GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 49 INGEKOMEN STUKKEN. N°. 11». Leiden, 17 Juni 1882. Ingevolge den reeds aan Uwe vergadering medegedeelden uitslag van de procedure met de gemeente Alkemade in zake de bijdrage aan die gemeente in de kosten voor den weg van Alkemade, zal eerlang tot de voldoening van het verschuldigde moeten worden overgegaan. Dat verschuldigde bedraagt over 1877 en 1878 4031.67, rente van 30 Juni 1879—1 Juli 1882, 604.75, over 1879 2050.— rente van 1 Januari 1880 tot 1 Juli 1882, 256.25, over 1880 2050.—, rente van 1 Januari 1881 tot 1 Juli 1882 153.75, over 1881 ƒ2050.—rente van 1 Januari tot 1 Juli 1882 51.25, te zamen 11247.67. De geza menlijke kosten van de drie instantiën der procedure bedragen f 2423.715. Op de begrooting dienst 1881 is ter zake uitgetrokken op den post Volgn. 170, Bijdrage in de kosten van den weg van Alkemade f 1350, en op den post Onvoorziene Uitgaven 5565.wegens uit de vorige diensten overgeschoten gelden, die niet konden worden uitbetaald, te zamen 6915.zoodat alsnog eene som van 4332.67 te kort komt. Wij stellen Uwe vergadering alzoo voor den post Volgn. 174 der be grooting van 1882, Bijdrage in de kosten van den weg naar Alkemade, met genoemd bedrag van 4332.67 te verhoogen, alsmede Volgn. 168, Kosten vallende op het voeren van gedingen met 2423,71s te verhoogen, te zamen 6756.38s, te vinden door verhooging met 5825.van Hoofd stuk art. 11 der Ontvangsten, Volgn. 58, Opbrengst van het gemeente lijk vergunningsrecht bedoeld bij art. 6 der ijvet van 28 Juni 1881, (Stbl. N°. 97) houdende wettelijke bepalingen tot regeling van den klein handel in sterken drank, welk artikel op 6000 is geraamd, terwijl ter zake is ontvangen 11825, en door verhooging met 931.38s van Hoofdstuk II, art. 1, Volgn. 5, */s gedeelte van de opbrengst der Rijks belasting op het personeel, welk artikel in den regel meer opbrengt dan geraamd is. Een suppletoire staat wordt hiernevens ter vaststelling aangeboden. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. Nö. 113. Leiden, 19 Juni 1882. In ons rapport van 5 Juni j.l. betrekkelijk de inrichting van een ge deelte van het Caecilia Gasthuis voor de Jongensschool 2de klasse, werd medegedeeld dat eenige perceelen gelegen naast het schoollokaal op het Pieterskerkplein, voor de eventueele verbouwing van dat lokaal, thans voor Jongensschool 2da klasse bestemd, voorloopig behoudens de toestemming van Uwe Vergadering waren aangekocht. Hoezeer ons voorstel betrekke lijk de plaatsing van de Jongensschool 2de klasse in het Caecilia Gasthuis in de zitting van 15 Juni j.l. is verworpen, zal toch in allen gevalle het lokaal op het Pieterskerkplein moeten worden vergroot, hetzij voor de Jongenschool 2de klasse, hetzij voor de alsnog op te richten school 3do klasse N°. 4, waaromtrent een nader voorstel aan Uwe vergadering zal worden ingediend, zoodat het bezit van bedoelde panden in verband met die verbouwing voor de gemeente noodig is. Die perceelen zijn de volgende: een huis aan de Pieterskerkstraat, Sectie G N°. 967, Straatnummer 7, groot 32 centiaren, ad 2600; een werkhuis aan de Pieterskerkstraat, Sectie G N°. 966, Straatnummer 5, groot 39 centiaren, ad 3200; een werkplaats en erf aan het Pieterskerkplein, Sectie G, N°. 1473, Straatnummer 18a, groot 105 centiaren, ad 4000, te zamen 9800. Wij geven Uwe vergadering mitsdien in overweging tot den aankoop van bedoelde panden tot voormeld bedrag te besluiten, de gelden te vin den door geldleening. Een suppletoire staat tot verhooging der begrooting voor 1882, met 9800, wordt hiernevens ter vaststelling aangeboden. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz. N°. 114. Leiden, 19 Juni 1882. De Commissie van Financiën heeft het voorstel van Burgemeester en Wethouders om op de Ruïne te bouwen een hoogere Burgerschool voor meisjes aan de zijde der Garenmarkt en een gymnasium aan de zijde der Doezastraat en daarvoor 125000 beschikbaar te stellen met dien ernst overwogen, dien dit belangrijk voorstel verdient. Zij meent zich echter te moeten onthouden van beschouwingen, die met de flnancieele zijde der voordracht in geen verband staan en zich daarom tot de volgende opmer kingen te moeten bepalen. Naar het oordeel Uwer Commissie moeten alle inrichtingen van onder wijs aan de daarvoor gestelde eischen in die mate voldoen, dat zij tot geen gegronde klachten aanleiding kunnen geven. Niet alleen dat de ingezetenen daarop een rechtmatige aanspraak hebben, maar zulks is ook in het welbegrepen belang der gemeente, welke, om het onderwijs dat binnen hare muren wordt gegeven, door zoo velen tot woonplaats wordt gekozen. Uwe Commissie ontveinst zich wel niet dat het hier eene be langrijke uitgave geldt, doch zij acht die onvermijdelijk en waar dit het geval is mag, naar hare meening, de voorziening niet achterwege blijven. Uwe Commissie gelooft voorts dat het denkbeeld, om geen nieuw lokaal voor de meisjesschool op te richten, maar daarvoor de tijdelijk in gebruik zijnde localiteit te verbouwen met toevoeging der woning van den heer Van Dijk, te recht is verworpen. Dat denkbeeld, waarvan de verwezen- lijking geene besparing van kosten zal ten gevolge hebben, zou bovendien geene afdoende verbetering kunnen heeten. Het zou dus op den weg voe ren dier verkeerde zuinigheid, die na weinige jaren met nog meer kosten een toestand in het leven roept, die toch niet bevredigend is te noemen. Menige ervaring is daar om te bewijzen dat dergelijke zuinigheid uit een financieel oogpunt bepaaldelijk is te ontraden. Intusschen verheugt zich Uwe Commissie dat het oorspronkelijk plan voor den bouw eener hoogere burgerschool voor meisjes toch zoodanig is gewijzigd, dat de kosten daarvan thans 10000.minder zullen be dragen dan daarvoor aanvankelijk was geraamd. Zij gelooft echter niet dat verdere bezuiniging mogelijk is en daar zij de voorgedragen voorzie ningen onvermijdelijk acht, meent zij het gedane voorstel aan de goed keuring Uwer vergadering te moeten aanbevelen. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 115. Leiden, 19 Juni 1882. De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen de voor drachten van Burg. en Weth. tot afstand van een gedeelte der Maresingel- gracht aan de firma Jaeger en C°., tot aankoop van eenig panden gelegen bij het schoollokaal op het Pieterskerkplein, en tot verhooging der ge- meentebegrooting 1882 wegens het verschuldigde, in zake de kosten van den weg naar Alkemade, zoodat zij Uwe vergadering in overweging geeft, om dienovereenkomstig te besluiten. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën enz. N». 116. Aan den Edel Achtbaren Raad der Gemeente Leiden. Geven met verschuldigde gevoelens te kennen de ondergeteekenden, allen ingezetenen dezer gemeente Dat zij met ingenomenheid hebben kennis genomen van de beraadsla gingen, gevoerd in Uwe vergadering van 13 April 11., omdat daarbij om trent het tweede gedeelte der voorgestelde geldleening het voorbehoud werd gemaakt, dat zij slechts zou worden uitgeschreven tot zoodanig be drag als nader zou worden bepaald, doch in geen geval meer dan 200,000, een voorbehoud, voortvloeiende uit de bij vele leden van Uw Achtbaar College geldende overweging, dat het nog verre van uitgemaakt en aller minst door een raadsbesluit vastgesteld was, dat er nieuwe gebouwen voor een Gymnasium en een Hoogere Burgerschool voor meisjes moesten wor den gesticht, en dus evenmin dat de daarvoor aanvankelijk geraamde som men van 55,000 of, na aftrek der van het Rijk terug te ontvangen remuneratie, van 40,000 voor eerstgenoemde en 80,000 voor laatst genoemde inrichting onvermijdelijk benoodigd waren dat de ondergeteekenden, hoewel ten volle overtuigd dat alle uitgaven, tot verbetering of uitbreiding van het onderwijs besteed, vruchtdragende uitgaven zijn, toch met eerbied maar vooral met niet minder ernst er bij UEdel Achtbaren op meenen te mogen aandringen, dat bij die uitgaven de meest mogelijke spaarzaamheid worde in acht genomen, met het oog op de hooge lasten, welke thans reeds op de belastingschuldigen dezer wel bloeiende, maar toch niet vermogende gemeente drukken, - lasten, welke eerlang weder aanzienlijk staan vermeerderd te worden door de reeds uitgeschreven geldleening ten bedrage van 250,000, vermeerderd met hetgeen nog volgens het tweede gedeelte van het leeningsplan zal benoodigd zijn; dat het ondergeteekenden daarom wenschelijk voorkomt, dat, zoo moge lijk, in de behoefte aan bovengenoemde inrichtingen worde voorzien zon der dat daarvoor nieuwe gebouwen worden opgetrokken, wat het Gymna sium betreft door verbetering en, zoo noodig, uitbreiding van het bestaande gebouw of door aankoop van een andere geschikte of geschikt te maken localiteit; wat de Hoogere Burgerschool voor meisjes aangaat door, vol gens het gewaardeerd advies van Uw gewezen medelid, den heer P. A. Van der Lith, daartoe te bezigen het thans door den heer J. A. Van Dijk bewoonde huis op de Oude Vest, of in het algemeen op zoodanige wijze als Uw College, op welks wijsheid de ingezetenen zich verlaten, be staanbaar zal achten met de financiëele belangen der gemeente en in over eenstemming met dien geest van gepaste zuinigheid ook in onderwijsza ken, welke ook bij het Rijk, in tegenstelling met de vroeger gevolgde, maar onhoudbaar gebleken zucht naar weelde, meer en meer voorzit dat, mocht in het uiterste geval de oprichting van nieuwe gebouwen onvermijdelijk noodzakelijk blijken, de Ruïne daartoe aan ondergeteeken den allerminst de geschikte plaats voorkomt voor het Gymnasium, omdat het minder wenschelijk schijnt een inrichting voor toekomstige studeeren den te plaatsen in de onmiddellijke nabijheid van een eventueel op te richten academiegebouwvoor de Hoogere Burgerschool voor meisjes, om dat het vrij onwaarschijnlijk mag worden geacht dat de belanghebbende ouders voor hunne dochters de voorkeur zullen geven aan een leerinrich- ting, in de onmiddellijke nabijheid van academische gebouwen gevestigd; dat het voorts ook in het belang van hygiëne en verfraaiing der ge meente zeer ongewenscht voorkomt de door haar ligging en uitgestrekt heid in beide opzichten zoo onwaardeerbare vlakte te ontsieren en voor een regelmatige bebouwing of beplanting ten eenenmale onbruikbaar te maken, door daarop zonder eenig blijkbaar vast plan, of regelmaat de twee bedoelde onderwijsgebouwen te plaatsen, in de onmiddellijke nabij heid van de door den Min. van Binnenl. Zaken bedoelde universiteitsge bouwen, met welke laatste adressanten merken dit terloops op zij van harte hopen dat bedoeld zij het grootsche academiegebouw, tot welks stichting de gemeente eenmaal de Ruïne afstond, en niet slechts eenige ontbrekende academische inrichtingen, in welk laatste geval ondergetee kenden van oordeel zijn, dat het veeleer op den weg van den Gemeente raad of althans van het Dagel. Bestuur zou liggen zich tot bovengenoem- den minister te wenden met het verzoek dat op de Ruïne geen andere academische localiteiten worden geplaatst dan het grootsche universiteits gebouw, waarvoor de gemeente eenmaal die vlakte belangeloos afstond en nog steeds beschikbaar heeft gehouden. Redenen, waarom ondergeteekenden zich tot U Edel Achtbaren wenden met eerbiedig, maar dringend verzoek, dat in de behoefte aan localitei ten voor Gymnasium en Hoogere Burgerschool voor meisjes op de minst kostbare wijze en zonder oprichting van nieuwe gebouwen worde voor-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1882 | | pagina 1