92 De heer Van Dissel. Ik heb de eer voor te stellen om op dezen post zeker bedrag te brengen met het doel om het Gemeentebestuur uit te noodigen, te trachten met het Bestuur van Rijnland eene overeenkomst te treffen om in die gedeelten van het jaar waarin kunstmatige verversching van de grachten noodig mocht zijn, deze te doen geschieden door be maling te Katwijk. Ik weet niet of een dergelijke overeenkomst tot stand zal komen, doch meen dat, als de Raad van gevoelen mocht zijn dat daartoe pogingen zullen worden in het werk gesteld, dan ook eene zekere som daarvoor op de begrooting moet worden gebracht. De Voorzitter. De heer Van Dissel geeft geen bepaald cijfer aan. Misschien is het beste ons aan de omschrijving van den post te houden. Wij kunnen, blijkens de adhaesie die de woorden van den heer Van Dissel ondervonden, aannemen, dat de Raad het algemeen met zijn voorstel eens is. Bestaat er dus gelegenheid om zijn denkbeeld uit te werken dan kunnen de kosten geaffecteerd worden uit dezen post onder de rubriek „andere waterwerken"zoodat geen afzonderlijke post op de begrooting behoeft gebracht te worden en het cijfer der begrooting te zijner tijd kan worden verhoogd. Ik zou geen kans zien nu een bepaald cijfer daarvoor te noemen en kan dus niet opgeven hoeveel de werkzaamheden zullen kosten. Had ik daarvan eenig denkbeeld, ik zou voorstellen het artikel te verhoogen. Kan de heer Van Dissel een cijfer noemen? De heer Van Dissel. Met het oog op mijne speciale positie tegenover Rijnland is het voor mij moeilijk een cijfer aan te geven. De Voorzitter. Dan zou kunnen worden volstaan met als het gevoelen van den Raad aan te nemen, dat de werkzaamheden onder de rubriek van „andere waterwerken" kunnen worden begrepen. Zij behooren ontegenzeggelijk onder die rubriek. De Comm. van Fin. heeft nog voorgesteld de som van 1620, uitgetrokken voor het vernieuwen der houten beschoeiing van twee groote sluisdeuren en het herstellen van twee stootpalen bij de Naakte Sluis voorloopig van de begrooting af te nemen. Ik heb bezwaar tegen de vermindering met het volle bedrag, aangezien er nog reparatiën te doen zijn die geen uitstel gedoogen. Minstens 300 zijn daarvoor noodig en moeten dus behouden blijven tot uitvoering van die herstellingen. Voor het overige bestaat geen bezwaar, met het maken van de sluisdeuren en het vernieuwen der beschoeiing te wachten tot na den afloop van het onderzoek. Ik stel dus voor den post te verminderen met 1320. De heer Verster. Zou het denkbeeld van den heer Van Dissel niet het best verwezenlijkt kunnen worden door achter art. 94 een post 94a„Kos ten voor waterverversching," uit te trekken voor memorie? De Voorzitter. Ik geloof dat dit niet noodig is, aangezien hier de zaak genoegzaam omschreven wordt door de woorden „andere waterwer ken". Dit jaar is reeds een verzoek aan Rijnland gericht om op de wijze als door den heer Van Dissel bedoeld, tot de waterverversching in de stad mede te werken en op het oogenblik wordt met het Hoogheemraad schap nog correspondentie gevoerd over de middelen die aangewend moe ten worden om meer water door de stad te voeren. Die correspondentie is nog niet afgeloopen. Ik geloof dat wij kunnen volstaan met de om schrijving zooals die in de begrooting voorkomt. Volgn. 94, verminderd met f 1320, goedgekeurd. Volgn. 9597 goedgekeurd. Volgn. 98. Kosten voor het verstrekken van en aanleg voor duinwater ƒ2700. De heer Van Dissel. Gaarne zoude ik op dit artikel eene verhooging wenschen voor te stellen, wederom zonder eene bepaalde som te noemen, en enkel om een beginsel te doen uitmaken. Ik moet daartoe in her innering brengen, dat in vroegere tijden overal gemeentepompen zijn ge plaatst waaruit ieder zich van goed drinkwater kon voorzien, die tot aan schaffing daarvoor in zijne eigene woning niet de noodige middelen bezat. Maar thans zooals men weet is het Bestuur in de noodzakelijkheid gebracht op bijna al die pompen te stellen het opschrift voor de gezondheid schade lijk drinkwater. Neem ik nu in aanmerking dat er goed drinkwater is dat aan de gemeente veel gekost heeft, dan vraag ik of het niet zaak is, neen of het niet een bepaalde eisch van hygiëne en menschelijkheid is, te zorgen dat aan iedere pomp worde aangebracht eene inrichting waardoor weder even als vroeger zuiver drinkwater kan verkregen worden. Zooals het nu is, worden zeer velen er telkens toe gebracht te drinken water tegen welks schadelijkheid voor de gezondheid officieel gewaarschuwd is. Gaat men dat gebruik niet tegen, dan werkt men het drinken van onge zond water in de hand. Ik zou mitsdien wenschen voor te stellen het be ginsel uit te spreken, dat bij iedere gemeentepomp, water bevattende schadelijk voor de gezondheid, tevens eene inrichting moet worden aange bracht waar een ieder die dit wil moet kunnen drinken. De Voorzitter. Ik beaam volkomen de wenschelijkheid om overal goed drinkwater verkrijgbaar te stellen. Van daar dan ook de bepaling in het contract met de Duinwater-Maatschappij, dat op plaatsen door het ge meentebestuur aan te wijzen, standpijpen moeten zijn om hen die geen waterleiding in hunne huizen hehben aangelegd, in de gelegenheid te stel len water te bekomen. Daarenboven wordt voortgegaan aan onvermogen- den penningen af te geven, waarop zij gratis water kunnen halen. Het is echter opvallend hoe weinig gebruik daarvan gemaakt wordt en hoe het gebruik zelfs achteruit gaat. Het is mij overigens onmogelijk thans reeds de kosten te ramen voor inrichting aan alle pompen, zooals de heer Van Dissel bedoelt. Ik heb dit denkbeeld thans voor de eerste maal hooren opperen. Al dadelijk rijst echter het bezwaar wie het toezicht zal hou den. Onbepaald gebruik toe te staan gaat immers niet aan. Wij zijn thans voornemens aan de brugwachtershuizen dergelijke inrichtingen te maken; doch daar zijn altijd personen die toezicht kunnen houden, 't Is te verwachten dat, als aan alle pompen dergelijke inrichtingen gemaakt worden, dit werk aanleiding zal geven tot hooge kosten van vernieuwing en onderhoud. Ik heb hier eene lijst van het waterverbruik aan de stand pijpen voor mij liggen, waaruit blijkt dat daar weinig gebruik van gemaakt wordt. Ik zie daaruit dat in het jaar 1879 per maand 2700, 2400, 3000, 3200, 3400, en eene maand bij uitzondering 4400 emmers water gratis zijn verstrekt. In 1880 bleef het verbruik vrij wel hetzelfde en in 1881 per maand 2200, 3000, 1900, 2400 en 2000 emmers water. Ziedaar het totale verbruik. Wanneer er nu zooveel gelegenheid wordt gegeven om gratis water te krijgen en men neemt zelfs niet de moeite om het te halen, dan raakt men een weinig verlegen bij het zoeken naar middelen om daarin verbetering aan te brengen. De zaak is bij het Dagelijksch Bestuur herhaaldelijk besproken en het middel dat ons aanvankelijk toe scheen, als te zullen leiden tot verbetering, zou wezen vermeerdering van het aantal standpijpen van Gemeentewege en deze onder de administratie te stellen van bezoldigde personen. Wellicht dat dan even als vroeger meer gebruik zal gemaakt worden van de gelegenheid om gratis water te bekomen. Wanneer dat denkbeeld tot rijpheid zal zijn gekomen en de berekeningen zullen zijn gemaakt omtrent de kosten, zijn B. en W. voor nemens de noodige voorstellen bij den Raad aanhangig te maken. Opper vlakkig bestaat er bij mij tegen het denkbeeld van den heer Van Dissel wel eenig bezwaar, daar ik zou vreezen dat de inrichtingen als ze aange bracht zijn, dikwijls vernieuwd zullen moeten worden, daar er bij de pom pen geen toezicht is te houden. De heer Van Dissel. Drie bezwaren, mijnheer de Voorzitterzijn door u tegen het door mij geopperd denkbeeld aangevoerd. Zij komen, meen ik, hierop neder: 1°. de moeielijkheid om toezicht te houden: 2°. de mo gelijkheid van verspilling van water en 3°. den weinigen prijs waarop het duinwater nog door zeker gedeelte der burgerij wordt gesteld. Wat het toezicht betreft, de bezwaren behoeven niet zoo zwaar te wegen, als men let op hetgeen in andere steden plaats heeft. In Rotterdam b. v. heeft men eene lagere klasse der burgerij die zich nu juist niet door bij zondere dociliteit kenmerkt, en toch bestaan daar verschillende drinkfon- teinen en ik heb nooit gehoord dat ze aanleiding hebben gegeven tot bij zonderen last. Waterverspilling uw tweede bezwaaris, als ik mij niet bedrieg, door eene inrichting aan de drinkfonteinen aan te brengen tegen te gaan. Dit is te onderzoeken op die plaatsen waar dergelijke inrichtingen reeds sinds jaren bestaan. En uw derde argument, dat het zuiver drinkwater nog niet door een deel der burgerij op prijs wordt gesteld, is juist een argument ten voordeele van mijn denkbeeld. Als een deel der burgerij nu nog niet gewend is aan het gebruik van zuiver water wat niets dan een quaestie van gewoonte is, evengoed als men gewoon raakt aan zuiver licht zal juist de gelegenheid om overal water te krijgen dat drinkbaar is, het middel zijn om den trek in goed, zuiver water meer algemeen te maken. De Voorzitter. Omtrent de wenschelijkheid van de zaak zijn wij het volkomen eens. 't Is alleen de quaestie welk middel, dat hetwelk door u is aangegeven of dat wat bij B. en W. besproken is geworden, de voor keur verdient. Ik acht het wel eenigszins gewaagd in deze onmiddellijk eene beslissing te nemen. Zeer gaarne zullen B. en W. uw denkbeeld in overweging nemen en nagaan in hoever het voor verwezenlijking vat baar is, met het oog voornamelijk op den afstand van de pompen tot de hoofdleidingen en het gevaar van beschadiging. Wilt u nu een post op de begrooting zetten om ons gelegenheid te geven daarvan gebruik te maken, ik heb er niets tegen, maar ik geloof dat u veilig aan B. en W. kunt overlaten eene decisie van den Raad te provoceeren, daar de zaak bij ons een punt van overweging uitmaakt. Ik ben het met u eens, dat als de gelegenheden vermeerderen, er ook meer gebruik van zal worden gemaakt. Dat blijkt voldoende uit het grooter gebruik dat van het drink water gemaakt werd, voor dat er eene duinwaterleiding was aangelegd, toen er meer standpijpen waren. Het gratis gebruik van drinkwater was toen oneindig grooter dan nu. Wij hadden verwacht dat de burgerij daar door juist tot zekere hoogte gewend zou zijn geraakt aan het gebruik van goed water. Maar dit schijnt toch niet het geval te zijn. Op onrust barende wijze althans is sedert het gratis gebruik van drinkwater ver minderd. Wij zullen trachten op de eene of andere wijze verbetering aan te brengen en 't gebruik meer algemeen te doen toenemen. De heer Van Dissel. Na de inlichtingen die ik van U heh ontvangen, M. d. V! trek ik mijn voorstel in. Volgn. 98 wordt daarop goedgekeurd evenals, zonder discussie, Volgn. 98—101. Vlgn. 102. „Dag- en weekgelden der werklieden en bedienden in dienst der gemeente, mitsgaders verdere kosten der fabricage 16,192". De heer Le Poole. Ik ben steeds een voorstander geweest, M. d. V! van dezen post. En als dit niet reeds vroeger ware bewezen, dan zou in de laatste dagen nog voldoende gebleken zijn hoe noodig het is een vast korps stadswerklieden in dienst te hebben. Dit neemt niet weg, dat ik op dit oogenblik eenige aanmerking moet maken op de weinige werkzaam heden van de nederigste van de titularissen, ik bedoel de wiedsters. Ik heb mij indertijd verheugd toen ze werden aangesteld, maar ik geloof dat ze in 1881 niet veel hebben gedaan. Niet enkel toch in de achterbuurten maar in de hoofdstraten, zelfs het Rapenburg b. v. groeit het gras hier en daar zeer welig, en nu zou ik zoo bang zijn dat op die wijze Leiden zijn oude reputatie terug kreeg dat het gras op de straten groeit. Ik wensch dus de Comm. van Fabr. ernstig in overweging te geven in 1882 meer gras te laten wieden. De Voorzitter. Met genoegen voorzeker zullen wij hiervoor zorg dragen. Ik moet echter doen opmerken dat de wiedsters niet betaald worden dan naar het werk dat ze verrichten. Financieel kan er dus geen bezwaar zijn tegen den post. Evenals bij de andere openbare werken is 't hier ook wederom slechts een geldquaestie. Men kan wel meer laten wieden, maar dan moet de post verhoogd worden. Slechts enkele pun ten der stad overigens zijn met gras begroeid, 't Is over 't geheel zoo erg. De heer Le Poole. Nog eene andere aanmerking heb ik op dit artikel, namelijk betreffende den werkman in 't Plantsoen. Die is verhuisd. Vroe ger bracht men hem bij den postOnderhoud van Plantsoenen. Het doet wel niets af tot het totaalcijfer der begrooting, maar toch geloof ik dat het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 2