27 men dat de overgangs-examens al zeer weinig verandering brengen in de denkbeelden over het al of niet overgaan der leerlingen naar eene lioogere klasse, zooals die reeds vooraf bij den directeur en de leeraren der H. B. S. vaststaan. Naar mijne meening mag men zelfs aannemen dat, een docent die eerst uit het overgangs-examen de wetenschap zou moeten putten of de leerlingen voor hoogere studie geschikt zijn, geacht zouden moeten worden voor zijne betrekking ongeschikt te zijn. Dit neemt evenwel niet weg, dat men nu eenmaal die examens wil, als een soort van waarborgde vraag is dus hoe moeten ze geregeld worden Een van de groote bezwaren van den heer Zaaijer is dat die examens voor beide inrichtingen op dezelfde wijze zoude ge regeld zijn en hij acht het voor de Commissie van Toezicht onmogelijk dat een harer leden als lid der examen-commissie zitting zal nemen maar tegelijkertijd stelt de heer Zaaijer voor om hetzelfde werk aan de geheele Commissie op te dragen. Volgens ons voorstel zal in elke Com missie slechts één lid zitting nemendesnoods zouden wij dan zes Hoogere Burgerscholen kunnen hebben en dan zou de Commissie nog talrijk genoeg zijn om naar elke school een lid af te vaardigen om die examens bij te wonen. Dan moet ik nog opmerken dat met het amendement, zooals dit door den heer Zaaijer is geredigeerd, het artikel geheel van aard zal ver anderen, want nu vervallen de overgangs-examens geheel. Art. 21 wordt zooals het nu aan den Raad wordt voorgesteld „De overgangs-examens worden afgenomen door eene Commissie be staande uit een lid van de Commissie van Toezicht, door die Commissie aan te wijzen, den Directeur der school en de leeraars door den Directeur aan te wijzen". In plaats daarvan zal alleen komen „De Commissie van Toezicht beslist omtrent de bevordering." Er is nu eene leemte ontstaan, die niet voldoende door het amende ment wordt aangevuld. In art. 20 wordt wel bepaald dat jaarlijks ten overstaan van de Commissie openbare examens worden afgenomen, van overgangs-examens wordt eerst gesproken in art. 21. Resu- meerende geloof ik, nadat wij alle argumenten gehoord hebben, dat de beste regeling zal zijn zooals die thans in art. 21 wordt voorgesteld. Voor de praktijk, ik herhaal het, zal het weinig uitmaken en daarom verdient ons voorstel de voorkeur boven dat van den heer Zaaijer. De heer De Goeje. Het is ook mijne meening, dat het er werkelijk wei nig toe afdoet, hoe de laatste alinea wordt gesteld, zooals het nu door Burg. en Weth., volgens het advies van den Inspecteur, wordt voorge steld of zooals het door de Commissie van Toezicht verlangd wordt. De bezwaren van den heer Zaaijer komen mij niet gewichtig voor. Het is niet hetzelfde lid eener examen-commissie te zijn en als examinator op te tre- nende laatste bevoegdheid heeft alleen de leeraar die het onderwijs ge geven heeft, zooals reeds juist is opgemerkt door den Inspecteur aan het slot zijner missive van 11 Maart. Wanneer men dus zegt: de Commissie neemt de examens af, moet dit niet woordelijk opgevat worden. Ook het bezwaar van den last, die de Commissie zou worden opgelegd, is m. i. niet van beteekenis. Wanneer de Commissie beslissen zal over de bevordering der leerlingen, dient ze toch ook de examens zooveel mogelijk bij te wonen, om daarover een zelfstandig oordeel te kunnen vellen. Er bestaat echter een ander meer principieel verschil. Wanneer beslist wordt in den zin van het amendement van den heer Zaaijer, zal het voorstel tot bevorde ring opgemaakt worden door den directeur en de leeraren te zamen in geval de redactie van Burg. en Weth. aangenomen wordt, door den direc teur met eenige aangewezen leeraren. Nu weet ik niet of het niet wel gewenscht is, dat alle leeraren gelijke stem over den overgang der leer lingen uitbrengen, en dit is het toch waarover de quaestie eigenlijk loopt, naar 't mij voorkomt. Feitelijk toch zal de Commissie niet alleen door eigen oogen zien, maar zich hoofdzakelijk laten leiden door het advies van directeur en leeraren, zoodat de vraag wie met het doen van het voor stel belast is, de directeur met eenige door hem aangewezen leeraren, of de directeur met de gezamenlijke leeraren niet van belang ontbloot is. Het laatste nu komt mij beter voor en op dien grond vooral zal ik het amendement van den heer Zaaijer ondersteunen. Dit is bovendien, naar mijne meening, niet onvolledig, daar indien niet anders bepaald wordt, het van zelf spreekt, dat directeur en leeraren de examens afnemen en de voorstellen ter bevordering opmaken. Er is echter geen bezwaar het Regle ment met deze bepaling aan te vullen. De heer Zaaijer. Het zij mij vergund met een enkel woord te wijzen op hetgeen ik geloof te mogen noemen eene kleine verwarring, die in deze zaak ontstaan is. De Inspecteur zegt namelijk in zijne eerste missive „Het komt mij het meest doelmatig voor, dat voor elke klasse de com missie aan welke de beoordeeling van de bevordering gerust kan wor den overgelaten, behoort te bestaan uit een lid der Commissie van Toe zicht als voorzitter, den directeur en de leeraren, die onderwijs geven zoowel in de klasse, waarin de leerling het laatste jaar onderwijs heeft genoten, als in de klasse tot welke hij bevorderd wenscht te worden". Ware nu de door mij bestreden tweede alinea van art. 21 in dien geest geredigeerd, dan zoude ik voorzeker de leden dezer vergadering niet lan ger willen vermoeien door het rekken van een debat, dat, naar ik vrees, reeds te lang geduurd heeft. Maar in het voorstel staat iets geheel anders, nl. „De overgangs-examens worden afgenomen door eene Commissie, bestaande uit één lid van de Commissie van Toezicht door die Commissie aan te wijzen, den Directeur der school en de leeraars, door den Direc teurs aan te wijzen." Nu kan ik de laatste opvatting der bedoeling in het schrijven van den Inspecteur neergelegd volstrekt niet deelen, daar ik juist groote bezwaren heb tegen het opdragen van de daarin genoemde taak aan een lid der Commissie van Toezicht. Overigens, M. d. V.: ben ik het volkomen met u eens, dat de overgangsexamens weinig invloed zullen uitoefenen op de reeds vroeger gevormde opinie van directeur en leeraren, en ik vind dit ook zeer billijk. Mijn wensch is alleen dat aan de Commissie van Toezicht, na het advies van directeur en leeraren inge wonnen te hebben, de decisie worde opgedragen, zooals ook in mijn amen dement ligt opgesloten. Ben ik goed ingelicht, dan wenschen de leeraren van den directeur weet ik het zeer stellig ook volstrekt niet dat de beslissing aan hen worde opgedragen. Verder wordt door U, M. d. V. 1 beweerd dat er geen bezwaar van tijd tegen de deelneming aan het examen kan bestaan, omdat de Commissie zes leden telt, terwijl er maar twee Hoogere Burgerscholen zijn. Dit laatste is volkomen juist maar men ver geet daarbij dat iedere school vijf klassen heeft, die elk afzonderlijk geëxa mineerd moeten worden. Bovendien kan het nooit in de bedoeling van het amendement liggen om de overgangs-examens te doen vervallenze zullen nader omschreven worden bij afzonderlijk reglement. De heer Le Poole. Het komt mij voor, M. d. V., dat de tweede alinea van art. 21 moeielijk kan worden weggelaten. Daardoor zou aan de oeco- nomie van de verordening schade gedaan worden. Art. 19 handelt over de toelatings-examens, art. 20 en 21 handelen over de examens van hen die reeds leerlingen zijn. Ik geloof werkelijk dat de geachte voorsteller twee dingen met elkander verwart. De overgangs-examens zijn voor het publiek, en worden die afgeschaft dan vervalt art. 20, dat van „openbare examens" spreekt. Ik voor mij zou gaarne de alinea over de „overgangs examens" behouden en zal daarom tegen het amendement stemmen. De heer Van Dissel. Het komt mij voor dat het amendement ons in eene goede richting vooruitbrengt, maar dat het niet volledig is. In art. 21 eerste alinea wordt bepaald, welke leerlingen zullen worden bevorderd en onmiddellijk daarop zou dan volgen dat de Commissie daarover beslist. Daarin wordt echter niet omschreven welke rechten en plichten aan de docenten van de H. B. S. worden toegekend. Dat is bij de toelatings examens wel gedaan en ik zou het daarom wenschelijk vinden dat dit ook hier werd uitgedrukt. Ik zou daarom het amendement wenschen aan te vullen door voor te stellen: de 2® alinea aldus te lezen: „De voor stellen omtrent de bevordering worden door den Directeur, na overleg met de betrokken leeraars, ingediend aan de Commissie van Toezicht, welke omtrent de bevordering beslist." Het hoofdidée blijft hetzelfde. Er wordt bijgevoegd dat de Directeur en de leeraren hun praeadvies aan de Commissie van Toezicht zullen toe zenden. Het spreekt wel haast van zelf dat zij dit zouden doen, maar zulk een gewichtig punt behoort ook met zoovele woorden in de veror dening te zijn omschreven. Ter aandringing van deze motie nog dit. Een van de ergste kwalen tegenwoordig is de epidemie van examens en ik geloof dat zoowel het onderwijs als docenten en leerlingen daaronder lijden. Ik meen als zeker te kunnen beweren dat er een reactie aanstaande is, en het opkomen van het onweder, dat de lucht zal moeten zuiveren, overal is te bespeuren. Tot op dit oogenblik echter heerscht die epidemie en is nf'g niet weggevaagd geworden. Daarom mijn voorstel. Het afnemen van examen is verreweg het minst schadelijk, ja zelfs in vele gevallen nuttig, wanneer het geschiedt niet door een vreemde Commissie, maar door de mannen die jaren lang met de jongelui hebben omgegaan. Een dergelijk examen behoort daarom m. i. overgelaten te worden aan den Directeur en de docenten, die zeiven de vragen kunnen stellen en het geheele examen inrichten, zooals zij meenen te moeten doen om hun praeadvies aan de Commissie van Toezicht te kennen te geven. Ik vereenig mij daarom vol komen met de bepaling om bij de overgangsexamens geen afzonderlijke Commissie aan te stellen en wanneer mijn voorstel voldoende mocht on dersteund worden, zal ik dat als amendement indienen. De Voorzitter. Door den heer Van Dissel wordt een nieuw amende ment voorgesteld, en wel om de 2d® alinea te doen vervallen en in plaats daarvan te lezen: „De voorstellen omtrent de bevordering worden door den Directeur, na overleg met de betrokken leeraars, ingediend aan de Commissie van Toezicht, welke omtrent de bevordering beslist." Het amendement van den heer Van Dissel wordt voldoende ondersteund. De heer Zaaijer. M. d. V.! Ik kan mij geheel vereenigen met de door den heer Van Dissel voorgestelde wijziging en verklaar bij deze mijn amen dement in te trekken. De Voorzitter. De heer Zaaijer verklaart zijn amendement in te trek ken; het maakt dus geen onderwerp van discussie meer uit. Het komt mij voor dat de heer Van Dissel eenigszins van het denk beeld uitgaat dat de directeur, die de leeraren moet aanwijzen als leden der examen-Commissie, daarvoor bij voorkeur anderen zal nemen dan in zijn amendement en in de gewisselde stukken bedoeld worden. Mij dunkt dat juist de redactie der tweede alinea, zooals die door ons wordt voor gesteld, de bedoeling van het tegendeel aantoont. Ik grond die meening op art. 19, waar gesproken wordt van de Commissie, die het toelatings examen zal afnemen, en bestaan zal uit drie of meer leeraren door den Directeur aan te wijzen. Hier bij art. 21 worden eveneens de leeraren door den Directeur aangewezen, en daarin ligt, dunkt mij, van zelf op gesloten dat de leeraars zullen worden aangewezen om te examineeren in dezelfde vakken, waarin zij onderwijs geven. Daarbij moet ik er nog op wijzen dat, aangezien zoowel het amendement van den heer Zaaijer als dat van den heer Van Dissel over overgangs-examens het stilzwijgen bewaart, men deze, bij het doen vervallen der bewuste alinea, geheel uit het reglement licht. Art. 20 toch spreekt wel van openbare examens, maar art. 21 alleen van overgangs-examen. De heer Zaaijer is zijne meening blijven volhouden, dat al de leden der examen-Commissien ook zeiven aan het afnemen van het examen moeten deelnemenik deel die meening niet en wijs als voorbeeld op de examens voor Oost-Indisch ambtenaar, waarvoor een voorzitter, verschil lende leden en een secretaris benoemd worden. Die examen-Commissie verdeelt zich in afdeelingen, sub-Commissiën als men ze zoo noemen wil. Elke van die sub-Commissiën bestaat uit twee leden, waarvan het eene lid het examen afneemt, het andere als assessor fungeert en, hoewel deze er het recht toe heeft, in den regel in persoon niet examineert. Het is dus volstrekt geen vreemde of onbekende zaak dat leden van eene examen- Commissie, aan het examineeren zelf geen werkdadig aandeel nemen. Evenzoo zou ook aan het lid der Commissie, aangewezen om het examen bij te wonen, aan wien naar alle waarschijnlijkheid het presidium zou opge dragen worden, de leiding en regeling van het examen verblijven, zonder dat hij daarom juist bij alle zittingen tegenwoordig zoude behoeven te zijn, wat trouwens onmogelijk zoude wezen. Nadat die sub-Commissiën hare taak als examinatoren hebben verricht, komen al de leden der Commissie bijeen, en in de algemeene vergadering worden de rapporten der sub- Commissiën beoordeeld en daarover door de geheele Commissie beslist.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1882 | | pagina 3