104 De Voorzitter. De bedoeling is geen andere dan dat de concessiona rissen, den overgang overal en telkens moeten toestaan als Burg. en Weth. dit verlangen. De heer Van Iterson. Als dit de bedoeling is, dan meen ik dat de redactié eenigszins behoort te worden gewijzigd, want zooals het er nu staat, kan die bedoeling daaruit niet duidelijk blijken. De heer Zaalberg. De bedoeling van mijn voorstel is alleen, om in de voorwaarden op te nemen de verplichting van de concessionarissen dat zij den overtocht óver hun weg ten allen tijde zullen moeten toe staan, daar, waar het college van Dagelij ksch Bestuur dit noodig oordeelt. De Voorzitter. Ik ben het tot zekere hoogte met de heeren Buys en Bool eens dat wij geen nieuwe concessie kunnen verleenen zoolang eene vroegere niet is vervallen; zij kan echter ook worden ingetrokken, en dit zouden wij in overweging wenschen te geven. Ik moet daarbij opmer ken, dat er niemand aan twijfelt dat de vorige concessie uit de wereld is en er niets verder van komen zal. Ware dit het geval niet, dan zou de eerste concessionaris, nu de zaak toch in het openbaar wordt behan deld, wel uit den hoek zijn gekomen en iets van zich hebben doen hooren. Wil de Raad de zaak uitstellen dan is bet mij wel, maar ik geloof niet dat daartoe noodzakelijkheid bestaat. Wat aangaat de vraag of er niet nog eene andere aanvraag is gedaan, daarop moet ik antwoorden dat dit het geval is ten opzichte van een stoomtram tusschen Leiden en Gouda, maar dat die loopen zou langs een geheel anderen weg dan door de heeren Dibbetz en Sillevoldt is voorgesteld. De heer Bdys. Dan doe ik nu het bepaalde voorstel om de behande- deling van deze zaak uit te stellen, ten einde Burg. en Weth. in de ge legenheid te stellen de noodige inlichtingen in te winnen omtrent de de vraag of de vorige concessionaris nog gebruik wil maken van de con cessie die hem voor den tijd van twee jaren werdverleend. De Voorzitter. Mijn bezwaar tegen het voorstel van den heer Buys, is dat wij de zaak dan eenigszins afhankelijk maken van het „bon plaisir" van den heer Bok, die haar blijkbaar geabandonneerd heeft. Als hij op een hem te doene vraag antwoordt dat hij de concessie nog wenscht uit te voere;i, dan kan, ook zonder dat hij daaraan verder iets doet, de uit voering van deze aanvraag, welke reeds een goed eind gevorderd is, noo- deloos met een jaar ongeveer vertraagd worden. De heer Bool. In antwoord op hetgeen de Voorzitter gezegd heeft moet ik doen opmerken dat, zoo de eerste concessionaris een redelijk mensch is, hij zeker terstond op de vraag, hem door Burg. en Weth. te doen, zal antwoorden. Is zulks niet het geval, dan zal hij mogelijk niet antwoor den, maar dan zal dit een reden te meer zijn om voorzichtigheid te be trachten. De heer Buys. Ik wil de Vergadering volstrekt door mijn voorstel niet binden. Ik beweer niet dat de gemeente in geen geval de vroegere con cessie kan intrekken als de concessionaris die niet vrijwillig afstaat, maar ik houd vol, dat zij dat niet behoort te doen vóór zij officieel weet welke de plannen van den eersten concessionaris zijn. De Voorzitter. Het is nu ruim dertien maanden geleden dat de meer gemelde concessie verleend werd. Het is bekend dat de eerste concessio naris niet geslaagd is in zijne pogingen om de noodige terreinen te ver- verkrijgen. Ik meen zeker te zijn dat de aanvragers van de nieuwe con cessie in dat opzicht gelukkiger zijn geweest dan hun voorganger, althans voor een groot deel, en daarom zie ik de noodzakelijkheid niet in om de behandeling van deze zaak uit te stellen. De heer Van Dissel. Een der voorwaarden door de Comm. van Fin. gewenscht, is, dat er een gedeelte van den weg afgezonderd zal worden voor den aanleg van een station. Nu wenschte ik wel te weten, of dit aan de Noordzijde of aan de Zuidzijde van dien weg het geval zal zijn; in het eerste geval zal altijd de rijweg om bij het station te komen door den trein moeten gekruist worden. De-Voorzitter. Bedoeld terrein is aan de Noordzijde gelegen. Werd het voor de oprichting voor een stationsgebouw afgestaan, dan zou slechts een smalle weg naar het Jaagpad overblijven. Overigens doe ik opmerken dat wij bij het opmaken der akte, welke het gevolg is van het verleenen der concessie alle noodige bepalingen die de Raad heeft verlangd, in wet tigen vorm daarin opnemen. De heer De Clercq. De bedoeling van de Commissie van Financiën is volstrekt niet om dit of dat stukje grond te behouden of af te staan, maar zij wil aan de concessionarissen de verplichting zien opgelegd om een station te maken. Na de ondervinding die wij met de andere stoom- tramways hebben verkregen, moeten wij zorg dragen dat er een behoor lijk station en de verder noodige inrichtingen worden gesticht. De Voorzitter. Ik zie er volstrekt geen bezwaar in om dergelijke verplichting aan de concessionarissen op te leggen, maar naar mijne meening moet dit niet afhangen van het al of niet inwilligen van het verzoek om juist dit terrein af te gtaan. Dit is eene quaestie die geheel op zich zelve staat, De heer Du Rieu. Ik wensch dat de verplichting tot den aanleg van een behoorlijk stations-emplacement aan de concessie worde verbonden. De heer Buys. Ik neem de vrijheid, Mijnheer de Voorzitter te doen opmerken, dat ik eene motie heb voorgesteld. Het komt mij voor dat die motie het eerst moet worden beslist en dat zoolang die beslissing daar over nog niet gevallen is, amendementen op de voordracht van B. en Ws. niet behandeld kunnen worden. Ik zelf heb straks reeds zulk een amende ment aangekondigd, maar om de reden die ik noemde wenschte ik het nu nog niet in te dienen. Laat mij overigens tot aandrang van mijne motie nog slechts dit mogen opmerken, dat het groote verschil van meening, waarvan bij de discussie bleek, eene reden te meer moet zijn om nu nog niet te beslissen. De Voorzitter. Ik heb de discussie over de motie en de zaak zelve te gelijkertijd toegelaten omdat het mij toescheen dat, ook als de zaak wordt aangehouden, het toch niet van gewicht ontbloot is om bekend te worden met de verschillende gevoelens die over deze zaak worden ontwikkeld, om daarop bij eene mogelijk later weder in te dienen voordracht aan den Raad, te kunnen letten. Dat is zoowel voor de concessionarissen als voor het Gemeentebestuur van belang. En daarom kan deze discussie ook bij aanneming der motie vruchten dragen. De heer Bool. Ik vereenig mij geheel met het gevoelen van den heer Buys en meen ook dat nu eerst moet worden beslist over de vraag of wij op dit oogenblik met de behandeling van deze zaak zullen voortgaan. In omvraag gebracht, wordt de motie van den heer Buys tot uitstel aangenomen met 14 tegen 4 stemmen. Tegen de heeren Quant, Van Wensen, Van der Zweep, en de Voorzitter. XIII. Voordracht betrekkelijk de verpachting van weiland in den stads- polder aan de Slaagsloot. (Zie Ing. St. n°. 224 en 238). De heer Bool. Er wordt voorgesteld om de verpachting te doen plaats hebben voor den tijd van tien jaren. Die termijn is Uwer Commissie voor gekomen te lang te zijn. Zij meent dat de gebruikelijke termijn voor der gelijke verpachting is zes jaar en daarom stel ik voor dien termijn op zes jaar te bepalen. De Voorzitter. Het is Burg. en Weth. tamelijk onverschillig welke termijn hier wordt gesteld. Wij hebben gemeend dat een termijn van tien jaren kon worden gesteld. In 't algemeen is tot nu toe met de plaatselijke ge bruiken weinig rekening gehouden. De Raad beslisse nu, welke termijn de voorkeur verdient. De heer De Clercq. Ik doe het bepaalde voorstel om den termijn van verpachting in plaats van tien op zes jaren te bepalen. Dat voorstel wordt aangenomen met 14 tegen 4 stemmen. Tegen de heeren Van Wensen, Hartevelt, Van der Zweep en de Voorzitter. Hierop wordt het voorstel in zijn geheel zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XIV. Voordracht tot vaststelling van de belooning der schatters in zake de Drankwet. (Zie Ing. St. n°. 202 en 225). Zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XV. Verzoek van C. H. Backer, om een duiker te leggen in de Vrouwenkamp. (Zie Ing. St. n°. 234). Zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XVI. Verzoek van J. Pols om een droograam geplaatst te laten op het Raamland onder Zoeterwoude. (Zie Ing. St. n°. 235). De Secretaris doet voorlezing van het nader ingekomen adres. Aan Burgemeester en Wethouders der stad Leiden. Edel Achtbare Heeren! Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, de ondergeteekende, Jo hannes Pols, fabrikant van wollen dekens, wonende te Leiden, dat hij, gezien hebbende het rapport van Uw geacht college, in zake zijn verzoek aan den Gemeenteraad, bij request, dato 26 October jl. betreffende zijn droograam op het Raamland buiten de voormalige Hoogewoerdspoort, van oordeel is, dat de in genoemd rapport door Uw college voorgestelde re cognitie ad 2 per week, te hoog is, en mitsdien aan Uw geacht col lege beleefdelijk verzoekt: 1°. Vermindering dier recognitie, en 2°. Het recht, om ook zijnerzijds ten allen tijde het droograam te kun nen opruimen, met opheffing der recognitie; in welk geval alsdan door hem acht dagen te voren zal worden kennis gegeven. 't Welk met verschuldigde achting is doende, Leiden, 16 November 1881. J. Pols. De heer Van Iterson. In de eerste plaats meen ik aan Burg. en Weth. te moeten vragen of zij na het daareven voorgelezen adres van den ver zoeker bij hun voorstel blijven volharden? In de tweede plaats zou ik gaarne vernemen wanneer ongeveer een aanvang zal gemaakt worden met het in orde brengen van het Raamland. Wij hebben toch de vrije be schikking daarover aan ons gehouden met het plan dus het zoodra mo gelijk tot goed weiland te maken. Het antwoord op die vraag heeft niet alleen belang voor de gemeente, maar ook voor den verzoeker, want het kan hem niet onverschillig zijn of hij zijn droograam weinige weken of vele maanden zal kunnen laten staan. De Voorzitter. In antwoord op den vorigen spreker moet ik zeggen, in de eerste plaats dat wij ons voorstel handhaven, en in het zooeven voor gelezen adres geene aanleiding hebben gevonden om het te wijzigen. En in de tweede plaats, dat wij aan den gemeente-architect hebben opge dragen een plan te ontwerpen om het terrein in gewoon weiland te doen veranderen. Zoodra wij dat plan zullen hebben ontvangen, zullen wij den Raad de noodige voorstellen aanbieden om het ten uitvoer te doen leggen. De heer Van Iterson. Ik dank den Voorzitter voor de gegeven inlich ting en zal nu voor het voorstel stemmen. Van mijn buurman ter linker zijde verneem ik dat de winter de geschikte tijd is om het land in orde te maken. Wij mogen dus de door U bedoelde voorstellen spoedig te gemoet zien en de verzoeker weet dat hij niet lang meer van het land zal kun nen prollteeren, maar daarentegen ook niet te dikwijls meer de recognitie zal moeten betalen, die hem wat hoog voorkomt. Niets meer aan de orde zijnde, wordt de vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij .van A. W. SIJTHOFF.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 5