GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 101 INGEKOMEN STUKKEN. N°. 220. Leiden, 27 October 1881. Ter verruiling van twee aan de school der 3S klasse n°. 1 bestaande vacatures, hebben wij in overleg met den Arrondissements-Schoolopziener, na ingewonnen bericht van het hoofd dér school, dat ter inzage van de leden in de leeskamer is nedergelegd, de navolgende voordrachten opge maakt, ter benoeming van eene derde onderwijzeres en een derden on derwijzer, voor ieder op eene jaarwedde van 550. als a. 1°. Mejuffrouw M. Van der Zanden, kweekeling aan bovengenoemde school. 2°. Mejuffrouw C. Dikshoorn, kweekeling aan de openbare Meisjesschool 2e klasse alhier, en 3°. Mejuffrouw E. G. Verbrugge, onderwijzeres te Melissant. I. 1°. Christiaan Van der Spek, onderwijzer te Benthuizen. 2°. Leendert Driebergen, onderwijzer te Maassluis, en 3°. Pieter Kruymel, onderwijzer te Amsterdam. Wij nemen de vrijheid Uwe vergadering te verzoeken alsnu tot de be noeming te willen overgaan. Aan den Gemeenteraad. Burgemeester en Wethouders enz. NO. 221. Leiden, 27 October 1881. Bij de vaststelling van de begrooting voor 1882 werd besloten den post voor de aanschaffing van loodjes voor de honden, die in verband met de betrekkelijke bepalingen van de verordening op de invordering der plaat selijke belasting op de honden kosteloos moeten worden uitgereikt, te doen vervallen, op grond dat de uitreiking van een kenmerk overbodig kan worden geacht, terwijl tevens door ons een voorstel tot wijziging dier verordening is toegezegd. De bedoelde bepalingen der verordening op de invordering van genoemde belasting van 28 December 1871 (Gem. blad N°. 4 van 1872) luiden als volgt Art. 4. Bij de betaling wordt door den ontvanger kosteloos, voor eiken hond een kenteeken uitgereikt, volgens een model door Burgemeester en Wet houders vast te stellen. Daarop wordt het jaar, waarvoor het uitgereikt wordt, in een doorloopend nummer uitgedrukt. Dit kenteeken wordt vast gemaakt en gedragen aan een halsband, waarvan elke hond behoort voor zien te zijn. Art. 5. Het bij het vorig artikel bedoeld kenteeken wordt ieder jaar, bij de betaling der belasting, verwisseld. Tot op dat tijdstip blijft dat van het vorig jaar in waarde. Art. 6. Indien het uitgereikte kenteeken vóbr het einde van het jaar verloren of onbruikbaar geworden is, wordt door den ontvanger op aanvrage van den belastingschuldige tegen teruggave van het onbruikbare en betaling van 25 cents, een nieuwe afgegeven. Art. 10. De ontvanger houdt een register, waarin de gedane aangiften, met de namen en woonplaatsen van de houders der honden, de volgnummers der uitgereikte kenteekenen, zooveel mogelijk de soort der honden waarvoor die uitgereikt zijn en het bedrag der betaalde belasting opgeteekend worden. Wij stellen uwe Vergadering alzoo voor de artt. 4, 5 en 6 uit de ver ordening te doen vervallen en art. 10 te wijzigen als volgt: „De ontvanger houdt een register, waarin de gedane aangiften met de namen en woonplaatsen van de houders der honden, zooveel mogelijk met vermelding van de soort waartoe die honden behooren, en het bedrag der betaalde belasting opgeteekend worden." In dit geval wordt art. 7 art. 4, art. 8 art. 5, art. 9 art. 6 en art. 10 art. 7. Verder is het wenschelijk in de verordening de verplichting op te leggen aan de houders der honden om de kwitantie der betaalde belasting op aanvrage van de betrokken ambtenaren te vertoonen evenals in andere belastingverordeningen is voorgeschreven. Dientengevolge wordt voorge steld aan art. 2 toe te voegen de volgende alinea„De in de vorige alinea bedoelde kwitantie moet aan den ambtenaar belast met het toezicht op de honden, op diens aanvrage, worden vertoond." Bij wijziging van de verordening op de invordering zal tevens het raads besluit van 28 December 1871 (Gem. blad N°. 3 van 1872) regelende de heffing eener plaatselijke belasting op de honden, opnieuw moeten wor den vastgesteld, teneinde aan de goedkeuring des Konings te worden onder worpen, vermits in art. 235, tweede alinea, der Gemeentewet is bepaald dat, wanneer de Raad in de voorschriften betreffende de invordering wijziging brengt, de belasting dienovereenkomstig niet wordt geheven dan na op nieuw door den Koning te zijn goedgekeurd. Wij stellen U uit dien hoofde voor het besluit op de heffing, dat onzes inziens overigens geene wijziging behoeft, opnieuw vast te stellen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 222. Leiden, 27 October 1881. Onder overlegging van het verzoek van H. M. Dibhetz en H. G. Van Sillevoldt betrekkelijk den aanleg en exploitatie van een stoomtram tus- schen Leiden en Gouda, en van het daaromtrent ingewonnen advies van de Commissie van Fabricage, geven wij Uwe vergadering onder verwij zing naar het verhandelde in zake de vroegere aanvrage van C. Bok, in overweging 1°. te besluiten tot den openbaren verkoop van de boomen, langs den zuidelijken berm van den Rijksstraatweg, tusschen de Utrechtsche brug en den eersten tolboom aan het Schouwpad van het Leiderdorpsche hek; 2°. aan adressanten vergunning te verleenen tot den aanleg en exploi tatie van een stoomtram langs den zuidelijken berm van bedoelden weg gedurende den tijd van 50 jaren, onder voorwaarde a. dat voor hunne rekening langs den berm en den Rijksstraatweg jonge ypenboomen worden geplant op een afstand van 3 meters van elkander, b. dat de rails worden gelegd en de boomen worden geplant onder toezicht van wege en goedkeuring van het college van Dagelijksch Bestuur, c. dat de voetgangen of overpaden der aangrenzende landerijen en we gen zullen moeten worden behouden zonder hinder voor de eigenaars of gebruikers, d. dat het recht wordt behouden aan het college van Dagelijksch Be stuur om overtocht te vergunnen aan de tram- of spoorwagens, die de rails van den aan te leggen stoomtram zouden moeten snijden, e. dat, wanneer de exploitatie van den stoomtram ophoudt, de rails op kosten van den ondernemer worden opgenomen binnen zes maanden na daartoe door of van wege Burg. en Weth. gedane kennisgeving, op ver beurte van het materieel. 3°. aan adressanten te kennen te geven dat er bezwaar bestaat om den open grond aan de Utrechtsche brug of de gronden langs de ver lengde Zoeterwoudsche Singelgracht hun in erfpacht af te staan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan Edel Achtbare Heeren Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. Geven met verschuldigden eerbied te kennen: Ilermanus Mauritz Dib- bitz, Oud-Inspecteur der Burgerlijke Openbare werken in Nederlandsch- Indië, en Hermanus Gerardus Van Sillevoldt, Civiel Ingenieur. Dat zij, zoo daartoe vergunning verleend wordt, een Stoomtramdienst wenschen aan te leggen en te exploiteren van Leiden naar Gouda, en zij de eer hebben de stukken daaromtrent voor zooveel de gemeente Leiden betreft, UEdel Achtbare hierbij aan te bieden. Dat door dezen Stoomtramweg de kortste verbinding wordt verkregen tusschen Leiden, Gouda en de gemeenten Hazerswoude, Waddinxveen en Bos koop en het te verwachten is dat de gemeente Leiden van dat nieuwe gemakkelijke en goedkoope vervoermiddel indirect voordeel trekken zal door nieuw vertier en vermeerderd bezoek. Dat de veelvuldige Stoombooten, die den Rijn bevaren door den aanhou denden golfslag aanleiding geven tot afbrokkeling van de oevers, en de uitgaven tot herstel van die oevers komen te verminderen wanneer de Stoomtram in concurrentie kan treden met de Stoombooten. Dat de Stoomtram ten allen tijde in exploitatie is en voor de gemeenten Boskoop, Waddinxveen en Hazerswoude en de vele aan het tracé wonende personen een zeer doelmatig transport aanbiedt. Dat requestranten, om die indirecte en directe voordeelen, die bij het tot stand komen van den Stoomtram, de gemeente Leiden ten goede komen bescheidenlijk vermeenen ook op eenige ondersteuning van Gemeentewege, te mogen rekenen,, door kosteloos gebruik te mogen maken van den zui delijken berm van den rijksweg, voor zooverre die aan de Gemeente behoort. Dat requestranten genegen zijn de vergunning voor het gebruik van die berm te aanvaarden op dezelfde voorwaarden als in de zitting van den Gemeenteraad van 2 October 1880 gesteld zijn aan den heer C. Bok. Dat bereids aan alle betrokkenen Gemeentebesturen en Polderbesturen van deze zaak kennis is gegeven, en dat van de Gemeente Boskoop en het Bestuur der Zuidplaspolder de vergunning in beginsel verleend is, terwijl als voorloopig bericht van de Gemeente Waddinxween kan ver meld worden, dat eenige leden van dien Gemeenteraad, ingenomen waren met de zaak en ook de Gemeente Hazerswoude in beginsel tegen het ont werp geene zwarigheden heeft gemaakt. Dat, op daartoe gedane kennisgeving en verzoek, bij besluit van Zijne Exellentie den Minister van Waterstaat dato 5 September 1881 n°. 16 opgave is gedaan van de in te dienen teekeningen (voor zooverre die be treffen den Rijksweg) binnen den tijd van zes maanden. Dat requestranten alsnu beleefdelijk verzoeken om vergunning om op de zuidelijken berm van den Rijksweg (en voor een klein gedeelte bij het tolhek op den noordelijken berm) volgens bijgaande teekening en Memorie rails te mogen leggen en op die rails een stoomtram te mogen doen rijden voor vervoer van passagiers en goederen tusschen Leiden, Hazers woude, Boskoop, Waddinxveen en Gouda en de duur der exploitatie, het tijdvak van 50 jaar niet te boven gaande. Hetwelk doende. 's Gravenhage, 28 September 1881. H. M. Dibbetz. H. G. Van Sillevoldt. Leiden, 26 October 1881. Bij Raadsbesluit van den 2den October des vorigen jaars werd aan C. Bok vergunning verleend tot het leggen van rails langs den berm van den Hoogen Rijndijk onder Zoeterwoude, ten behoeve van een stoomtram naar Woerden. Blijkens eene missive van Gedeputeerde Staten der provincie Zuid-Hol land van den 8/12 Februari dezes jaars N°. 44, medegedeeld in de Ge meenteraadszitting van den 17den dezer maand, is aan dat plan geen gevolg gegeven. Bij het hiernevens gevoegd request wordt door de Heeren H. M. Dib betz en H. G. Van Sillevoldt, vergunning gevraagd, om denzelfden berm van de Utrechtsche burg tot het zoogenaamde Schouwpad of de eerste tolboom te mogen gebruiken tot den aanleg van een stoomtramweg tusschen Leiden en Gouda. De Commissie van Fabricage heeft geen gronden of aanleiding gevonden, om eenige verandering of wijziging voor te stellen in haar rapport van den 18den Augustus 1880 (Ingekomen Stukken N°. 144), dat met 9 tegen 6 stemmen, in de bovenbedoelde raadszitting van 3 October 1880 is aan genomen en heeft alzoo de eer daarbij volhardende zich tot dat rapport te bepalen met aanvulling der voorwaarden aldus „De voetgangen of overpaden der aangrenzende landerijen en wegen, zullen moeten worden behouden, zonder hinder voor de eigenaars of gebruikers. „Het recht wordt behouden om overtocht te vergunnen aan de tram- of spoorwagens die de rails van den aan te leggen stroomtram zouden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 1