66
uit eenigszins blijkt wat men berekenen moet voor de kosten, die anders
voor onze rekening zouden blijvende provisie voor commissionairs
of makelaars, worden nu ook door de combinatie betaald. Dit alles in
aanmerking nemende, komt men tot de conclusie dat dit aanbod ongeveer
gelijk staat met eene leening, welke wij zeiven tegen 96% sloten.
Wannéér wij in ons voorstel zeiden dat eene niet onbelangrijke rente
besparing wordt verkregen, door een gedeelte van de vorige leening af te
lossen met de f 21.700 die wij te veel ontvangen, dan wordt daarmede
bedoeld, dat voor een kapitaal van f 22.000, tegen 4Yj geleend
de rente wordt verminderd tot op 4 eene financiëele operatie welke
niet anders dan voordeelig voor de gemeente kan worden genoemd.
Wat nu betreft de opmerking, dat wij de eerste jaren zullen moeten
betalen 5 ik heb eene andere berekening gemaakt dan de heer Don-
ner, namelijk deze: wanneer de rente berekend wordt tegen den pari
koers, dan komt dit voor de geheele leening op iets minder dan 4%
Ik heb de rekening van den heer Donner, die ik overigens gaarne voor
juist houd, niet gevolgd, doch eene andere, die over den geheelen duur
van de leening loopt. De quaestie, dat wij art. 136 van de gemeentewet
niet zouden opgevolgd hebben, door eene geldleening te sluiten zonder de
middelen aan te geven waaruit rente en aflossing zullen gevonden worden.
Ik meen dat in art. 3 voldoende die middelen worden aangewezen, waarin
gezegd wordt, dat het bedrag van rente en aflossing wordt bestreden uit
de inkomsten der gemeente. In de vroeger door ons uitgegeven prospec
tussen is dit nog eenigszins ruimer omschreven door te zeggen dat tot
zekerheid alle goederen en eigendommen van de gemeente voor de leening
werden verbonden. Wanneer voorgesteld werd dit ook in artikel 3 op te
nemen, dan zou ik mij daartegen niet verzetten. Het eene komt mij echter
voor evenveel waard te zijn als het andere.
Wanneer wij de gelden voor rente en aflossing benoodigd niet op de begroo
ting brachten, dan spreekt het wel van zelf dat wij de begrooting van
de Gedep. Staten zouden terugkrijgen met uitnoodiging om dien post er op
te brengen. En wanneer wij in gebreke bleven rente of aflossing te beta
len, dan zouden de obligatiehouders van hunne zijde evenmin in gebreke
blijven de gemeente in rechten aan te spreken. Ik geloof dat aan de be
doeling van de wet door ons voldaan wordt, wanneer wij jaarlijks de
rente en aflossing op de begrooting brengen, bij het aangaan der leening
bepalen dat dit zal geschieden, en de rente en aflossing uit de inkomsten
der gemeente zullen bestreden worden.
Wat betreft de bewering van den heer Donner dat daarvoor speciaal
de inkomstenbelasting aangewezen, en deze dus met dat bedrag verhoogd
zou moeten worden, deze gaat geloof ik te ver. Wij hebben toch be
houdens enkele uitzonderingen moet ik zeggen geen bepaalde posten
van uitgave op de begrooting die bestreden moeten worden uit bepaalde
posten van ontvangst. Er zijn slechts en dit zijn de Uitzonderingen
die ik bedoelde enkele posten van inkomsten en uitgaven die tot het
zelfde bedrag op de begrooting worden gebracht, omdat zij in de werke
lijkheid tegen elkander moeten opwegen en, die men dus misschien zou
kunnen zeggen dat uit elkander betaald worden. Overigens betalen wij
het totaal van de uitgaven uit het totaal van de inkomsten. In een vorige
vergadering heb ik er bovendien reeds op gewezen dat de leening die wij
thans sluiten, groot vijf ton, bijna voor de helft wordt gebruikt in onze
industrieele onderneming, de Gasfabriek. Ik acht het dus niet waarschijn
lijk dat de inkomstenbelasting speciaal verhoogd zal moeten worden met
de rente en aflossing die wij voor deze leening zullen te betalen hebben,
omdat daar tegenover zal staan een belangrijke post voor rente en af
lossing die ons door de Gasfabriek zal worden betaald.
De Gasfabriek ontvangt van de geleende som 225.000, en moet af
lossen 5% d. i. dus f 11.250; bovendien moet zij daarvan betalen 5%
rente, d. i. nog eens f 11.250. Wij zullen daarentegen voor de 5 ton
die wij leenen ik laat op het oogenblik de gedeeltelijke aflossing van
de 41/, pCt's leening buiten beschouwing f 20.000 aan rente, en on
geveer f 5000 aan aflossing. Het laatste cijfer is juister gezegd, eigenlijk
meer dan f 5000, maar nog geen f 6000. Enkele jaren zullen wij kun
nen volstaan met f 5000 te betalen, maar de meeste jaren niet; laat
ons dus liever zeggen f 6000. Aanvankelijk zullen wij dus /'26.000 jaar
lijks te betalen hebben; maar daarvan ontvangen wij ook, in den aan
vang, van de Gasfabriek f 22.500. Nu zal wel, naarmate de Gasfabriek
aflost, ook de door haar te betalen rente verminderen, maar daar tegen
over staat dat ook wij in dezelfde mate kunnen aflossen en dus ook onzen
rentelast verminderen. Wanneer wij meer fondsen uit de Gasfabriek ont
vangen dan wij noodig hebben voor aflossing zal ons niets verhinderen
die aflossing spoediger te doen geschieden dan oorspronkelijk het plan
was. Wij hebben ons verbonden minstens een zekere som af te lossen
en dus het recht, niet om die som te verminderen, maar wel om ze te
vermeerderen.
Nu moet ik evenwel opmerken dat de financiëele last voor de gemeente
het eerste jaar iets zwaarder zal zijn dan de volgende, omdat de Gasfa
briek hare aflossing een jaar later begint dan de gemeente. Het laat zich
echter aanzien dat de druk door deze leening teweeggebracht, over het
algemeen niet zwaar zal zijn. Daarenboven mogen wij voor het volgende
jaar weder eene niet onbelangrijke vermindering van den post voor rente
garantie der "Duinwaterleiding tegemoet zien. Ik kan" nu wèl reeds mede-
deeleri dat die post ook op de begrooting voor het volgende jaar een
belangrijker vermindering zal ondergaan dan wij meenden te mogen ver
wachten nadat zij verleden jaar reeds zoo aanzienlijk was gedaald. Wij
hebben toen de raming, zooals men zich zal herinneren wat laag geno
men om een lastige quaestie voorgoed van de baan te schuiven, die bij
de behandeling der begrooting voor 1881 tot groote verdeeldheid van
gevoelen aanleiding gaf. Niet alleen is de uitkomst voor het loopende jaar
tot nog toe niet beneden de verwachting gebleven, maar wij kunnen zelfs
voor het volgend jaar eene vermindering van rentegarantie tegemoetzien,
die over het algemeen zeer zal meevallen. Ik kan Uit deze leening nog
geen bijzondere reden putten om mij over den toestand van onze gemeente
ongerust te maken en voor het oogenblik niet inzien, dat zij eenen be
langrijken invloed zal kunnen uitoefenen op de inkomsten van het vol
gende jaar. De ondervinding zal ons doen zien, wanneer de begrooting is
opgemaakt en wij de cijfers voor ons hebben, of deze opvatting al dan
niet juist is.
De heer Donner. Mijne objectiën gelden niet den vorm maar den in
houd van art. 3 van het concept-besluit. Ik vind er niet in terug wat
in het 2® lid van art. 136 gevorderd wordt. Wat ik had gewenscht, dat
uitgedrukt zou worden, is de Voorzitter zoo goed geweest, naar aanlei
ding van mijne opmerking, in substantie te geven. Ik meen, M. d. V.,
dat, waar het zulk een belangrijke leening geldt, alles moet gedaan wor
den om het vertrouwen van onze burgerij niet te schokken, en dat eene
uiteenzetting van de middelen voor de rente en aflossing der leening,
zooals die nu door U gedaan is aangenomen dat dit alles zoo zal uit
komen bij de voordracht der leening niet had moeten ontbreken. Dan
zou deze leening in onze stad misschien meer bijval gevonden hebben.
Ik kan die taktiek niet goedkeuren. Wij vertegenwoordigen hier onze
burgerij, onze stad, die kennis neemt van de genomen besluiten en het
is daarom gewenscht dat de Raad zooveel mogelijk het vertrouwen zoekt
te winnen, waardoor de tegenspraak zal verminderen, maar die blijven
zal, zoolang er zoo weinig openbaarheid bestaat. Art. 3 van het concept
besluit is een waarborg voor hen die aan de leening deelnemen, niet voor
de burgerij dezer stad, omdat er met geen woord in te lezen staat uit
welke middelen Burg. en Weth. zich voorstellen de rente en aflossing der
leening te vinden; dit blijft mijne aanmerking.
De Voorzitter. Wat de meening betreft door den heer Donner opge
worpen, dat de opbrengst der inkomstenbelasting speciaal zou moeten ver
bonden worden voor de rente en aflossing dezer leening, kan ik nog aan
voeren, dat wij hier dezelfde bepalingen gemaakt hebben, die wij bij de
vorige door de Gedep. Staten, goedgekeurde leening opnamen. De heer Don
ner heeft verder gesproken van eene zekere taktiek. Hier kan echter zeker
van zoodanige taktiek geen sprake zijn. Het schijnt namelijk aan zijne
aandacht ontgaan te zijn, dat ik zoo straks niet anders gedaan heb,
dan herhalen hetgeen in eene vorige vergadering reeds door mij gezegd
is. Toen, ik meen dat het in de vergadering van I Juli is geweest, is
door mij o. a. ook reeds uiteengezet dat een groot deel van deze leening
bestemd was voor de Gasfabriek en welke financieele voordeelen daarvan
voor de gemeente te wachten waren. In zoover dus de leden van den
Raad of het publiek deze inlichtingen nog noodig hadden, zijn die reeds
ruim 4 weken geleden van hier uitgegaanen wanneer men dus minder
vertrouwen stelt in het beleid van Burg. en Weth., dan kan men zich
althans in dit geval zeker niet beroepen op het missen van inlichtingen.
Ik zou in geen geval iets anders hebben kunnen mededeelen dan het zoo
even gesprokene, hetgeen eene herhaling was van hetgeen vroeger reeds
was gezegd. Ik behoef hier zeker niet bij te voegen, dat wij met genoe
gen gehoord hebben, dat de heer Donner zich met ons voorstel kan vereenigen.
De voordracht wordt daarop met algemeene stemmen aangenomen.
V. Rekening van het Stedelijk Werkhuis over 1881.
(Zie Ing. St. n°. 137).
De Voorzitter. Thans zou aan de orde zijn de rekening van het Ste
delijk Werkhuis, maar deze moet evenals de vorige maal onafgedaan blij
ven, omdat de vergadering onvoltallig wordt, wanneer de bestuursleden
van het Werkhuis haar hebben verlaten.
Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.