56 het gebouw op de Oude Vest in te richten, hebben wij de eer U mede te deelen dat ons oordeel dienaangaande is: 1°. dat het plan, wanneer de heer Van Dijk het bedoelde huis blijft bewonen, ten eenenmale onuit voerbaar is; 2°. dat wij, volkomen erkennende de bezwaren, welke bij Uw College tegen de vestiging der Meisjesburgerschool daar ter plaatse bestaan, en meenende dat in het bestaande gebouw de ruimte voor de noodige lokalen bezwaarlijk zal te vinden zijn, geen vrijheid hebben ge vonden om van de stichting van een nieuw gebouw af te zien, daar primo, de aanwezigheid van 3 scholen in dezelfde woning allicht tot moeielijk- heden en bezwaren in de uitvoering aanleiding zal geven, bijv. bij een vermoedelijk gemeenschappelijk gebruik van gymnastieklokaal en teeken zaal, en secundo, omdat ons bij onderzoek gebleken is dat indien het bedoelde huis, zoo dit ten minste mogelijk is, niet belangrijk in distribu tie gewijzigd wordt, zelfs aan de billijkste eischen niet kan voldaan worden, terwijl in dat geval met die verbouwing toch zeer groote gelde lijke opofferingen zouden gepaard gaan. De Plaatselijke Commissie van Toezicht op de scholen voor Middelbaar onderwijs te Leiden, H. Kern, Voorzitter. N. L. J. Van Buttingiia Wiohers, Secretaris. Leiden, 10 Mei 1882. In antwoord op Uwe missive d.d. 28 April 1882 N°. 423, hebben wij de eer U te berichten, dat wij, bij gebrek aan voldoende gegevens, niet in staat zijn een gemotiveerd advies uit te brengen over de vraag, of het denkbeeld, door den hoogleeraar Mr. P. A. Van der Lith onlangs in het Leidsche Dagblad geopperd, om de Hoogere Burgerschool voor Meisjes in de tegenwoordige woning van den heer Van Dijk te vestigen, met het oog op de belangen van het Lager Onderwijs, al dan niet aannemelijk is te achten. Om toch te kunnen beoordeelen, of er, bij uitvoering van dit denk beeld, voldoende plaats zou overblijven voor de voorbereidende school 2» klasse en voor de Kweekschool, en welke lokalen bestemd zouden kun nen worden tot gemeenschappelijk gebruik ten dienste van de Middelbare Meisjesschool en de Kweekschool, zouden uitvoerige plannen en schets- teekeningen noodig zijn. Wij moeten ons dus bepalen tot een drietal opmerkingen, waarop, bij de beoordeeling van het voorstel, naar onze meening zal moeten gelet worden. Zij betreffen: 1°. het inwonen van den heer Van Dijk; 2°. de vereeniging van drie scholen onder twee hoofden in één gebouw3°. de eventueele overbevolking van de voorbereidende school 2e klasse. Wat het eerste punt betreft, doen wij opmerken, dat de tegenwoordig heid van den heer Van Dijk in het gebouw bijna den geheelen dag door vereischt wordt, daar de uren na de schooltijden der voorbereidende school 2e klasse, grootendeels door lessen van de Kweekschool zijn inge- men. De weinige vrije oogenblikken zouden voor hem en zijn gezin ver loren zijn, indien hij op eenigen afstand van de school moest wonen. Het schijnt overbodig de nadeelen hiervan uiteen te zetten. Eene andere woning, mits in de onmiddellijke nabijheid, zou echter evenzeer aan de behoeften voldoen. In dit geval zou de billijkheid vorderen, dat aan den heer Van Dijk eene ruime schadeloosstelling werd toegekend, met het oog op de groote kosten, welke hij in 1874 heeft moeten maken, bij de verplichte vestiging in zijne tegenwoordige woning. Over het tweede punt kunnen wij eveneens kort zijn. Hoewel wij niet in het bezit zijn van een uitgewerkt plan, achten wij het zeer waarschijnlijk, dat eenige lokalen in gemeenschappelijk gebruik zullen moeten zijn bij de Kweekschool en de Meisjesschool. Dat zulks tot velerlei kleine onaangenaamheden en verdrietelijkheden aanleiding kan geven, is niet te ontkennen. Daar er reeds verscheidene maanden samen woning heeft plaats gehad, zal 't niet moeielijk zijn, uit de ervaring der directrice van de Meisjesschool en den heer Van Dijk de inlichtingen te bekomen, die men noodig heeft ter beslissing in hoeverre dit bezwaar in rekening moet worden gebracht. Eindelijk vestigen wij Uwe aandacht op een bezwaar, dat wellicht in dé toekomst aan eene definitieve vestiging van de Hoogere Burgerschool voor Meisjes in de woning van den heer Van Dijk zou kunnen ver bonden zijn. Het gemiddelde aantal leerlingen van de voorbereidende school 2e klasse bedroeg in 1875 240, in 1876 254, in 1877 299, in 1878 341, in 1879 374, in 1880 360, in 1881 352, thans 369. De vermindering van het getal leerlingen in 1880 was het gevolg van eene buitengewone verplaatsing naar de scholen van voortgezet onderwijs in den vorigen zomer. Het maximum-cijfer wordt ieder jaar bereikt na de December-inschrijvingen, omdat dan leerlingen worden toegelaten, zon der dat er tevens kunnen overgeplaatst worden. Het getal der in Decem ber ingeschrevenen is zeer onstandvastig. In 1877 bedroeg het 41, in 1878 51, in 1879 17, in 1880 14, in 1881 16. Hoewel eene toename van leerlingen als in de jaren 18751879 voor deze school niet meer te verwachten schijnt, behoort het toch geenszins tot de onmogelijkheden, dat het maximum-cijfer van 400, door de wet bepaald, eerlang zal overschreden worden. Zoodra zich dit geval voor doet, zal er voorziening noodig zijn. Welke oplossing van de moeielijk- heid dan de beste zal wezen, kunnen wij thans niet beslissen. Mocht alsdan de voorkeur gegeven worden aan eene splitsing der school in eene jongens- en eene meisjesschool, zoo zou men voor beiden in de lokalen plaats vinden, als die dan nog beschikbaar waren. Indien men evenwel de Hoogere Burgerschool voor Meisjes in het woonhuis kan vestigen, zonder dat dit met aanzienlijke kosten daarvoor bijzonder wordt inge richt, m. a. w., indien men het tijdelijk verblijf kan verlengen, totdat de zekerheid is verkregen dat men de lokalen niet beter en voordeeliger voor een ander doel kan gebruiken, vervalt het bezwaar, dat hieraan wellicht zou kunnen ontleend worden. De Plaatselijke Schoolcommissie, Aan Heeren Burg. en Weth. D. Bierens de Haan, Voorzitter, der Gemeente Leiden. J. S. D. Van Doorn, Secretaris. Leiden, den 29 April 1882. Onder terugzending van den platte-grond van huis en school op de Oude Vest, heb ik de eer aan Uwe uitnoodiging te voldoen om U in te lichten omtrent de behoefte aan schoolruimte van Lagere school en Kweek school in verband met de wettelijke voorschriften en tevens in verband met het geopperde denkbeeld eener vestiging van Lagere school, Kweek school en Hoogere Burgerschool voor Meisjes. De wet van 17 Augustus 1878 (Staatsbl. n°. 127) heeft de uiterste grens van de bevolking der Lagere School aangewezen, namelijk 400 leer lingen. Het hoogste cijfer, sedert 1874 verkregen, bedraagt 398, waar uit mijns inziens volgt, dat bij de inrichting der Lagere School op het maximum der wet gerekend moet worden. Denkt men zich deze leerlin gen in 13 a 14 groepen, klassen en parallelklassen, verdeeld, dan kan men zich eene voorstelling maken van de ruimte, die de Lagere School noodig heeft. Neem ik aan, dat het wenschelijk is enkele leerkamers voor twee klas sen in te richten (met het oog op art. 5 van het Koninkl. besl. van 30 Augustus 1880 (Staatsbl. n#. 167) is dit zeer twijfelachtig), dan zijn er noodig 2 a 3 leerkamers voor twee en 10 a 8 voor eene klasse. Elke klasse of parallelklasse telt meestal ruim 30 leerlingen. Het kan dus voorkomen, dat eene verdeeling der leerlingen in 12 groepen vol doende is, b. v. 8 kl. van 33 d. i. 264 en 4 kl. van 34 d. i. 136, samen 400. Het is evenwel eene zeer zeldzame uitzondering, dat het aantal leer lingen precies met het aantal beschikbare plaatsen sluit; daarom verdient het aanbeveling eene matige speelruimte toe te laten. Doet men dit niet, dan ontstaat de noodzakelijkheid om leerlingen in klassen te plaatsen, waarin zij niet behooren, öf omdat zij er nog niet rijp voor zijn, öf om dat zij, geschikt zijnde voor de volgende, veroordeeld zijn om zich in de vorige te vervelen. Het is niet noodig van het onderwijs eene hoofdstudie te maken om de juistheid van mijn beweren toe te geven. De bevolking der Kweekschool bestaat uit kweekelingen, onderwijzers en onderwijzeressen, hoofdonderwijzers en hoofdonderwijzeressen, aldus ver deeld: de eerste groep in 4, de tweede in 2 en de derde ook in 2 klas sen. Daarvoor zijn noodig 8 leerkamers, 1 kamer en 1 kabinet voor Physica en Chemie, 1 Gymnastiek- en 1 Teekenzaal, 1 kamer voor den Directeur en 1 voor de Leeraren. Van de leerkamers zijn er gedurende de gewone schooltijden, van 9 tot 12 en behalve Woensdag en Zaterdag van 2 tot 4 uren, op zijn aller hoogst slechts vier noodig, daar op dien tijd de onderwijzers en hoofd onderwijzers, zelfs een deel van de kweekelingen, in de scholen verspreid zijn. Tot heden had de Kweekschool geene enkele eigene kamer. Al hare discipelen kregen hunne lessen in leerkamers van gewone lagere scholen. Voor de kweekelingen, die nu ook in de morgen- en namiddaguren onder wijs moeten ontvangen, is dit niet meer mogelijk, omdat de lokalen in dien tijd niet aan hunne bestemming onttrokken kunnen worden; zij zijn door de schooljeugd bezet. Maar er is een ander beletsel. Sedert jaren zien de scholen der 2de klasse reikhalzend uit naar doelmatige schooltafels, de tijd nadert, dat aan dit rechtmatig verlangen voldaan zal worden. De scholen der lste, 3ae en 4de klasse zijn bijna alle van betere schoolbanken voorzien, de scholen der 2de klasse liggen aan de beurt. Al wierd ook art. 13 van het bovenaan gehaald Koninkl. besl. gewijzigd, toch zal men naar mijne vaste overtui ging op den goeden weg, dien men heeft ingeslagen, niet blijven stilstaan. Tot de eischen van eene goede schoolbank behoort dat enkele harer afmetingen volmaakt overeenstemmen met de afmetingen van het lichaam van den leerling, die er aanzitten moet. Zij is dus uitsluitend geschikt voor leerlingen van bepaalde grootte. De oude schoolbank daarentegen was voor allen kind en volwassenen even goed en daarom voor beiden, maar voor het kind vooral, zeer slecht. De schoolbanken, die voor de kinderen der leerschool doelmatig zijn ingericht, zijn, gelijk uit het bovenstaande volgt, voor volwassenen on bruikbaar. Wil men nu voor dezen dezelfde leerkamers gebruiken, dan zijn twee hulpmiddelen aan te wendenöf men neemt schoolbanken met beweegbare gedeelten, zoodat zij voor leerlingen van verschillende grootte gebruikt kunnen wordenöf men schaft voor enkele leerkamers dubbele stellen aan en laat telkens, wanneer het noodig is, het eene stel door het andere vervangen. Neemt men in overweging hoeveel de dagelijks te ver richten arbeid bij het veranderen of verplaatsen der banken kosten zal, hoeveel er meer aan gewoon onderhoud noodig zal wezen, dan is het niet gewaagd aan te nemen, dat met aanwending van welk ook der beide hulp middelen de zuinigheid de wijsheid bedriegen zal. Na ernstige overweging der bezwaren geef ik aan afzonderlijke kamers voor Kweekschool verreweg de voorkeur. De vraag is nu of dit gebouw ruimte voor een voldoend aantal ver trekken voor Kweek- en Leerschool en tevens voor onderwijzerswoning bevat. Wanneer de laatste verkleind en tot matige afmetingen gebracht wordt, dan is deze ruimte, misschien met een niet noemenswaardigen aanbouw in den tuin, wel te vinden. Gaarne zal ik, wat mijne woning betreft, tot de bereiking van dit doel medewerken. Ik ben overtuigd, dat het bereikt kan worden. Worden b. v. de 5 kamers aan de Westzijde van mijn huis leerkamers, dan zijn aan wezig 1 Teekenzaal, 3 dubbele en -12 enkele leerkamers. De Gymnastiek zaal is in ieder geval noodig. Iets minder eenvoudig is het volgende denkbeeld. Al de kamers op het Oosten worden leerkamers, 12 enkele en 3 dubbele; daarbij komt dan nog een enkele onder de teekenzaal en voor aan de straat de middelkamer. In dit geval zou het overblijvende deel van de onderwijzerswoning eenige uitbreiding moeten ondergaan. Ik stel er hoogen prijs op dat ik kan blij ven wonen, zij het ook met belangrijke opoffering van hetgeen mij ten gebruike is afgestaan. Wanneer ik mij in dezen geest over het wonen aan de school uitlaat, dan kan U daaruit reeds opmaken, dat ik het hoogst wenschelijk acht. Ik zou evenwel niet durven beweren, dat het noodzakelijk is. Ik kan nu overgaan tot de beantwoording der vraag of het gebouw met het open terrein voldoende is voor Lagere School, Kweekschool en Hoogere Burgerschool voor Meisjes. Vooraf ga de opmerking, dat in alle vertrekken, ook van het huis, de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1882 | | pagina 4