GEMEENTERAAD FAN LEIDEN.
127
INGEKOMEN STUKKEN.
N®. 266. Leiden, 9 December 1881.
Wij hebben de eer U mede te deelen dat bij ons geene bedenking is
tegen het door Mej. S. M. Van lperen gedaan verzoek, om continuatie
in hare betrekking van Stads-Vroedvrouw, waarom wij onder overlegging
der betrekkelijke stukken Uwe Vergadering in overweging geven de adres
sante wederom voor den tijd van drie jaren in hare betrekking te bestendigen.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Sara Maria Van lperen dat
de termijn van hare benoeming tot Stads-Vroedvrouw 30 December 1881
verstreken zal zijn, en zij in die betrekking wenscht te worden gecontinueerd.
Reden waarom zij de vrijheid neemt Uwe Vergadering te verzoeken
haar wel als zoodanig te willen herbenoemen.
't Welk doende,
Leiden, 23 November 1881. S. M. Van Iperen.
Leiden, 6 December 1881.
Edel Achtbare Heeren!
Onder terugzending van het adres van Mej. S. M. Van lperen, verzoe
kende in hare betrekking van Stads- Vroedvrouw gecontinueerd te worden,
heb ik de eer U te berichten dat zij zich in de nu bijna verloopen drie
jaren getrouw van hare plichten heeft gekweten, weshalve ik op haar
verzoek gunstig adviseer.
A. E. Simon Thomas,
Aan H.H. Burgemeester en Praelector in de Verloskunde.
Wethouders te Leiden.
N°. 267. Leiden, 8 December 1881.
Ter vervulling van de vacatures, welke op 31 December a. s. in onze
Commissie ontstaan zullen door de periodieke aftreding van de heeren
Dr. D. Bierens de Haan, Dr. M. J. De Goeje, Dr. W. P. Weebers en
Dr. J. M. Van Bemmelen, hebben wij de eer aan Uwe Vergadering de vol
gende aanbevelingen van twee personen te doen toekomen.
Ter aanvulling van de vacature ontstaande door de aftreding van den
heer Dr. D. Bierens de Haan
1°. Dr. D. Bierens de Haan.
2''. Dr. J. E. Van Iterson Jaz.
Ter aanvulling van de vacature ontstaande door de aftreding van den
heer Dr. M. I. De Goeje:
1°. Dr. M. J. De Goeje.
2°. Dr. E. F. Van Dissel.
Ter aanvulling van de vacature ontstaande door de aftreding van den
heer Dr. W. P. Weebers:
1°. Dr. W. P. Weebers.
2». Mr. N. K. F. Land.
Ter aanvulling van de vacature ontstaande door de aftreding van den
heer Dr. J. M. Van Bemmelen.
1°. Dr. J. M. Van Bemmelen.
2°. Dr. J. Campert.
De plaatselijke Schoolcommissie.
D. Bierens De Haan, Voorzitter,
Aan Heeren Burg. en Weth. J. S. D. Van Doorn, Secretaris.
Alhier.
N°. 266. Leiden, 12 December 1881.
Ter vervulling der vacature aan de jongensschool der l^te klasse, ont
staan tengevolge van het aan G. J. F. Biegman verleend eervol ontslag,
hebben wij de eer Uwe vergadering hierbij eene voordracht aan te bieden
ter benoeming van een derden onderwijzer aan genoemde school, op eene
jaarwedde van f 550, vermeerderd met 100 voor het geven van onder
wijs in de fransche taal.
Vermits zich slechts twee sollicitanten hebben aangeboden na herhaalde
oproepingen, hebben wij in overleg met den heer arrondissements-schoolopzie-
ner na ingewonnen advies van het betrokken hoofd der school, besloten alleen
die twee sollicitanten op de voordracht te plaatsen en die niet aan te
vullen met een derden persoon, die toch niet in aanmerking zoude kunnen
of willen komen.
Die voordracht bestaat dus uit de Heeren :1®. H. L. De Haas, thans reeds
aan genoemde school werkzaam'en 2°. F. J. Weide, onderwijzer te Almelo.
Wij nem - de vrijheid Uwe vergadering te verzoeken alsnu tot eene
benoeming t dien overgaan.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz.
N°. 266. Leiden, 12 Deeember 1881.
Wij hebben de eer U mede te deelen dat ook bij ons geen bezwaar is
tegen het door Mejuffrouw J. Van Sonsbeek gedaan verzoek, om eervol
ontslag uit hare betrekking van derde onderwijzeres aan de openbare school
der 3de klasse N°. 3, weshalve wij Uwe vergadering in overweging geven
haar dat ontslag te verleenen ingevolge haar verzoek tegen 1 Februari 1881.
De betrekkelijke stukken worden hierbij overgelegd.
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz.
Leiden, 7 December 1881.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen Jozina Van Sonsbeek, on
derwijzeres aan de openbare school der 3d« klasse, No. 3, dat zij tegen
1 Februari a. s. eervol ontslag verzoekt uit hare betrekking.
Hetwelk doende, enz.
Aan den Gemeenteraad van Leiden. J. Van Sonsbeek.
Leiden, 9 December 1881.
Ter voldoening aan Uwe apostille van 8 dezer, heb ik de eer U te be
richten, dat bij mij geen bezwaar bestaat tegen het verzoek van Mej. J. Van
Sonsbeek om met 1 Feb. a. s. eervol ontslag te bekomen uit hare betrekking.
Gaarne voeg ik hierbij een woord van lof voor den ijver en nauwge
zetheid, waarmede zij ruim 5 jaren de belangen van het onderwijs in deze
gemeente heeft behartigd.
Het Hoofd der Openbare school
Aan den Heer Burgemeester der 3de klasse N'. 3.
van Leiden. J. Wuyster.
N®. 270. Leiden, 15 December 1881.
Door de Gedep. Staten is naar aanleiding van het onderzoek der stuk
ken betrekkelijk de heffing en invordering van het recht bedoeld bij art.
6 der wet van 28 Juni 1881 (Stbl. n°. 97) tot regeling van den klein
handel in sterken drank, het volgende opgemerkt:
Heffingsbesluit.
„Art. 7. Het loon der herschatters voor de helft ten laste der belang
hebbenden gebracht wordende, behoort het cijfer der kosten in het besluit
te worden uitgetrokken.
Aan het besluit ontbreekt de slotbepaling, houdende vermelding, krach
tens welke verordening de invordering zal geschieden."
Tevens hebben de Gedep. Staten verzocht hiervan aan den Raad mede-
deeling te doen en te bevorderen dat aan de opmerkingen worde te ge-
moet gekomen.
Er bestaat geen bezwaar om in het besluit alsnog het cijfer der kosten
van de herschatting op te nemen, zijnde de belooning voor de herschat
ters bij besluit Uwer Vergadering van 17 November jl. vastgesteld op f 2
voor elke herschatting.
Wat betreft de tweede opmerking dat als slotbepaling aan het besluit
moet worden toegevoegd, de vermelding krachtens welke verordening de
'invordering zal geschieden, daartegen kan evenmin bezwaar bestaan, hoezeer
zoodanige bepaling overbodig schijnt en dan ook in andere besluiten rege
lende de heffing van belastingen niet voorkomt.
Eindelijk zal, onzes inziens, ook moeten vervallen de bepaling voorko
mende zoowel in het heffingsbesluit als in de verordening op de invorde
ring, dat de besluiten in werking treden op 1 November 1881, vermits
dat tijdstip thans is verstreken, terwijl de inwerkingtreding kan worden
vastgesteld op den dag, waarop van de verleende goedkeuring afkondiging
is geschied.
De inwerkingtreding op 1 November jl, was opgenomen met het oog
op de betrekkelijke circulaire van den Minister van Binnenl. Zaken mede
gedeeld bij Prov. Blad n°. 57 van dit jaar.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging:
Art. 7, lste alinea, van het besluit op de heffing, te lezen als volgt:
„Ieder der herschatters ontvangt voor elke herschatting van gemeente
wege eene som van twee gulden."
Aan het besluit toe te voegen een artikel van den volgenden inhoud:
Art. 8. De invordering geschiedt krachtens de verordening op de invor
dering van het gemeentelijk recht voor het verleenen der vergunning tot
het uitoefenen van den kleinhandel in sterken drank.
Art. 8 wordt art. 9 en gelezen als volgt:
„Dit besluit treedt in werking op den dag waarop van de verleende Ko
ninklijke goedkeuring afkondiging is geschied."
Art. 5 der verordening op de invordering te lezen als volgt:
„Deze verordening treedt in werking op den dag waarop van de ver
leende Koninklijke goedkeuring afkondiging is geschied."
Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders, enz.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van A. W. SIJTHOFF.