25
Zifting van Donderdag 1 Mel 1882,
geopend 's namiddags te twee uren.
Voorzitter: de heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER.
Te behandelen onderwerpen.
4°. Benoeming van een Regent van het Gereformeerd Minne- of Arme
Oude Mannen- en Vrouwenhuis. (62)
2°. Verzoek van J. Van Schravendijk, om ontslag als Regent van het
H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis. (63)
3°. Ontwerp-Verordening op de Hoogere Burgerschool voor Jongens. (64)
4°. Verzoek van M. Spruyt, tot het doen rooien van een boom aan de
Haarlemmertrekvaart. (63)
5°. Idem van A. J. Voermans, tot het doen rooien van twee boomen aan
het Delftsche trekpad. (64)
6°. Voordracht betrekkelijk de spoorverbinding van de Stedelijke Gasfabriek
met den Hollandschen IJzeren-Spoorweg. (274 van 4884, 23, 28, 36,
66, 68 en 70)
7°. Staat van af- en overschrijving op de gemeente-begrooting dienst
4884. (67)
8°. Rekening over 4884 van het Gereformeerd Minne- of Arme Oude
Mannen- en Vrouwenhuis. (60)
9°. Idem van de Kamer van Koophandel en Fabrieken. (59)
Tegenwoordig 20 leden, als: de heeren Le Poole, Bool, Quant, Harte-
velt, Du Rieu, Verster, Wilhelmy Damsté, Van der Zweep, Zaaijer, Van
Dissel, Land, Bredius, Driessen, Knappert, Juta, De Clercq, Buys en De
Laat de Kanter.
De heeren Dercksen, Van Wensen, Cock en Zaalberg hebben kennis ge
geven verhinderd te zijn de vergadering bij te wonen.
De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag
43 April jl. worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede:
4°. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken, dd. 27 April
N°. 4443 afd. K. W., omtrent de beschikking over een gedeelte van de
Ruïne, tot den bouw van schoollokalen.
Deze missive luidt als volgt:
„Na het onderhoud dat op 25 Februari jl. met eene commissie uit uw
college plaats greep, werd mij namens curatoren der rijks-universiteit te
Leiden te kennen gegeven dat zij gaarne zouden worden gehoord over
den wensch der gemeente Leiden om op de Ruïne een Gymnasium en
eene Hoogere Burgerschool voor meisjes te stichten. Met het oog op de
belangen der universiteit, met welke de bloei der gemeente Leiden zoo
nauw te zamen hangt, mocht de inwilliging van dit verlangen niet wor
den geweigerd. Het advies van curatoren werd 43 April door mij ont
vangen en vereischte nadere overweging. Deze omstandigheden verklaren
de vertraging, welke de afdoening dezer belangrijke aangelegenheid heeft
ondervonden.
Tegen het denkbeeld dat door de gemeente Leiden op de Ruïne een
Gymnasium en eene Hoogere Burgerschool zullen worden opgericht, voor
welke gebouwen een terrein van ruim 30 aren zoude noodig zijn, bestaat
bij mij, evenmin als bij de curatoren bezwaar. Het college van curatoren
is echter verdeeld bij de beantwoording der vraag van welk gedeelte der
Ruïne de 30 aren welke benoodigd zijn, moeten afgenomen worden. De
meerderheid is evenals uw college van oordeel dat een terrein groot ruim
47 aren aan den Z. O. hoek en een tweede terrein groot ruim 43 aren
aan den Z. W. hoek voor het beoogde doel zouden moeten worden be
schikbaar gesteld.
De minderheid meent dat een strook gronds van 30 M. breedte en 400
M. lengte langs de Doezastraat of Koepoortsgracht beter beschikbaar te
stellen ware.
Ik mag niet ontkennen dat het laatste plan volgens mijne meening de
voorkeur verdient.
Het bezwaar daartegen door uw college ontleend aan den aard der
beide instellingen in verband met den leeftijd der leerlingen, kan door
eene behoorlijke inrichting der gebouwen gemakkelijk worden weggeno
men, eri zou trouwens wordt het door u gewenschte plan gevolgd
in versterkte mate zich voordoen, zoodra naast de Hoogere Burgerschool
voor meisjes de universiteitsgebouwen zijn opgericht.
Door de terreinen voor het Gymnasium en voor de Hoogere Burger
school benoodigd van elkander te scheiden, verkrijgt het overblijvend ge
deelte der Ruïne een onregelmatigen vorm, die voor de stichting van
systematisch ingerichte universiteitsgebouwen groote bezwaren levert.
Deze bezwaren zijn van dien aard dat mij daardoor wellicht de vrij
heid zou ontnomen worden gevolg te geven aan mijn voornemen om wel
dra het noodige voor te bereiden tot stichting der gebouwen, welke ver-
eischt worden voor den bloei der Leidsche universiteit, van welken bloei
voor een deel ook de voorspoed uwer gemeente afhangt.
Toch ben ik niet voornemens mij te verzetten tegen het bebouwen der
Ruïne op de door uw college gewenschte wijze, doch ik vermoed dat boven
staande mededeelingen bij uw college alsnog de overtuiging zullen vesti
gen dat de door de minderheid van het college van curatoren gewenschte
regeling beter strookt met het welbegrepen belang van Leiden.
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
C. Pijnacker Hordijk."
De Voorzitter. Burg. en Weth. zijn voornemens binnen den kortst
mogelijken tijd voorstellen bij den Raad in te dienen tot het bouwen van
eene Hoogere Burgerschool voor Meisjes en een Gymnasium, waartoe sinds
lang het plan bestaat. Over den inhoud der voorgelezen missive zal ik
verder niet in bijzonderheden treden, doch alleen één punt aanstippen.
ZlTTINGV SRSI.AQ 1882.
Het komt mij namelijk voor dat de Minister in één opzicht in dwa
ling verkeert. Met verwondering heb ik n. 1. in die missive gelezen
dat namens Curatoren der Leidsche Universiteit te kennen
zoude zijn gegeven dat zij gaarne zouden worden gehoord
over den wensch der gemeente Leiden om op de Ruïne een
Gymnasium en eene Hoogere Burgerschool voor Meisjes te
stichten. In mijne betrekking van Curator der Universiteit zou dit mij
bekend moeten zijn. Mij is echter niet bekend dat namens Curatoren
een dergelijke wensch aan den Minister is te kennen gegeven en ik mag
niet aannemen dat mijne collega's dit zouden gedaan hebben, zonder mij
daarin te kennen. Ik moet het dus toeschrijven aan een misverstand van
den Minister; ik kan het niet anders expliceeren. Ik heb gemeend dit aan
den Raad te moeten meedeelenzooals U bekend is hebben wij twee ver
gaderingen met gesloten deuren over deze zaak gehouden en ik zou niet
gaarne den schijn op mij laten rusten dit opzettelijk verzwegen te hebben.
2°. Missive van den Min. van Binnenl. Zaken, dd. 28 April jl. n». 1634
afd. O, waarbij wordt medegedeeld dat voor het jaar 1882, ten behoeve
van de kweekschool voor onderwijzers een rijksbijdrage van ƒ5980 wordt
verleend.
Deze worden voor kennisgeving aangenomen.
3°. Dat op den 4 7den April jl. heeft plaats gehad de opneming der boeken
en kas van den Gemeente-Ontvanger, waarvan proces-verbaal opgemaakt,
dat ter inzage van de leden in de leeskamer is nedergelegd.
De Voorzitter legt vervolgens over:
4°. Rekening en verantwoording over 4881 van de administratie der
dd. Schutterij.
2°. Idem van het Evang. Luth. Wees- en Oudeliedenhuis.
Worden gesteld in handen van de Commissie van Financiën.
3°. Verzoek van C. B. en C. J. Verhoef, om afschrijving van plaats,
dir. belast, van den aanslag van A. M. Verhoef, overleden op 42 Februari jl.
4°. Idem als voren van J. W. Terlaak, van den aanslag van J. Terlaak,
overleden.
Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. en de Comm. van Fin.
5°. Adres van de besturen der afdeelingen van Landbouw van Zoeterwoude
Leiderdorp enz. over eene beplanting van de Beestenmarkt.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth.
6°. Verslag van de Plaats. Schoolcommissie over 4884.
Zal in het gemeenteverslag worden opgenomen.
7°. Verzoek tot plaatsing van een reinigingstoestel in het Singelwater
tegenover de Leidsche Melkinrichting.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth.
8°. Rekening en balans der Leidsche Duinwatermaatschappij over 1881.
9°. Voordrachten ter benoeming van een derden onderwijzer aan de
school der 3da klasse n°. 3 en aan de school der 4a« klasse n°. 2.
10°. Voordracht ter benoeming van twee onderwijzers om belast te
worden met het Herhalingsonderwijs aan de scholen der 3de en 4d« klasse.
Worden in de Leeskamer voor de leden nedergelegd.
11°. Adres van L. Van der Lubben, pachter van de opbrengst der tol
gelden aan het Zijlhek, waarbij wordt verzocht ontheffing van de betaling
van de alsnog verschuldigde pacht.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. en de Comm. van Fin,
12°. Verslag van den toestand der gemeente over 4881.
Wordt gedrukt en zal aan de leden worden toegezonden.
De Voorzitter deelt vervolgens mede:
dat op heden is beteekend het arrest van den Hoogen Raad der Neder
landen dd. 31 Maart 1882, waarbij is verworpen het beroep in cassatie
door de gemeente Leiden ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof
te 's Gravenhage van 16 Mei 4881, in zake het geschil met de gemeente
Alkemade.
Aan de orde is:
I. Benoeming van een Regent van het Geref. Minne- of Arme Oude
Mannen- en Vrouwenhuis.
(Zie Ing. St. n°. 62).
De Voorzitter. Mag ik de heeren Damsté, Driessen en Knappert ver
zoeken met mij het stemburean uit te maken?
Wordt verkozen Dr. C. J. Van Ketwich met 17 stemmen tegen 1 op
den heer H. C. Juta.
De heeren De Clercq en Buys komen ter vergadering.
II. Verzoek van J. Van Schravendijk, om ontslag als Regent van het
H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis.
(Zie Ing. St. n#. 65).
Wordt zonder discussie of hoofdelijke stemming eervol verleend, onder
dankbetuiging voor de vele en gewichtige diensten door hem in deze
betrekking aan de gemeente bewezen.
III. Ontwerp-Verordening op de Hoogere Burgerschool voor Jongens.
(Zie Ing. St. n°. 61).
Art. 1, 2, 3, 4 en 5 worden achtereenvolgens zonder discussie goed
gekeurd.