2°. moet het schoolbezoek beperkt worden. De urgentie hiervoor door Burg. en Weth. blijkens hun voorstel aangenomen, moet ik bestrijden, en vooral op grond daarvan verlang ik uitstel eener beslissing. De heer Buys. Mag ik vóór alles eene enkele inlichting vragen. In het verslag van Burg. en Weth. wordt gezegd dat zij van oordeel zijn dat op de daarbedoelde scholen in het vervolg geene leerlingen uit andere gemeenten zullen moeten worden toegelaten. Wil dat nu zeggen de toe lating te stuiten voor de toekomst of wel wegzending der kinderen die er op het oogenblik zijn? En nu een enkel woord naar aanleiding van de opmerkingen van den heer De Goeje. Ik had verwacht dat die geachte spreker het voorstel zou hebben gedaan om de beslissing over de voor dracht. van Burg. en Weth. nog aan te houden. Dit is echter niet geschied. Mocht nu zijne meening ingang vinden en men daarom de voordracht verwerpen, dan zou door die verwerping iets worden uitgesproken wat vol strekt niet bedoeld werd. Ik voor mij zou dit zeer betreuren, want het voorstel van Burg. en Weth. schijnt mij volkomen billijk. Immers het gaat niet aan kinderen uit andere gemeenten onderwijs te geven voor rekening van belastingschuldigen in Leiden. Ik ga zelfs nog een stap ver der dan Burg. en Weth.; niet alleen dat wij voor de buiten wonenden geen nieuwe scholen mogen stichten, maar wij behooren ook niet ten hunnen behoeve, parallelklassen aan te leggen. Dit neemt nu echter niet weg dat ik, evenals de heer De Goeje, het beginsel van Burg. en Weth. liefst zoo zou toepassen, dat elke hardheid vermeden werd. Bestaat die hardheid nu, en kan men het bezwaar wegnemen door den termijn tot 1 Juli te verlengen, dan zou ik gaarne tot zulk eene wijziging medewer ken. Intusschen kon men bepalen dat reeds met I April de inschrijving van nog niet geplaatste kinderen uit de buitengemeenten achterwege zou blijven. De heer De Goeje verlangt echter meer; hij wil wachten met eene beslissing, totdat de behoefte daaraan zich dringend zal doen ge voelen; maar zie ik wel, dan zou door zoo te handelen de hardheid, die hem nu hindert, nog veel grooter worden omdat men dan de vreemden eensklaps voor het feit zoude stellen dat zij de school moesten verlaten, terwijl eene voorafgaande beslissing als nu wordt voorgedragen, tijd en gelegenheid overlaat om op andere wijze voorziening te zoeken. De heer De Goeje. Ik verlang nog even het woord om mede te dee- len dat ik niet een onbepaald uitstel wensch zooals de heer Buys schijnt te meenen; maar totdat Burg. en Weth. zullen gereed zijn met een an der voorstel, waartoe zij hun voornemen reeds hebben bekend gemaakt. Indien er eene hoogere bijdrage in de kosten van het onderwijs moet ge vorderd worden, meen ik dat de gegoede stand in de eerste plaats in aanmerking moet komen. Die stand genoot reeds sedert 1877 een privi lege voor zijne kinderen boven die van den werkmansstand. Mijn voorstel strekt daartoe om de voordracht aan Burg. en Weth. terug te zenden en de zaak principieel te behandelen. De te nemen maatregel moet van toepassing zijn op de kinderen van al de scholen en niet op enkele cate gories De heer Buys. Ik geloof inderdaad niet dat er uitstel noodig is om het beginsel te beslissen in de voordracht van Burg. en Weth. neergelegd, want dat beginsel komt mij zoo klaar en duidelijk voor, dat aan zijne deugdelijkheid niet kan worden getwijfeld, zooals het dan ook feitelijk tot nog toe door niemand bestreden werd. Wat nu de toepassing betreft, deze zal volgen, zoodra het beginsel het medebrengt, dat wil zeggen zoodra de tegenwoordigheid van vreemden aan Leiden bijzondere kosten gaat veroor zaken. Gewaagt het besluit nu enkel van de scholen der minder gegoeden, dan is het omdat voor het oogenblik alleen bij deze het genoemde geval zich voordoet. Ontstaat het ook elders, op Gymnasium, Hoogere Burgerschool of waar ook, dan moet naar mijne overtuiging de toepassing van hetzelfde beginsel daar eveneens onmiddellijk volgen. De heer De Goeje. Indien men dus verlangt, dat nu tusschen de twee beginselen, verhooging der bijdrage of verwijdering, zal beslist worden, zoo stel ik voor om in plaats van hetgeen door Burg. en Weth. wordt voor gesteld te bepalen dat de gevorderde bijdrage voor de kinderen op de scholen der 3do en 4d« klasse zal worden verhoogd tot 20. De Voorzitter De heer De Goeje stelt voor om de bijdrage van de kinderen die de scholen der 3d« en 4de klasse bezoeken te verhoogen tot ƒ20. Wordt dit voorstel ook ondersteund Het wordt niet ondersteund en kan alzoo geen onderwerp van beraad slaging uitmaken. De Voorzitter. Ik wensch zelf thans nog iets te zeggen. In de eerste plaats heeft de heer Van Dissel mijne instemming verzocht met zijn ge voelen dat het beter is de beslissing aan Burg. en Weth. over te dragen, maar uit de gevoerde discussie blijkt nu toch welk een groot verschil van gevoelen er bestaat over de toelating of afwijzing der kinderen uit andere gemeentendaarom achten wij het beter dat Burg. en Weth. de beslissing van den Gemeenteraad inroepen. Het vorige besluit is genomen in 1877 en nu naderen wij het einde van 1881 en dus is eene zoo spoe dige wijziging of intrekking niet noodig geweest, dat het als een over wegend bezwaar kan gelden, dat de zaak hier in den Raad wordt behandeld. De heer Buys heeft inlichtingen gevraagd aangaande het slot van ons voorstel. De bedoeling is dat met 1 April geen kinderen uit de omliggende gemeenten meer toegelaten zullen worden op de scholen der 3de en 4d® klasse, hetgeen in verband staat met den begrootingspost „Bijdrage voor het onder wijs van kinderen uit omliggende gemeenten". In zooverre zal ons besluit absoluut zijn en geldend blijven totdat de omstandigheden veranderd zijn en de Gemeenteraad een ander besluit zal kunnen nemen. Het tegenwoordig voorstel heeft alleen ten doel meerdere plaatsruimte te verzijgen. De heer Hartevelt heeft er reeds op gewezen, dat met 1°. April de gemeente zelve nog meer behoefte aan localiteit zal hebben; hoe zal dan daarin moeten voorzien worden met het oog op het getal kinderen waarmede de schoolbevolking dan waarschijnlijk zal worden vermeerderd? Het zou dan ondoenlijk, althans dubbel hard zijn om dan in eens te zeggenwij laten geen kinderen van andere gemeenten meer toe, en-het zou nog onbillijker zijn onze eigene kinderen te weren omdat de plaatsen door kinderen uit andere gemeenten waren ingenomen. Werd nu dit voorstel verworpen, dan zouden wij toch ongetwijfeld voor dat dilemma geplaatst worden. Overigens kan ik thans wel mededeelen, ofschoon het rapport van Burg. en Weth. op dat punt misschien- wel wat voorzichtig gesteld is, dat het bij het dagelijksch bestuur vast staat dat de billijkheid vordert om ook voor het bezoeken der andere inrichtingen van onderwijs, voor kinderen die niet in Leiden wonen, vaste regelen te stellen. Wij achten het billijk dat de ouders dier kinderen ook een deel der kosten van het onderwijs dragenen vooral daar waar het noodig is geworden om parallelklassen op te richten als een gevolg van het bezoeken der scholen door kinderen van andere gemeenten. Wat de vraag van den heer Buys betreft of het niet wenschelijk is den termijn in plaats van op 1 April op 1 Juli te stellen, moet ik zeggen dat daartegen nogal bezwaar bestaat. Wij weten wel niet volkomen zeker hoe de toestand den lsten April zal zijn, maar wij kunnen overtuigd zijn dat de schoolbevolking dan weder belangrijk zal vermeerderen, hetgeen wel als een verblijdend verschijnsel mag worden aangemerkt in zooverre het als een bewijs van de toenemende belangstelling in het onderwijs kan strekken, maar toch het bezwaar, dat wij thans trachten te temperen, in hooge mate zal vermeerderen. Stellen wij nu den maatregel tot na 1 April bijv. tot 1 Juli uit, dan kunnen wij gevaar loopen dat de kinderen die zich vóór 1 April laten inschrijven moeten worden afgewezen of geplaatst op eene lijst van afwachters, gelijk nu reeds in andere groote gemeenten het geval is. En dat wenschen Burg. en Weth., als het maar eenigszins doen lijk is, te voorkomen. De heer Buys. Na de inlichtingen door U mijnheer de Voorzitter ver strekt moet ik verklaren dat ik afzie van mijn plan om een amendement voor te stellen. De beraadslaging wordt gesloten. De voordracht van Burg. en Weth. in stemming gebracht, wordt aan genomen met 19 stemmen tegen 1, die van den heer De Goeje. IX. Voordracht betrekkelijk het verzoek van den heer Swaan in zake de bebouwing van het buitengoed „Vreewijk" enz. (Zie Ing. St. n°. 187 en 217). De heer Bool. Alvorens mijne stem over dit voorstel uit te brengen, zou ik gaarne, zoo mogelijk, vernemen hoe het staat met de zaak van de annexatie. Het komt mij toch voor dat dit van grooten invloed is op de beoordeeling van dit verzoek, en daarom zou het mij aangenaam zijn, daaromtrent eenige inlichting te ontvangen. De Voorzitter. Veel inlichting Jsan ik over die zaak niet geven, maar wat mij bekend is, zal ik den vorigen geachten spreker gaarne mededee len. Het spreekt van zelf, dat zoo de bedoelde grond tot de gemeente behoorde, wij dan veel gunstiger voor de inwilliging van het verzoek zou den gestemd zijn. Wat nu de zaak der uitbreiding van de grenzen van Leiden zelve betreft, meen ik voor zooveel noodig te moeten herinneren, dat wij daaromtrent indertijd een verzoek tot de Ged. Staten hebben gericht, waarop ons werd opgedragen onze wenschen nader te formuleeren, en ont vingen nadat daaraan door ons was voldaan, ten antwoord dat onze plannen met belangstelling waren ontvangen, benevens de opdracht om de kaarten en kadastrale bescheiden te zenden, noodig voor een eventueel op te maken wetsontwerp. Wij hebben daaraan zoo spoedig mogelijk vol daan, en meenden alle reden te hebben om te onderstellen dat de zaak op een goeden weg was. De daarbij betrokken gemeenten zullen natuurlijk daarop over die plannen gehoord zijn. Hoe zij in die gemeenten werden opgenomen, is ons niet bekend gewordenmaar zoo het juist is wat wij uit de dagbladen hebben vernomen, dan blijkt het dat daartegen hevige oppositie is ontstaan, en dat zelfs iu eene gemeente, Zoeterwoude, het denkbeeld werd geopperd dat een deel van de gemeente Leiden met haar zou worden vereenigd. Hoe 't zij, wij ontvingen, nadat wij eenigen tijd niets meer van de zaak hadden verno men, een brief van de Ged. Staten waarin zij te kennen gaven dat naar hun oordeel het publiek belang niet vorderde eene wet zooals wij bedoel den, te provoceeren, en dat er vele bezwaren waren, welke de verwezen lijking van dat denkbeeld in den weg stonden. Toen hebben Burg. en Weth. aan de Ged. Staten gevraagd, welke die bezwaren waren, ten einde die zoo mogelijk uit den weg te ruimen, waarop de Ged. Staten hebben geantwoord dat aan dat verzoek niet kon worden voldaan, en dat College de zaak als afgedaan beschouwde, hetgeen echter niet weg nam dat Burg. en Weth. bevoegd waren later een ander plan in te dienen. Burg. en Weth. hebben met veel leedwezen en vooral met het oog op hetgene voorafge gaan was, met zeer groote teleurstelling, dat antwoord van de Ged. Staten ontvangen, want hoezeer zij wel wisten dat zij het recht hebben een ander plan voor te dragen, werden zij nu geheel in het onzekere gelaten omtrent de bezwaren die tegen hun vroeger plan in het midden gebracht zijn. Als wij dus met een nieuw plan voor den dag kwamen, dan was het te vree zen dat dit wellicht op dezelfde klip zou afstuiten waarop ons eerste plan schip breuk heeft geleden. Daarom namen wij de vrijheid nogmaals op ons ver zoek om inlichtingen terug te komen en ontvingen daarop in substantie ten ant woord dat de hoofdgrief der betrokken gemeenten, den grooten omvang van het plan betrof, waardoor de belastingdruk voor de# overblij venden te zwaar zou wordenen eindelijk dat slechts een voorstel tot uitbrei ding van het grondgebied bij Ged. Staten ondersteuning zoude kunnen vinden wanneer het zich bepaalde tot zoodanige grensverlegging dat de noodzakelijkheid daarvan op deugdelijke gronden van publiek belang kon worden aangetoond. Wij zijn dus op dit oogenblik even ver als vóór twee jaren, en dit is te meer te bejammeren, omdat, al droegen wij nu ook een goed plan voor, er altijd een paar jaren mede gemoeid zijn voor dat zoodanige vereenigingswet in het' Staatsblad wordt opgenomen. Zoolang nu in dien toestand geene verandering is gekomen, is het niet wenschelijk dat het verzoek van den heer Swaan worde ingewilligd, want indien daardoor de gemeente Zoeterwoude met een aanzienlijk getal ge goede en belastingbetalende inwoners werd vermeerderd, dan ligt het in den aard van de zaak, dat de aanhechting van dat deel dier gemeente, met nog grootere moeielijkheden zou gepaard gaan. I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 3