93
beter ware geweest dat hij bij het onderhoud gebleven ware. Nu hij bij
de werklieden is gebracht, is deze post schijnbaar hooger geworden. Ik
wensch dus in overweging te geven op eene volgende begrooting den tuin
man weder bij de plantsoenen te plaatsen.
De Voorzitter. Eigenaardiger schijnt het mij toe dat de tuinman
op dezen post voorkomt. Anders zou men even goed de straatwerkers
bij den post straten en pleinen en de timmerlieden bij een of ander gebouw
kunnen brengen. Eigenaardiger is het dat alle vaste werklieden op één
post voorkomen. Dan heeft men ook een beter overzicht over al de
werklieden.
Volgn. 102 wordt daarop goedgekeurd evenals zonder discussie, volgn.
103—106.
Volgn. 107 „Aanvulling van het Vernieuwings- en Uitbreidingsfonds
der Stedelijke Gasfabriek."
De Voorzitter. Deze post, voor Memorie uitgetrokken, wordt nu
voor f 125.000 uitgetrokken.
Volgn. 107 wordt aldus goedgekeurd.
Volgn. 108 „Kosten van toezicht en van invordering der plaatselijke
belastingen 9790."
De heer Le Poole. Ik heb mij zeer verheugd in het voorstel van B.
en W. om den algemeenen marktmeester 100 meer traktement te ver-
leenen. Sedert 1879 had hij geen verhooging verkregen. Maar met de
verhooging van het traktement van den adjunct-marktmeester ben ik niet
zoo ingenomen. Niet dat ik dezen titularis geen verhooging wil toestaan,
maar omdat ik 40 verhooging voor een ambtenaar te weinig acht. Ik
kan mij geen gelegenheid herinneren dat aan een ambtenaar eene trak-
tementsverhooging van slechts f 40 is toegestaan. Daar komt bij dat de
verhouding tusschen de traktementen van beide ambtenaren nu geheel
verbroken is. In 1872 genoot de algemeene marktmeester f 1000, de
adjunct-marktmeester f 600. In 1875 was het traktement van den eer
sten f 1000 en van den tweeden f 660. En nu, door de voorgestelde
verhoogingen van beider traktementen, respectivelij k op f 1200 en
f 700 krijg ik een verschil van f 500 tusschen beiden bij f 340 en
f 400 verschil in vorige jaren. Ik wensch dus voor te stellen den ad
junct-marktmeester niet eene verhooging van 40 maar van 100 of
f 140 toe te staan, en maak daarvan een bepaald voorstel.
De Voorzitter. De heer Le Poole stelt voor dezen post te verhoogen
met 100, ten einde aan den adjunct-marktmeester, die nu een trakte-
mend van f 660 heeft, eene bezoldiging toe te kennen van f 800.
De heer De Fremery. Ik zou wel willen doen opmerken dat de ver
houding thans niet zoo heel slecht is. Als de marktmeester 100 en de
adjunct-markmeester 40 verhooging krijgt, dan komt de berekening
dunkt me zoo heel slecht niet uit. Men moet ook niet vergeten dat inder
tijd de adjunct-marktmeester bij abuis gekregen heeft een te hoog trakte
ment. Wij hebben dat naderhand beleden. De marktmeester heeft bij zijn
aanstelling minder traktement ontvangen dan zijn voorganger op 't laatst
van zijn diensttijd. Bij de aanstelling van den adjunct-marktmeester is
dit over 't hoofd gezien. Die omstandigheid, meen ik, mag ook nu nog
in aanmerking komen.
De heer Le Poole. Reeds aanstonds heb ik gewezen op het verschil in
de verhouding der beide traktementen vroeger en nu, te minder gemoti
veerd als ik in aanmerking neem dat de werkzaamheden van den adjunct
marktmeester niet zoo veel verschillen van die van den algemeenen markt
meester. De laatste alleen draagt financieële verantwoordelijkheid: de eerste
niet. Wat nu de quaestie der verhooging aangaat, men moet verhoogen
of niet verhoogen, maar een ambtenaar elf centen per dag meer te geven,
dat noem ik geen verhooging.
De Voorzitter. Wordt het voorstel van den heer Le Poole ondersteund
De heeren Scheltema en Donner ondersteunen het.
De Voorzitter. Ik geloof dat,- als het voorstel van den heer Le Poole
wordt aangenomen, de verhouding veel meer verbroken zal zijn. De ver
houding is nu tamelijk wel dezelfde gebleven als ze waswil men de ver
houding dezelfde laten blijven, dan moet men zeker niet dezelfde som bij
de oorspronkelijke traktementen optellen. Het spreekt van zelf dat dan de
verhoudingen niet gelijk kunnen blijven. Als men de beide traktementen
evenveel verhoogt, dan verbreekt men juist de verhouding. Deze wordt
alleen behouden als men de traktementen beide evenredig verhoogt. En
als men het laagste traktement meer verhoogt dan het hoogere dan loopt
men zelfs gevaar de verhouding geheel om te keeren. Ik geloof dus wer
kelijk dat het amendement van den heer Le Poole geene aanbeveling ver
dient. Wij hebben juist, gelijk de Weth. van Fin. terecht herinnerde,
deze verhooging op f 40 bepaald, omdat de adjunct-marktmeester aan
vankelijk bij vergissing was aangesteld op f 660. De eerste aanstelling
geschiedt in den regel op f 600 en later wordt dit traktement met 10
pCt. verhoogd. Maar bij de aanstelling van den tegenwoordigen adjunct
marktmeester is bij vergissing het traktement van f 660 voorgesteld en
aangenomen. Wat nu betreft de verhooging van 11 cents per dag; de
heer Le Poole vindt dat weinig. Ik kan hem echter verzekeren dat de
adjunct-marktmeester er anders over denkt. Ik geef toe dat hij zeker
liever 21/,, maal meer zal ontvangen. Maar hij vond het zeer aangenaam
dat op deze begrooting eene verhooging van traktement voor hem was
voorgesteld, al was 't dan ook van f 40.
De heer Donner. Ik wilde een tusschenvoorstel doen, namelijk om het
traktement van den adjunct-marktmeester te brengen op f 750.Ik
moet bekennen, M, de V., dat wat u zegt omtrent de verhouding der
verhoogingen in 't oog dient te wordeu gehouden, maar tevens niet te
vergeten de werkzaamheden aan beide betrekkingen verbonden. Daarbij
komt dat de marktmeester reeds vroeger verhooging heeft ontvangen, de
adjunct-marktmeester niet. Het traktement van den marktmeester is on
gevraagd van f 1000 op f 1100 gebracht en wordt nu voorgesteld op
f 1200. Nn meen ik dat het niet strijdig is met den aard der werk
zaamheden en dat er geen wanverhouding tusschen de bezoldigingen ge
boren wordt als men het traktement van den adjunct-marktmeester op
f 750 brengt.
De Voorzitter. De heer Donner stelt voor eene verhooging van het
traktement van den adjunct-marktmeester met f 90, de heer Le Poole
eene verhooging van f 140.
De heer Le Poole. Dan trek ik mijn voorstel in, m. d. V., en zal
voor dat van den heer Donner stemmen.
De Voorzitter. Daar de heer Le Poole verklaard heeft zijn voorstel
in te trekken, maakt dit geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Naar aanleiding van hetgeen door den heer Donner is in 't midden ge
bracht, moet ik herhalen, dat wel is waar het traktement van den ad
junct-marktmeester niet is verhoogd, maar dit komt omdat bij vergissing
aanvankelijk liet traktement te hoog was bepaald. Als men in aanmer
king neemt het aantal jaren dienst van beide titularissen en den langen
tijd dien de tegenwoordige marktmeester, aan wiens ijver en toewijding
voor de zaak (dit wil ik er tusschen twee haakjes wel bijvoegen) bezwaar
lijk genoeg lof kan worden toegezwaaid, reeds heeft gediend, dan meen
ik dat de adjunct-marktmeester die begonnen is met eene verhooging,
waarvoor anderen eenige jaren moeten dienen, reden heeft tevreden te
zijn met de nu voorgestelde verhooging van f 40. De heer Le Poole
heeft gezegd, dat beide titularissen ongeveer dezelfde betrekking vervulden,
behalve dat de marktmeester financiëele verantwoordelijkheid droeg. Die
financiëele verantwoordelijkheid is echter eene zaak van groot belang. Ook
kan ik niet toegeven, dat het hoofd van een dienst en de ondergeschikten
denzelfden werkkring hebben. De marktmeester heeft drukke werkzaam
heden; ook de adjunct-marktmeester heeft zijn werk te doen. Maar eene
vergelijking tusschen beiden gaat niet op. De financieële verantwoorde
lijkheid die de eerste draagt, is van dien aard dat de twee betrekkingen
niet met elkaar zijn té vergelijken. Ik moet dus het voorstel van B. en W.
handhaven.
De heer Van Dissel. Mag ik U eene inlichting vragen, m. d. V?
De adjunct-marktmeester, hoelang is die in dienst?
De Voorzitter. Nagenoeg zes jaar.
De heer Du Rieu. In deze betrekking, maar al 20 jaar als agent van politie.
De heer Donner. En de tegenwoordige marktmeester is ook, als hoofd,
eerst 5 a 6 jaar in dienst.
De Voorzitter. Gij hebt gelijk. Als hoofd van den dienst is de markt
meester ongeveer even lang in dienst.
De heer Wilhelmy Damsté. Ik heb het voorstel van den heer Donner
niet kunnen ondersteunen, vooral uit dit principe dat men niet zoo ver
hoogingen hier moet voorstellen voordat ze ter sprake zijn gekomen in de
sectiën en bij de Comm. van Fin. Staande de Vergadering met voorstellen
tot verhooging van traktement te komen, acht ik niet goed. Dan hangt
alles toch af van het toeval hoe de Vergadering is saamgesteld. Als de
zaak in de sectiën besproken ware, had ik mij er misschien wel mede
kunnen vereenigen. Nu kan ik dit bezwaarlijk doen en daarom zal ik tegen
het voorstel stemmen.
De heer Verster. Ik verschil geheel in gevoelen met den heer Damsté.
Het kan, dunkt mij, bij het opmaken van een zoo omvangrijk stuk als
de begrooting, licht gebeuren, dat iets aan de aandacht van het Dag. Be
stuur of van de sectiën ontgaat. Wanneer dit later blijkt, dan zie ik
hoegenaamd geen bezwaar om daaraan te gemoet te komen en de be
grooting te wijzigen, liever dan, zooals hier het geval zoude zijn, een
ambtenaar dupe te laten worden van ons verzuim, te meer wanneer het
eene verhooging geldt zoo uiterst gering, als de thans besprokene. Ik zal
mijne stem derhalve aan het voorstel van den heer Donner geven.
De Voorzitter. Daar B. en W, eene verhooging van 't traktement
van den adjunct-marktmeester met f 40 reeds op de begrooting hadden
uitgetrokken, zal ik nu in stemming brengen het amendement van den
heer Donner om den post met f 50 te verhoogen ten einde den adjunct
marktmeester eene traktementsverhooging van f 90 toe te staan.
Dat amendement wordt met 15 tegen 6 stemmen verworpen,
Vóór de heeren Van der Zweep, Le Poole, Scheltema, Derksen, Verster
en Donner.
De Voorzitter. B. en W. stellen nog voor den post te verminderen
met f 240 voor loodjes voor de honden. De post wordt dientengevolge 9550.
Vlgn. 108 wordt aldus goedgekeurd.
Vlgn. 109'113 worden zonder discussie goedgekeurd.
Volgn. 114. „Onderhoud der lantaarns en verdere kosten der verlich
ting" 21.000.
De heer Quant. Wat de straatverlichting betreft kan ik mij niet geheel
vereenigen met datgene wat B. en W. in hun Memorie van Antwoord
hebben gezegd. „De tegenwoordige wijze van straatverlichting, waarbij te
middernacht twee vijfden der lantaarns worden gebluscht en de overige
drie vijfden den geheelen nacht blijven branden," zeggen B. en W., „is
te verkiezen boven het vroeger aangenomen stelsel om bij lichte maan
alle lantaarns te blusschen en ze bij donkere maan alle te doen blijven
branden." Ik ben het volkomen daarmede eens, maar wanneer de lichte
maan behoort te schijnen is dit niet altijd het geval. Mijn bezwaar nu
tegen de woorden van B. en W. is hierin gelegen dat de instructie voor
de straatverlichting aangeeft dat bij volle maan de lantaarns den gehee
len nacht niet branden en zoo ook den avond te voren en den avond
daarna. Ik zou wel wenschen voor te stellen, dat hierin eene wijziging
werd gebracht en als bepaald voorschrift te doen gelden dat, onverschil
lig of het volle maan is of niet, altijd hetzelfde stelsel zal gevolgd wor-