GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
17
INGEKOMEN STUKKEN.
N°. S3. Leiden, 23 Februari 1882.
De Commissie van Financiën, geene bedenkingen hebbende tegen den
in hare handen gestelden staat van af- en overschrijving op de begrooting
voor 1881 van het Gereformeerd Minne- of Arme- en Oude Mannen- en
Vrouwenhuis alhier, heeft de eer U voor te stellen dien goed te keuren.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 341. Leiden, 23 Februari 1882.
De Commissie van Financiën heeft geene bedenkingen tegen de vast
stelling van den door Burg. en Weth. overgelegden staat van af- en over
schrijving strekkende tot verhooging van den post der begrooting, dienst
1882, kosten van het huis van bewaring enz., te vinden door afschrijving
van den post Onvoorziene Uitgaven.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N°. 35. Leiden, 23 Februari 1881.
Met Burg. en Weth. zijn wij van oordeel, dat het wenschelijk is om
overeenkomstig het verlangen der Regeering den tol voor voetgangers aan
den Rijnsburgervliet af te schaffen. Zoodanige heffingen zijn voorzeker
allerminst overeen te brengen met de tegenwoordig geldende beginselen
van vrij verkeer en met de vele maatregelen die worden genomen ten
einde zooveel mogelijk de bestaande belemmeringen in deze op te heffen.
Wel zal de gemeente zich hierdoor eenige financieele opoffering moeten
getroosten, doch het geldelijk nadeel is hoogst waarschijnlijk niet van
zoodanigen omvang, dat op dien grond alleen eene ganschelijk verouderde
heffing zoude moeten worden in stand gehouden. Burg. en Weth. merken
dan ook, onzes inziens, te recht op dat de opheffing van den voetgangers-
tol zoowel geacht kan worden te zijn in het algemeen belang als in dat
van onze gemeente.
Wij geven Uwe Vergadering uit dien hoofde in overweging overeen
komstig het voorstel van Burg. en Weth. te besluiten.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financien enz.
N°. S3. Leiden, 23 Februari 1882.
De Commissie van Financiën heeft de eer Uwe Vergadering het vol
gende te berichten omtrent het voorstel van Burg. en Weth. om, over
eenkomstig de voordracht der Comm. van de Gasfabriek, met de Holl.
IJzeren Spoorweg-Maatschappij een contract te sluiten voor den aanleg
en het ouderhoud eener verbindingsbaan van de Gasfabriek met haren
spoorweg en voor het vervoer over die baan van kolen en andere goede
ren naar en van de Gasfabriek.
De overweging van dat voorstel heeft bij Uwe Commissie de overtui
ging gevestigd, dat het belang der gemeente eischt, dat tot het slui
ten der voorgestelde overeenkomst worde overgegaan. De voordeelen, die
daaraan voor de gemeente verbonden zijn en die duidelijk en uitvoerig
zijn omschreven in n°. 271 der Ing. St. van 1881, zijn tastbaar, terwijl
de eischen, die door de Holl. Spoorweg-Maatschappij zijn gesteld, billijk
zijn te achten.
Uwe Commissie is daarom in het algemeen van oordeel, dat dit voor
stel door Uwe Vergadering verdient goedgekeurd te worden.
Omtrent de voorwaarden, waarop de overeenkomst zal gesloten worden,
meent zij intusschen het volgende te moeten doen opmerken.
Ad. VII. In verband met de bevoegdheid, welke bij VI is bedongen,
wordt hier in de tweede alinea bepaald, dat vervoerkosten van wagons
voor anderen dan de Gemeente-Gasfabriek bestemd, door de Maatschappij
geïnd, in mindering zullen komen van het eventueel door de gemeente
bij te passen bedrag.
Naar het oordeel Uwer Commissie zal hieraan de bepaling moeten wor
den toegevoegd, dat de Maatschappij geregeld opgave doet van de som
men, die zij wegens vervoer voor anderen heeft ontvangen.
Ad. XII. Volgens dezen grondslag zal de overeenkomst worden aange
gaan voor een tijdperk van tien achtereenvolgende jaren.
Neemt men in aanmerking dat wij op het gebied van het algemeen
verkeer een tijd beleven van snelle ontwikkeling en verrassende wendin
gen, dan valt het niet te ontkennen dat deze termijn nog al ruim gesteld
is. Toch meent Uwe Commissie dat elk bezwaar daartegen komt te ver
vallen als men let op de verplichtingen, welke de Spoorweg-Maatschappij
op zich neemt.
Maar al acht Uwe Commissie uit dien hoofde een termijn van tien jaren
een billijken tijd van duur, zij acht het niet wenschelijk dat, zoo de over
eenkomst niet zes maanden vóór de expiratie van dien termijn door eene
der beide partijen schriftelijk is opgezegd, deze telkens geacht zal worden
voor nog vijf jaren te zijn verlengd. Zij is van meening dat die verlenging
telkens slechts voor één jaar behoort bepaald te worden. De mogelijkheid
bestaat toch dat de wenschelijkheid eener opzegging eerst blijkt in de tweede
helft van het tiende jaar of kort daarna en dan moet men niet in het
geval verkeeren van nog voor vijf jaren verbonden te zijn. Kan eene ver-
bindtenis voor tien jaren geacht worden tot de billijke vergoedingen te
behooren, welke de Spoorweg-Maatschappij worden toegekend voor de ver
plichtingen welke zij op zich neemt, hetzelfde kan niet meer gezegd wor
den van een verlengingstermijn en daarom komt het Uwe Commissie wen
schelijk voor dezen op één jaar te stellen.
Uwe Commissie heeft zich voorts afgevraagd
1°. Of de overeenkomst geene bepaling behoort in te houden voor het
geval zij komt te vervallen;
2°. Of de termijn van zes maanden, die mede in XII voor de opzegging
wordt gesteld, wel voldoende is om alle voorzieningen te treffen,
die in dergelijk geval zullen noodig zijn.
Het geldt hier toch eene overeenkomst, ten gevolge waarvan werken
zullen worden aangelegd, die van blijvenden aard zijn en in verband waar
mede beschikkingen over eigendommen plaats hebben, terwijl de voorzie
ningen, die ingeval van opzegging getroffen moeten worden, zoo belang
rijk kunnen zijn, dat een termijn van zes maanden daarvoor onvol
doende kan zijn.
Uwe Commissie heeft daarom gemeend op beide punten de aandacht te
moeten vestigen.
Eindelijk meent Uwe Commissie nog even te moeten stilstaan bij het
voorstel, dat sub 4 van n°. 23 der Ing. St. van 1882 aan de beslissing
Uwer Vergadering wordt onderworpen.
Naar aanleiding van het verzoek der Ned. Rijnspoorweg-Maatschappij
om de Holl. Spoorweg-Maatschappij te verplichten zich tegen eene billijke
vergoeding te belasten met het vervoer over de verbindingsbaan van de
over de lijn LeidenWoerden te verzenden wagens, stellen Burg. en Weth.
voor de Rijnspoorweg-Maatschappij te berichten, dat in het te sluiten con
tract dergelijke bepaling zal worden opgenomen.
Uwe Commissie verheugt zich over dit voorstel omdat het belang der
gemeente ongetwijfeld medebrengt zich in geen geval zoodanig te binden,
dat elke concurrentie voor den aanvoer van kolen zou zijn uitgesloten.
Het begrip van billijkheid is intusschen van geheel subjectieven aard. Zoo
wel daarom als om het geheel des te beter te kunnen overzien, meent
Uwe Commissie Uwe Vergadering in overweging te moeten geven Burg.
en Weth. uit te noodigen haar ook mededeeling te doen van het concept
van het te sluiten contract, opdat ook zij kennis nemen of zich verklaren
kunne omtrent de voorwaarden, waarop de Holl. Spoorweg-Maatschappij
verplicht zal zijn op de verbindingsbaan ook vervoer toe te laten van
wagens van of naar de fabriek bestemd voor of afkomstig van andere
spoorwegen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën enz.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.
t