7 Zitting van Donderdag 26 Januari 1882» geopend 's namiddags te 2 uren. Voorzitter: de heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER. Te behandelen onderwerpen; 1°. Beëediging en installatie van den heer S. C. M. Knappert, als lid van den Gemeenteraad. 2°. Benoeming van een vierden opzichter bij de gemeentewerken. (10) 3°. Idem van twee derde onderwijzers aan de school van de 3de klasse n°. 1.(11) 4". Idem van twee leden van het Curatorium der Gemeente-instelling voor de opleiding van O.-I. ambtenaren. (13) 5°. Voordracht tot overplaatsing van de derde onderwijzeres Mej. C. F. Le Clercq, van de school 4da klasse n°. 1 naar de school der 3de klasse n°. 3. (12) 6°. Bezwaarschrift van Regenten van het Walsche Weeshuis, tegen den aan slag van mej. G. J. Van der Weyden op het eerste suppletoir kohier der plaatselijke directe belasting, dienst 1881. (9 en 14) 7°. Vaststelling van het derde suppletoir kohier der plaatselijke directe belasting, dienst 1881. Tegenwoordig 23 leden, alsde heeren Zaalberg, Quant, Bool, Van der Zweep, Hartevelt, Bredius, Wilhelmy Damsté, Zaaijer, Librecht Lezwijn, De Fremery, Van Wensen, De Goeje, Du Rieu, Le Poole, Driessen, De Clercq, Juta, Van Dissel, Dercksen, Knappert, Buys, Cock en De Laat de Kanter. Aan de orde is: I. Beëediging en installatie van den heer S. C. M. Knappert. De heer Knappert legt de beide bij de wet voorgeschreven eeden in han den van den Voorzitter af. De Voorzitter. Ik wensch U geluk met Uwe benoeming en wensch U van harte toe dat Uwe werkzaamheden in den Gemeenteraad van Lei den tot Uwe eigen voldoening en in het belang der gemeente Leiden mo gen strekken. De heer Knappert. Ik dank U, Mijnheer de Voorzitter. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 12 Januari jl. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede: 1°. Dat de verkiezing van een lid van den Raad, tengevolge van het door den heer Dr. J. E. Van Iterson JAz. genomen ontslag, zal plaats hebben op Dinsdag den 21sten Februari a. s. en dat zitting zullen heb ben in het hoofdbureau de heeren Librecht Lezwijn en Donner en in het onderbureau de heeren J. Scheltema, Voorzitter, E. A. Verster en J. M. E. Dercksen, leden. 2°. Dat van de tijdelijke geldleening ad f 125000 ter voorziening in de behoefte aan kasgeld, nog f 20000 is afgelost, terwijl de leening thans nog bedraagt f 95000. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Suppletoiren staat van begrooting, dienst 1881 van het Geref. Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis, met rapport van de Commissie van Financiën. Wordt in de Leeskamer voor de leden ter inzage nedergelegd. 2®. Verzoek van J. Hanno tot het leggen van eene brug over de sloot langs den Zijlsingel. 3°. Verzoek van den heer D. F. Van Heyst, om ontslag als regent van het Geref. Minne- of Arme Oude Mannen- en Vrouwenhuis. 4®. Adres van den Raad der gemeente Zoeterwoude, houdende verzoek om met intrekking van het raadsbesluit van 17 November 11. alsnog te willen toestaan dat de kinderen uit die gemeente tot 1 Juli a. s. de scho len der 3da en 4da klasse alhier bezoeken. Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. Aan de orde is: II. Benoeming van een vierden opzichter bij de gemeentewerken. (Zie Ing. St. n°. 10). De Voorzitter. Ik verzoek de heeren Quant, Hartevelt en Van Dissel met mij het stembureau uit te maken. Met algemeene stemmen wordt benoemd J. Iding, straatmaker te Delft. III. Benoeming van 2 derde onderwijzers aan de school van de 3de klasse n®. 1, (Zie Ing. St. n®. 11). Met 21 stemmen wordt benoemd Dirk Vente, onderwijzer te Loos duinen, terwijl 2 stemmen in blanco waren uitgebracht. Vervolgens wordt benoemd Frans Van Wijk met 21 stemmen. Er waren 2 blanco biljetten ingeleverd. IV. Benoeming van twee leden van het Curatorium der gemeente-in stelling tot de opleiding van O.-I. ambtenaren. (Zie Ing. St. n®. 13). Wordt benoemd Mr. J. De Wal met algemeene stemmen en de heer H. J. Bool met 21 stemmen terwijl 1 stem was uitgebracht op Jhr. J. C. Rappard en 1 op Mr. W. M. d'Ablaing. De Voorzitter. Verlangt de heer Bool zich reeds dadelijk omtrent de aanneming der betrekking te verklaren? Zitting verslag 1882. De heer Bool. Onder dankbetuiging aan de Vergadering voor het in mij gestelde vertrouwen, verklaar ik de betrekking volgaarne aan te nemen. V. Voordracht tot overplaatsing van de derde onderwijzeres Mej. C. F. Le Clercq van de school 4da klasse n°. 1 naar de school 3de klasse n®. 3. (Zie Ing. St. n®. 12). Aangenomen zonder discussie of hoofdelijke stemming. VI. Bezwaarschrift van Regenten van het Walsche Weeshuis, tegen den aanslag van mej. G. J. Van der Weyden op het eerste suppletoir kohier der plaatselijke directe belasting, dienst 1881. (Zie Ing. St. n®. 9 en 14). De heer Buys. M. d. V., ik moet verlof vragen, den Raad een paar minuten bezig te houden met een zaak, die op zichzelve hoogst onbedui dend is, in zoover als ze slechts over eenige guldens loopt, maar welke niet temin als rechtsquaestie al onze aandacht verdient. Immers de beteekenis van het recht hangt niet af van de geldswaarde, welke daarbij betrokken is. Naar mijn inzien toch komen Burg. en Weth. bijgestaan door de Com missie van Financiën hier eene poging doen om den Gemeenteraad op den verkeerden weg te brengen, en ik geloof derhalve dat het van onzen kant plicht is het welslagen van die poging tegen te houden. Ik meen dat hier eene zeer verkeerde interpretatie wordt gegeven van de geldende verorde ning op de heffing van eene inkomstenbelasting. Ik laat nu in het mid den of Burg. en Weth. goed gedaan hebben met de belastingschuldige niet op te roepen; naar mijn inzien zeker niet. Volgens de verordening zijn zij verplicht het te doen en hebben Burg. en Weth. niet het recht te zeggen: we zijn genoeg ingelicht, we roepen derhalve niet op. Men vergeet zoodoende dat het oproepen niet alleen in het belang van Burg. en Weth. is voorgeschreven maar ook in het belang van de belasting schuldigen, en dat die over de behoefte aan licht wel eens anders kun nen denken dan het Dag. Best. Maar dit daargelaten. De quaestie loopt hier over de vraag of een persoon die primo Januari geen inkomen bezat van f 400, maar in de maand Maart een traktement Ontving van f 550, voor een termijn van 10 maanden aangeslagen kan worden. Mij dunkt dat wij, met de verordening voor ons, op die vraag een zeer stellig ont kennend antwoord moeten geven. De belastingverordening is, waar het geldt de bepaling van het bedrag van het belastbaar inkomen bij uitstek nauwkeurig. Sommige bronnen van inkomen worden berekend naar de opbrengst over een zeker aantal jaren, andere naar de opbrengst in het laatste jaar en weer anderen naar de som, die men werkelijk geniet in Januari, op het oogenblik dat de aangifte moet geschieden. De inkomsten belasting moet noodzakelijk een zeker oogenblik vastzetten, dat tot maat staf van berekening dienen zal, en onze verordening heeft dit gedaan met volkomen duidelijkheid. Welnu de bepaling dat het inkomen van Januari maatstaf is, geldt voor alle traktementen het traktement dat men in Januari heeft, beslist voor het geheele jaar. Heeft men er op dat tijdstip geen of wordt het in den loop van het jaar verhoogd, men zal voor wat sedert verkregen werd niet behoeven te betalen en omgekeerd, mocht men in de maand Mei het traktement geheel of gedeeltelijk verliezen dan zal men toch de geheele som voor dit jaar schuldig blijven. De hier bedoelde per soon was in Januari kweekelinge op een onzer scholen met het aanzien lijk inkomen, ik geloof van f 75. Eerst met 1 Maart ontvangt ze een hoogere som. Wat moet er nu gebeuren? In Januari heeft de betrokken persoon natuurlijk gezegd: de som is beneden het minimum, ik heb dus niet te betalen. Dat is volkomen juist, en naar de beginselen van de ver ordening geldt nu ook die uitspraak voor het geheele jaar. Gaat men nu met Burg. en Weth. zeggen, met 1 Maart is uw inkomen boven het minimum gestegen en van dien tijd begint ge daarom belasting te be talen, dan handelt men dus in lijnrechten strijd met het beginsel dat het inkomen berekend wordt naar hetgeen men in Januari als traktement ontvangt. Ik geloof derhalve dat Burg. en Weth. niet bevoegd waren de adressante in de inkomstenbelasting aan te slaan en dat zij, door dit wel te doen, in strijd hebben gehandeld met de hier geldende verordening. Dat men hier werkelijk op een geheel verkeerden weg is blijkt verder uit het feit dat de belasting slechts geheven wordt voor 10 maanden, en nu meen ik alle recht te hebben tot de vraag quo jure? Immers dan alleen komt belasting van een deel van het jaar te pas wanneer men te doen heeft met vreemdelingen die eerst in den loop van het jaar hun verblijf in de gemeente vestigen. Deze worden dan aangeslagen voor zooveel maan den als zij hier in het loopend jaar wonen. Welnu de hier betrokken persoon was op 1 Januari evengoed een inwoner van de gemeente als een van ons allen, en is dit waar, dan moet zij ook over het geheele jaar worden aangeslagen, wil men niet handelen in strijd met de stellige voor schriften én van deze verordening én van de Gemeentewet. En hoe kon men er dan toe komen iemand die hier twaalf maanden verblijf hield slechts voor tien maanden aan te slaan? Op deze gronden M. d. V., geloof ik dat de Raad goed zal doen zich niet met het voorstel van Burg. en Weth. te vereenigen. Handelt hij anders, dan houd ik mij overtuigd dat hij groot gevaar loopt dat zijne beslissing door de Ged. Staten gecasseerd worde. Ik kan niet inzien dat, wat hier gebeurde, met de voorschriften van de verordening in de hand, te verdedigen is. Men lette bovendien wel op de gevolgen, die er uit voortvloeien. Is het waar, dat iemand die op 1 Januari niet belastingschuldig is toch later zal moeten betalen, dan zou het tegenovergestelde evenzeer waar moeten zijn. Wanneer men dan op 1 Januari een zeker inkomen bezit uit traktement voortvloeiende en dit traktement met 1®. Maart verliest, dan zou men over 10 maanden afschrijving van belasting moeten kunnen vragen. Onze verordening nu wil dat niet, en Burg. en Weth. zullen het ook niet gaarne in toepassing brengen. Ik geloof dat wanneer men zich de moeite wil geven de woorden van de verordening eenvoudig te lezen en daarmede te vergelijken het voorstel van Burg. en Weth. iedereen tot de erkenning zal moeten komen dat het laatste in flagranten strijd is met de eerste. Ik zal dus tegen dat voorstel stemmen. De heer De Fremery. M. d. V. Mag ik even opmerken dat niet alle inkomsten die na 1 Januari verkregen worden van belasting zijn uitge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1882 | | pagina 1