45 stel dit gedeelte van zijn voorstel op hoogen prijs, omdat ik meer dan eens zelf in dezen Raad voor publiciteit heb gestreden en steeds geijverd heb voor het zooveel mogelijk laten drukken en zoodoende publiek ma ken van alle stukken, die ter zake dienende zijn, overtuigd als ik ben, dat het in den geest van den tijd en van de gemeentewet ligt, het pu bliek zelf volledig in staat te stellen een juist oordeel te vellen over de handelingen zijner vertegenwoordigers. Te meer waardeer ik dat gedeelte van het voorstel, nu er onder de hier bedoelde, nog niet gepubliceerde stukken, eenige voorkomen, die zeer gewichtig zijn, onder anderen een advies van den Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs, dat werkelijk overweging verdient, verder een zeer belangrijk advies omtrent het ver houwen van de school op de Oude Vest, van den heer Van Dijkenfin, tal van geschriften, die inderdaad waard zijn publiek gemaakt te worden. De Voorzitter. Mag ik er op wijzen, dat het nu blijkt dat er wel degelijk gelegenheid is geweest de stukken te onderzoeken, uit het goede gebruik dat de heer Cock blijkt daarvan gemaakt te hebben. Indien er leden zijn die dit verzuimd hebben, dan mogen zij dit alleen aan zich- zelven wijten. De heer Cook. Mag ik hierop antwoorden, dat het, ja, wel waar is, dat de stukken 21/, a 3 dagen ter visie gelegen hebben voor de leden van den Raad, maar dat het publiek hoegenaamd geen gelegenheid gehad heeft daarvan eenige kennis op te doen. De Voorzitter. Ik wenschte alleen nog aan te voeren, dat ik vol strekt geen vijand van publiciteit ben en niets tegen het drukken heb maar dat het niet het publiek, maar de Gemeenteraad is die de zaken be handelt, zooals door den heer Buys terecht is opgemerkt. De heer Knappert. Een enkel woord, M. d. V., tot toelichting mijner stem die ik voor de motie wensch uit te brengen. Voor zoover de tijd mij dit veroorloofde, heb ik mij de moeite gegeven de stukken nauwkeurig na te gaan, en daarbij, wat mij betreft een gevestigd denkbeeld verkre gen, zoodat ik in staat zou zijn, in deze eene beslissing te nemen. De motie van ons medelid, de heer Buys, heeft, dit moet ik erkennen, zeer veel aantrekkelijks en des te meer voor hen, die geen tijd hebben gehad om de zaak voldoende te onderzoeken en eene vaste overtuiging te krij gen, die van zeer veel belang is. Al mag men nu ook voor zichzelf tot eene bepaalde overtuiging gekomen zijn, zoo komt het mij toch voor, dat tegenover een geacht medelid dezer vergadering, wiens advies op hoogen prijs wordt gesteld, de beleefdheid medebrengt het gevraagde uitstel te verleenen. De Voorzitter. Ik kan dit laatste gezegde niet met stilzwijgen voor bijgaan. Zeer zeker kan de heer Knappert niet meer waarde hechten aan de adviezen van den heer Buys dan ikhet is echter niet noodig daar verder over uit te weiden. De heer Buys weet dat zijne adviezen niet alleen hier in den Raad, maar in zeer wijden kring gewaardeerd en steeds ernstig overwogen worden. De heer Buys zit hier echter als lid van Raad en als zoodanig eischt de beleefdheid tegenover hem niets meer dan tegenover ieder ander lid van den Raad; en om nu uit be leefdheid tegenover één lid de behandeling van eene zaak uit te stel len, dat gaat niet aan. Wie waarborgt ons dat er in eene volgende en in verschillende volgende vergaderingen niet weder wordt voorgesteld uit beleefdheid voor een ander lid de zaak te verdagen? Wij zouden dan 27-maal bij elkander kunnen komen en 27-maal de zaak moeten uitstellen. De heer Knappert. Ik zie niet in, M. d. V., waarom eene krachtig ondersteunde motie als deze, waarin de heer Buys de behandeling dezer belangrijke zaak wenscht aan te houden, omdat hem de tijd heeft ont broken inzage van de stukken te nemen, die slechts enkele dagen ter visie hebben gelegen, niet mede uit een oogpunt van beleefdheid tegenover Uwe voorstellen zou kunnen worden ondersteund, wanneer men zooals in deze gaarne diens advies verneemt en wanneer de zaak daardoor niet be hoeft te worden geschaad. De heer Buys. Ik ben het volmaakt met U eens M. d. V., dat het argument door den heer Knappert aangevoerd, hoe vriendelijk ook bedoeld, niet kan en niet mag gelden. Ik denk er waarlijk niet aan om aan de Vergadering eene benificie te vragen ten mijnen behoeve alleen. Ware de Raad in de gelegenheid geweest de voorstellen nauwkeurig te over wegen en hadden alleen persoonlijke omstandigheden mij belet van de gelegenheid om de zaak behoorlijk te leeren kennen, gebruik te maken, dan zou ik, met hoeveel leedwezen ook, eenvoudig niet ter vergadering zijn gekomen en de beslissing hebben overgelaten aan de beter ingelicbten. Maar ik kom op voor het recht van de geheele vergadering en beweer dat aan deze de gelegenheid om zich behoorlijk te doen voorlichten even zeer ontbroken heeft als aan mij. En nu nog een laatste woord. De zaak die wij hier bespreken betreft eene onderwijs-quaestie, en zoo eenige dan vordert deze eene voorzichtige behandeling, kunnen wij ons in deze quaestie niet verstaan dan kunnen wij toch daarvoor zorgen, dat de minderheid nimmer reden hebben om de loyauteit van de wapenen die wij gebruiken in twijfel te trekken. En daarom hebben wij hier voor tweeërlei te zorgen: 1° dat wij niet beslissen zonder volledige kennis van zaken en 2° dat wij aan het publiek buiten ons zoo ruim mogelijk de gelegenheid openstellen om zijn licht te laten schijnen over het aanhangige vraagstuk. De Voorzitter. Slechts dit enkele in antwoord aan den beer Knappert Het voldoende ondersteunen van eene motie is een noodzakelijke vereischte voor het behandelen der motie. Meer zal ik daarover niet zeggen. In de tweede plaats nog een enkel woord over hetgene door den heer Buys gezegd is. Ik zoude veel daaraan kunnen toegeven, wanneer het thans de vraag gold van het oprichten eener Burgerschool voor Meisjes. Het is echter een feit dat daartoe reeds drie jaren geleden besloten is. Wij heb ben nu slechts te doen met de quaestie hoe en waar de school gebouwd moet worden. Dit nu is niet eene zaak van zoo overwegend belang om het publiek er in te moeien. Het publiek heeft trouwens gelegenheid ge noeg gehad om daarover zijn oordeel te vestigen. Dit is gebleken uit het adres aan den Raad. Ook de Raad heeft genoegzaam tijd gehad de zaak te overwegen. Reeds drie jaren geleden is de zaak aan den Raad medege deeld en uit hetgeen door de heeren Cock en Knappert is gezegd, blijkt dat de leden van den Raad voldoende in de gelegenheid zijn geweest datgene wat aan hunne kennis ontbrak in de leeskamer aan te vullen. De heer Dercksen. Gaarne had ik thans gezwegen, maar ik heb ééne opmerking niet hooren maken, die toch wel van eenig gewicht is. Ze is deze: Door opheffing van de geheimhouding omtrent hetgeen in eene ge heime raadszitting gesproken en voorgevallen is, zijn door U, M. d. V., als het ware nieuwe stukken in het geding gebracht. Daaruit blijkt ge noegzaam dat men hetgeen in die raadszitting behandeld werd op de eene of andere wijze bij deze openbare behandeling wenscht in aanmerking genomen te zien. Nu wensch ik te vragen of het niet zou kunnen ge beuren dat door de opheffing nieuwe gezichtspunten werden verkregen, althans mogelijk gemaakt, en of wij na de onthulling voor het publiek van hetgeen vroeger met den sluier des geheims overtogen was niet reden te meer hebben uitstel te vragen van de behandeling eener zaak van zoo groot gewicht als ons heden ter beslissing is voorgelegd? De heer Zaaijer. M. d. V.! Ik had zoo gaarne gewenscht de zaak, die ons zoolang bezig houdt, heden te kunnen afdoen en het doet mij werkelijk leed te moeten medewerken om de beslissing te verdagen. De argumenten van den heer Buys zijn echter, naar mijne meening, zóó klemmend, dat ik mij niet gerechtigd acht tegen zijn motie te stemmen. Voor mij zeiven vraag ik geen uitstel, daar ik in de laatste weken zoo vele plannen en teekeningen voor de Hoogere Burgerschool en het Gym nasium onder de oogen gehad heb, dat ik tot het nemen eener beslissing gereed ben. Maar ik weet uit ervaring dat het inderdaad moeite kost om daartoe te komen. Wanneer er dus, zooals blijkt, in deze vergadering leden zijn, die den tijd te kort achten om tot een besluit te komen, kan ik hun geen ongelijk geven en daarom zal ik stemmen voor de motie van orde van den heer Buys. De Voorzitter. Ik wil alleen den heer Dercksen antwoorden, dat zijne opvatting niet juist is. De opheffing van de geheimhouding heeft geene andere beteekenis dan het publiek in kennis te stellen met het feit dat de Raad in de zitting met gesloten deuren van 16 Februari, besloten heeft om de Hoogere Burgerschool voor Meisjes en het Gymnasium op de Ruïne te bouwen. Het is waarschijnlijk dat wanneer het publiek dit had geweten, het zich onthouden zou hebben van de inzending van dat adreseen andere beteekenis heeft de opheffing der geheimhouding echter niet en zij kan dus geen aanleiding geven tot uitstel van de behandeling der zaak. De heer Dercksen. Het schijnt dat aan hetgeen in de bedoelde ge heime raadszitting werd besproken een anderen zin gehecht wordt door U, M. d. V., dan door de overige aanwezige raadsleden geschiedt. Vol gens U, zou de meerderheid van den Raad zich zedelijkerwijze verbonden hebben tot het stichten van twee schoolgebouwen op de Ruïne, volgens anderen zou die opvatting eene onjuiste zijn. Bij zulk een verschil van mee ning mag het niet overbodig geacht worden de notulen dier geheime raadszitting nog eens in te zien en, ware het slechts daarom, een uitstel van eenige dagen zou wenschelijk wezen. Ik zal dan ook in dien geest mijne stem uitbrengenmaar veroorloof mij inmiddels de opmerking dat ook in deze blijkt hoe voorzichtig men moet zijn met het gebruik maken eener vergunning der Gemeentewet, die, met de beste bedoelingen, door plaatselijk besturen tot een gevaarlijk wapen kan worden gemaakt tegen eene openbaarheid, van welker wenschelijkheid die Wet in den regel uitgaat. De Voorzitter. Ik moet er U nogmaals aan herinneren dat de stem ming heeft plaats gehad, over het voorstel om eene zekere opdracht aan Burg en Weth. te doen. Zeer duidelijk werd toen vooraf besproken welke beteekenis aan die opdracht moest worden gegeven en het gaat niet aan deze beteekenis aan de opdracht te ontzeggen, omdat zij op zichzelve niet aan eene bijzondere stemming is onderworpen. Dat is en blijft mijn beweren. De motie-Buys alsnu in stemming gebracht, wordt aangenomen met 15 tegen 8 stemmen, die van de heerenDamsté, De Fremery, Van Wensen, Bool, Zaalberg, De Goeije, Hartevelt en den Voorzitter. X. Voordracht tot verhooging der begrooting enz. (Zie Ing. St. n°. 117). De Voorzitter. Ik stel voor deze voordracht in behandeling te nemen, zoo de Raad daartegen geen bezwaar heeft. De voordracht is door de Commissie van Financiën onderzocht en teruggekomen met het advies, dat zij zich daarmede vereenigt. De heer Cock. Kunt U mij mededeelen tegen welken koers men dit geld tijdelijk denkt op te nemen? De Voorzitter. Tegen den koers van den dag. De heer Cock. Ik dank U, M. d. V., voor de gegeven inlichting. In stemming gebracht, wordt de voordracht met algemeene stemmen aangenomen. De Voorzitter. Wenscht nog een der leden het woord? De heer Damsté. Ja, M. d. V.Ik wenschte U de mededeeling te doen, dat ik mij morgen, wegens gezondheidsredenen mijner huisgenooten, een week of zes naar het buitenland zal begeven en in dien tijd eventueele Raadsvergaderingen niet zal kunnen bijwonen, tenzij ik om deze of gene reden eens even thuis mocht komen. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de Vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W, SIJTHOFF,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1882 | | pagina 5