Leiden, 5 October 1882. N°. 193. Leiden, den 10 October 1882. De Comm. van Fin. heeft de eer U te berichten dat het onderzoek der begrooting voor 1883 van de Bank van Leening alhier tot geene aanmer kingen heeft geleid. Zij stelt U derhalve voor die begrooting goed te keuren. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 194. Leiden, den 10 October 1882. De Comm. van Fin. heeft de eer Uwe vergadering mede te deelen dat zij op den in hare handen gestelden suppletoiren staat van begrooting van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis voor den dienst 1882 geene bedenkingen heeft, weshalve zij U in overweging geeft dien goed te keu ren in ontvangst ad 1444.55y2 en in uitgaaf ad 1444.55'/, slui tende quite. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Op de ontwerp-begrooting van 1883 hebben wij gemeend een som van 2500 te moeten uittrekken voor een te verleenen subsidie aan de eerlang op te richten Praktische Ambachtsschool, terwijl daarbij de toezegging is gedaan dat een daartoe strekkend afzonderlijk voorstel aan Uwe vergade ring zoude worden ingediend en deze zaak reeds een punt van voorloopige bespreking in de sectiën heeft uitgemaakt. Wij kunnen U hieromtrent thans het volgende mededeelen. Het plan tot oprichting van eene Praktische Ambachtsschool is, blijkens de rondgedeelde circulaire, uitgegaan van de vereeniging Bouwkunst en Vriendschap, in welke circulaire, het doel der instelling en de daaraan in deze gemeente bestaande behoefte duidelijk is uiteengezet. Ingevolge deze uitnoodiging heeft zich alhier een vereeniging geconstitueerd onder den titel: De Praktische Ambachtsschool, waarvan de statuten voorloopig zijn vastgesteld. Een 150tal personen hebben zich tot een jaarlijksche bijdrage verbonden en zijn tot de vereeniging toegetreden, terwijl de jaarlijksche vaste bijdragen ongeveer een som van 1000 beloopen en bovendien door verschillende personen giften zijn geschonken tot een bedrag van ongeveer 3000 voor de oprichtingskosten. Het Bestuur van het Genootschap Mathesis Scientiarum Genitrix heeft zich bereid verklaard de noodige samenwerking te verleenen inzooverre de leerlingen der Ambachtsschool verplicht zullen zijn de lessen van het Genootschap waar te nemen om het theoretisch en voor een groot deel het teekenonderwijs te volgen. De middelen waarover aanvankelijk kan worden beschikt zijn niet vol doende om de school op een uitgebreiden voet, zooals zulks het geval is te Groningen, Arnhem, Rotterdam, Leeuwarden, Goes en andere plaatsen in te richten, noch om een eigen gebouw te stichten. Het Bestuur heeft zich derhalve verplicht gezien de school op een beperkte schaal te ont werpen en zich vooreerst te bepalen tot het onderwijs in enkele vakken. De ervaring in andere gemeenten opgedaan heeft evenwel geleerd dat men reeds in de eerste jaren na de oprichting eener praktische Ambachtsschool op een getal van 50 tot 100 leerlingen mag rekenen, op grond waarvan over eenigszins ruime werkzalen moet kunnen worden beschikt. De kosten van oprichting zijn geraamd op ongeveer 2800 en zullen derhalve uit de reeds toegezegde bijdragen kunnen worden gevonden; de jaarlijksche uitgaven zijn geraamd op 3650, terwijl de inkomsten,'be staande uit de bijdragen en de schoolgelden, niet hooger kunnen worden uitgetrokken dan op ƒ1150, zoodat een vermoedelijk te kort ontstaat van 2500. Het komt ons voor dat eene praktische Ambachtsschool hier ter stede in eene algemeen erkende behoefte voorziet en voor de vorming van den ambachtsstand van het hoogste gewicht is, zoodat wij het in het wer kelijk belang der gemeente achten, op het voetspoor van andere gemeenten, door het verleenen van finantiëelen steun uit de gemeentekas de tot stand- koming dezer inrichting mogelijk te maken. De belangstelling door de burgerij thans reeds in deze betoond geeft de vaste overtuiging dat het hier eene zaak geldt van groot gewicht voor de gemeente, en die eene algemeene sympathie heeft mogen ondervinden. Wel werden reeds bij de behandeling van de begrooting in de sectiën eenige bedenkingen in het midden gebracht niet zoozeer tegen de zaak zelve, maar meer met het oog op de vrees dat de school zoodanig zoude worden ingericht dat zij ten slotte hoofdzakelijk zoude strekken in het belang van de meer gegoede burgerklasse, doch het komt ons voor dat die bezwaren voor oplossing vatbaar zijn. Vooreerst toch is het schoolgeld, zooals blijkt uit de voorloopig vastge stelde statuten, op een zeer laag bedrag vastgesteld. Het leergeld wordt namelijk verdeeld in 3 klassen, 1ste klasse 10 23e klasse 5, 3da klasse 2.50 voor iederen leerling per jaar, terwijl aan het Bestuur is overgelaten in welke klasse de leerling geplaatst zal wor den en voor twee of meerdere zoons uit hetzelfde gezin vermindering van schoolgeld wordt toegestaan. Bovendien hebben leden der vereeniging, die minstens 10 's jaars bijdragen, het recht kosteloos een onvermogend leerling op de inrichting te plaatsen. Hierdoor wordt ongetwijfeld al eeniger- mate aan de geopperde bezwaren tegemoet gekomen. Door de bepaling verder dat als leerlingen alleen zij worden aangeno men, die het bewijs overleggen dat zij als leerlingen van het Genootschap Mathesis Scientiarum Genitrix zijn ingeschreven, worden uit den aard der zaak de lessen aan de Ambachtsschool beperkt tot de morgen en middag uren. De ingezetenen alzoo die door den nood gedrongen zijn hunne kin deren, zoodra zij den 12jarigen leeftijd bereikt hebben, in fabrieken of andere werplaatsen te doen arbeiden, ten einde althans eenigermate in de onder houdskosten van het gezin bij te dragen, zullen voorzeker niet van de Ambachtsschool voor hunne jongens kunnen gebruik maken. Doch wanneer de school op andere wijze werd ingericht dan waarop zij thans is ont worpen, zoude daarvan weinig goeds kunnen worden verwacht en zoo alleen de avonduren konden worden bestemd voor het aldaar te geven onderwijs dan zoude het aantal bezoekers uitermate gering zijn en de vruchten van weinig beteekenis. Bovendien mag de omstandigheid dat van eenige inrichting door eene zekere cathegorie van ingezetenen, om welke redenen dan ook, geen ge bruik kan worden gemaakt, naar onze overtuiging, geen aanleiding geven om, wanneer zij overigens in eene algemeen erkende behoefte voorziet en in het werkelijk belang wordt geacht van de gemeente in het algemeen, daaraan den flnancieelen steun der gemeente te ontzeggen. Wij blijven daarom overtuigd dat het wenschelijk is en in alle opzichten te rechtvaardigen, dat ten behoeve van de hier bedoelde inrichting een jaarlijksch subsidie uit de gemeentekas, in casu van ƒ2500, worde toegekend. Wat de localiteit betreft, waarin de school zal worden gevestigd, blijkt uit het boven medegedeelde dat het Bestuur voorloopig het voornemen niet heeft daarvoor een eigen gebouw te stichten, zoodat een bestaand lokaal daarvoor zal moeten worden ingericht, terwijl de aandacht is ge vestigd op een gedeelte van het Caecilia-Gasthuis aan de Zuid- en West zijde van het Stedelijk Werkhuis. De aldaar gelegen zalen zouden door eenige wijzigingen geschikt kunnen worden gemaakt voor het doel en ge noegzame ruimte aanbieden voor het onderwijs in het timmeren, smeden en verven. Een daarop betrekkelijk rapport der Commissie van Fabricage

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1882 | | pagina 1