44
doende voor de openbare behandeling was voorbereid. Ik herhaal dat er
zelden eene zaak in beraadslaging is gebracht die zoolang aan de orde is
geweest als deze. Wat nu betreft hetgeen door den heer Donner in her
innering is gebracht nl. het door mij gesprokene in de raadszitting van
13 April 11., toen de geldleening aan de orde was gesteld, als deze thans
werd behandeld zou ik hetzelfde zeggenik zou er geen woord van terug
nemen. Ik heb straks niet beweerd dat de sommen voor de oprichting
der gebouwen gevoteerd zijn, alleen dat de Raad omtrent de plaats w a a r
en dus ook dat de beide scholen gebouwd zouden worden had beslist;
maar niemand zal ontkennen dat wanneer de Raad een besluit neemt tot
oprichting van gebouwen ieder lid het absolute recht bezit, om wanneer
de daarvoor noodige sommen gevoteerd worden, zijne stem daartegen uit
te brengen. Wanneer de heer Donner nauwkeurig leest, zal hij zien dat
mijne woorden van 13 April daarop betrekking hebben. Wat betreft het
gevoelen van den heer Zaaijer, dat wij op den bewusten 16 Februari geen
formeel besluit genomen hebben, luidende: „de Raad besluit dat op die
plaatsen zal worden gebouwd"ik ontken dit niet en heb dit ook niet
beweerd; maar ik wil toch gevraagd hebben of de leden van den Raad
zich niet herinneren, hoe herhaaldelijk en met hoeveel nadruk ik toen
verlangd heb, dat de Raad, wanneer hij besloot Burg. en Weth. naar den
Minister af te vaardigen om de zaak te bespreken, een zeer scherp ge
formuleerde beslissing zou nemen. Ik heb aangetoond dat het noodig was,
wilde onze démarche eenig resultaat opleveren, dat wij bevoegd waren
aan den Minister te zeggenDit is het gevoelen van den Raad, en de
Raad die evenzeer als de Minister overtuigd is dat de gemeente Leiden
rechtens eigenaresse is van de Ruïne zal, zoo hij onverhoopt niet anders kan,
gebruik maken van zijn recht om over het eigendom der gemeente te
beschikken. Al is er nu geen formeel raadsbesluit genomen, in den zin
als door den heer Zaaijer wordt gezegd, dan ligt die beslissing toch
zonder den minsten twijfel opgesloten in het feit dat de Raad Burg. en
Weth. met groote meerderheid van stemmen opdroeg met die mededeeling
naar den Minister te gaan. Wij hebben nadrukkelijk gezegd„wanneer
het niet de bedoeling is ons een formeelen last te geven, dan zal onze
démarche tot niets leiden. Wij moeten een positieve opdracht hebben."
Dat is de bedoeling van het besluit geweest en nu gaat het niet aan
die boodschap los te maken van de bedoeling welke er den grondslag van
uitmaakte en thans te zeggener is geen positief besluit genomen, alleen
op grond dat er over dat punt geene afzonderlijke stemming heeft plaats
gehad.
De Heer Buys. Gij hebt U onthouden, M. d. V., ook maar met één
woord te antwoorden op de argumenten, die ik ten voordeele van mijne
motie in het midden bracht, maar U tevreden gesteld met deze geheel
ongemotiveerde verklaring: „Ik herhaal dat nooit een voorstel zoolang
te voren is voorbereid geweest als dit." Vergun mij daarom dat ik tegen
over Uwe verklaring eenvoudig eene andere stel, even ongemotiveerd,
maar even positief, namelijk deze: „ik herhaal dat naar mijn heugenis
in den Gemeenteraad van Leiden nog nooit een zoo belangrijk voorstel
zoo volstrekt onvoorbereid in behandeling werd gebracht als juist deze
keer." Ik erken volgaarne dat het belang der scholen eene spoedige be
slissing zeer wenschelijk maakt, maar er is een belang dat bij mij veel
zwaarder weegt dan dat van alle burgerscholen samen, en dat is het
recht en de vrijheid van deze vergadering. De grondwet en de wet heb
ben de regeling en het bestuur van de huishouding der gemeente opge
dragen niet aan Burg. en Weth. en ook niet aan de Schoolcommissie,
maar aan ons. Indien er op de Ruïne eene Burgerschool voor Meisjes
verrijst, dan zullen wij het zijn, die deze plaats aanwijzenindien aan
de inrichting van de nieuwe scholen 125000 wordt ten koste gelegd,
dan zullen wij het zijn die dezen last aan het levend geslacht en aan de
nakomelingschap opleggen. Op ons en op ons alleen drukt de verant
woordelijkheid van de besluiten die zullen genomen wordenmaar daarom
hebben wij dan ook recht te vorderen dat wij die besluiten kunnen nemen
als vrije, zelfstandige mannen, met volle wetenschap van wat wij doen.
Wordt de Gemeenteraad van Leiden een bureau van registratie, dat een
voudig de besluiten flatteert door anderen genomen, dan heeft hij met
zijne vrijheid ook zijn reden van bestaan prijs gegeven. Ziedaar, M. d. V.,
nog eens de reden aangestipt waarom naar mijn inzien de waardigheid
van deze vergadering niet toelaat dat zij nu reeds dat voorstel in behan
deling neme.
De heer Donner. De voorbereiding voor deze voordracht is nooit op
zettelijk geschied, maar altijd in verband tot het terugkrijgen van de Ruïne.
Dit, dunkt mij, verandert het karakter der voorbereiding. De zaak is niet
opzettelijk aan de orde gesteld, maar tot nu toe als bij gelegenheid be
handeld, en daarom ben ik het met den heer Buys eens, dat de voorbe
reiding niet geweest is, wat ze zijn moest. Meerder licht M. d. V. zal
hier niet schadenik heb dit ondervonden, toen ik deze week het Gym
nasiumgebouw en het gebouw op de Oude Vest bezag.
De heer De Cleroq. Ik wenschte een enkel woord te zeggen om mijne
stem te motiveeren, die ik vóór de motie van orde van den heer Buys zal
uitbrengen. Naar mijne meening heeft de heer Buys volkomen het recht
wanneer hij, meenende niet genoegzaam ingelicht te zijn, tijd tot onder
zoek verlangt. Wat nu het advies der Comm. van Fin. betreft, die Com
missie heeft haar advies, om zoo te zeggen, gescheiden. Zij meent hier
alleen te doen te hebben met cijfers. Als zoodanig heb ik dan ook gaarne
medegewerkt om de uitgaven voor het bouwen dier scholen benoodigd, aan
den Raad aan te bevelen. Evenwel heb ik mij daarbij voorgesteld dat de
Raad wat de plaats voor het oprichten er van betreft geheel vrij was,
want ik voor mij zou mij niet gaarne daarmede vereenigen. Maar wat
daarvan zij, wanneer wij voor ons leggen de stukken, die wij zoo pas in
handen gekregen hebben, wanneer men daarbij vóór zich krijgt het adres,
dat door bijna 1000 belastingschuldigen, dat is, als ik het wèl heb25°/0,
dan geloof ik dat het wel de moeite waard is, al meent men ook nog zoo
goed ingelicht te zijn, de zaak nader te onderzoeken. Het is toch over het
geld, en over de belangen der ingezetenen dat de Raad uitspraak te doen
heeft. Op grond daarvan, meen ik, al mogen ook sommige leden daarin
strijd zien met mijne houding als lid der Comm. van Fin., wat het aan- I
bevelen van het cijfer betreft, dat het wel degelijk mijn plicht is tot
uitstel mede te werken. Ik ben toch overtuigd dat dit in elk geval geen
kwaad kan doen en het algemeen belang er niet door geschaad zal wor
den, wat zeker wel het geval zou zijn wanneer wij een besluit namen,
dat bij nadere overweging mocht blijken minder gewenscht te zijn.
De heer Damsté. Het spijt mij dat ik in opinie met den vorigen ge-
achten spreker verschillen moet. Ik zie in uitstel geen heil. Er zijn voor-
en tegenstanders van de Meisjesschool en van het bebouwen der Ruïne.
De overtuiging van die leden zal door het uitstel volstrekt niet gewijzigd
worden, en de quaestie der cijfers zal in i4 dagen evenmin veranderen.
Er kan alleen sprake zijn van het zetten van eene Hoogere Burgerschool
voor Meisjes op de Ruïne of de school van den heer Van Dijk tot dat
doel te vervormen. Maar wanneer men nagaat dat het verbouwen van
het huis op de Oude Vest 40,000 zal moeten kosten, en dat de zoo
verdienstelijke onderwijzer Van Dijk ruimschoots zal moeten schadeloos
gesteld worden, zoowel wat de verhuiskosten betreft als de jaarlijksche
vergoeding voor huishuur, dan maakt het al heel weinig verschil of
men 60,000 geeft voor een nieuw gebouw, of het huis op de Oude
Vest gaat verbouwen. Ik ben erg tegen halve maatregelen die de stad al
kwaad genoeg gedaan en reeds zooveel geld gekost hebben, zoodat ik mijne
stem niet graag voor de verbouwing zou willen geven, en de Ruïne is,
zooals ze nu ligt, in 14 dagen niet veranderd; daarbij komt, dat wij
allen geweten hebben, dat er plannen bestonden om eene Hoogere Burger
school voor Meisjes en een Gymnasium te bouwen. Het adres van de
ingezetenen was ons ook niet onbekend, dat heeft reeds langen tijd ge
leden in de Dagbladen gestaan. Om deze redenen zal ik tegen het voor
stel Buys stemmen.
De Voorzitter. De heer Buys heeft o. a. aangevoerd dat de verschil
lende in de Leeskamer nedergelegde stukken niet lang genoeg ter beschik
king van de leden geweest zijn. Wij hebben naar aanleiding van een zeker
Ingezonden Stuk van den heer Van der Lith een onderzoek ingesteld naar
de mogelijkheid der uitvoering van het daarin aangegeven denkbeeld en
zijn tot de overtuiging gekomen dat dit niet uitvoerbaar waswij hebben
dit in ons voorstel medegedeeld, maar ik geloof niet dat de Raad in In
gezonden Stukken in Dagbladen geplaatst, aanleiding moet nemen om de
behandeling van zaken uit te stellen. Met dat Ingezonden Stuk tot onder
werp te nemen van een nauwgezet onderzoek, hebben wij het naar ik
meen alle eer bewezen waarop het aanspraak kan maken.
De heer De Clercq heeft gezegd dat het adres eerst drie dagen geleden
ter zijner kennisse is gebracht; ik doe hem opmerken, dat dit reeds op
den 19deo Mei in het Leidsch Dagblad werd gepubliceerd. Het gaat dus
niet aan te zeggen dat hem dit niet bekend was. Daarenboven heeft de
heer De Clercq het getal onderteekenaars eenigszins overdreven. Er zijn
niet nagenoeg 1000, doch slechts even over de 800 handteekeningen.
Het aantal doet er overigens niets toe en evenmin of de onderteekenaars
belastingschuldigen zijn; iedereen, ook de niet-belastingschuldigen heeft
het recht op dergelijk adres te teekenen. Het recht van petitie komt iedereen
toe, en verder heeft men alleen te letten op den inhoud, het gehalte der
argumenten van het adres. Dat de kosten van oprichting eener Hoogere
Burgerschool voor Meisjes 70 a 80 mille zouden zijn is niets nieuws. In
1879 bij de eerste voordracht is dit reeds aan den Raad medegedeelder
werd toen zelfs over de kosten voor de Hoogere Burgerschool voor Meisjes
en die voor het nieuwe Gymnasium uitvoerig van gedachten gewisseld tus-
schen de heeren Cock en Van der Lith, waarbij over de kosten van die
beide gebouwen heel wat in het midden is gebracht.
Het blijkt nu van achteren dat die kosten vrij nauwkeurig werden op
gegeven. Zij werden toen nl. geraamd op 120 a 130.000 gulden en nu
wordt voor de beide gebouwen gevraagd ƒ125.000. Het zou mij leeddoen,
wanneer de Raad zich met het voorstel vereenigde. Met telkens de be
handeling van zaken uit te stellen komen wij niet vooruit. Ik kan niet
beoordeelen in hoeverre de heer Buys tijd heeft gehad om de quaestie
te onderzoeken. Drie jaren geleden zijn die kosten tot hetzelfde bedrag
als nu wordt gevraagd, opgegeven en ik betwijfel het zeer of de Raad
er nu wel zoo heel veel belang in zal stellen om de gespecificeerde be
grooting van het werk na te gaan. Met eene enkele uitzondering kan
niemand onzer dat stuk beoordeelen en daarvoor behoeft de behandeling
der zaak toch waarlijk ook niet uitgesteld te worden. Doch al ware die
begrooting te hoog opgevoerd, de publieke aanbesteding voor dergelijke
gebouwen rectificeert natuurlijk van zelf wat dan te veel op de begroo
ting gebracht werd.
De heer Buys. Ik wensch niet terug te komen op de vraag of het
voorstel omtrent de scholen al of niet genoegzaam is voorbereid. Tusschen
U, M. d. V. en mij, schijnt een zoo absoluut verschil van opvatting te
bestaan omtrent hetgeen al of niet behoort tot de deugdelijke voorberei
ding van een wetsontwerp, dat ik voor goed afzie van alle verdere pogin
gen om U tot mijn gevoelen over te halen. Het is enkel het gesprokene
door den heer Damsté dat mij noopt nog een enkel woord in het midden
te brengen. De heer Damsté is tegen de motie, want, zegt hij, de verga
dering is verdeeld in voor- en tegenstanders van de school, en deze zul
len in veertien dagen zeker niet van gevoelen veranderen. Ik wensch den
geachten spreker te doen opmerken, dat er nog eene derde, ik hoop
talrijke cathegorie van leden is, leden die vooralsnog niet verlangen onder
de voor- of tegenstanders gerangschikt te worden, om de eenvoudige reden
dat zij niet gaarne oordeelen over zaken welke hun niet volledig bekend
zijn. Dat wij na veertien dagen de voorstellen zullen terug vinden juist
zooals zij daar nu liggen, geef ik gaarne toe, maar dat is de vraag niet.
De vraag, is of wij na veertien dagen niet over die voorstellen zullen
kunnen beslissen met eene rijpheid van kennis, die ons nu nog ontbreekt
De heer Cock. Ik wensch alleen het woord om aan de leden van den
Raad te doen opmerken, dat het voorstel van den heer Buys niet enkel
ten doel heeft de behandeling der zaak uit te stellen, waarin ik volkomen
met hem meega, maar dat het werkelijk een tweeledig voorstel is. Hij
wenscht toch tevens de stukken, die in de leeskamer ter inzage gelegen
hebben, te laten drukken en ter kennis van het publiek te brengen. Ik