81 Zitting van Donderdag 20 October 1881, geopend 's namiddags te 1 uur. Voorzitter: de heer Burgemeester L. M. DE LAAT DE KANTER. Te behandelen onderwerpen: 1®. Benoeming van eene leerares in het Schoonschrijven aan de Hoogere Burgerschool voor Reisjes. (201) 2°. Idem van twee Curatoren van het Gymnasium. (209) 3°. Idem van een lid der Plaatselijke Schoolcommissie. (211) 4°. Voordracht tot verhooging van de toelage aan Mathesis Scientiarum Genitrix. (122 en 134) 5°. Idem betrekkelijk de aanvulling van het Uitbreidings- en Vernieuwings fonds der Stedelijke Gasfabriek. (198 en 213) 6°. Idem tot voldoening der rekeningen van de gasdeskundigen uit den post voor Onvoorziene Uitgaven. (199 en 214) 7°. Idem tot uitbreiding van het onderwijzend personeel aan de school n°. 2 der 3de klasse. (200 en 215) 8°. Idem als voren op de school n°. 3 der 3de klasse. (210 en 215) 9°. Idem betrekkelijk eene tijdelijke voorziening in de betrekking vah hoofdonderwijzeres der bewaarschool in de Scheistraat. (202) 10°. Verzoek van Commissarissen der Nieuwe Sociëteit, om vrijgesteld te worden van de verplichting tot plaatsing van een steenen muur. (212) 11°. Begrootingen van de gesubsidieerde instellingen van weldadigheid voor 1882, als: a. Roomsch-Katholiek Wees- en Oudeliedenhuis. b. Evangelisch Luthersch Wees- en Oudeliedenhuis. c. Nederlandsch Israëlietisch Armbestuur. d. Heilige Geest of Arme Wees- en Kinderhuis. (204 en 205) 12°. Idem van de niet-gesubsidieerde instellingen van weldadigheid, als: a. Roomsch-Katholiek Armbestuur. b. Gereformeerd Minne- of Arme Oude- Mannen- en Vrouwenhuis. c. Vrouwen Kraammoeders. (206) 13°. Idem van het Stedelijk Werkhuis. (207) 14°. Idem van de Bank van Leening. (208) 15°. Begrooting der gemeente voor 1882. Tegenwoordig 24 leden, als: de heeren Bredius, Hartevelt, Wilhelmy Damsté, Scheltema, Bool, Verster, Cock, Quant, Driessen, Van Wensen, De Fremery, Van der Zweep, Le Poole, Donner, Da Rieu, Van Dissel, De Goeje, Juta, Dereksen, Buys, Van Iterson, De Clercq, Zaaijer en De Laat de Kanter. De heeren Zaalberg en Librecht Lezwijn hebben kennis gegeven ver hinderd te zijn de Vergadering bij te wonen. De aanteekeningen van het verhandelde in de zitting van Donderdag 6 October jl. worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede: 1°. Dispositie van de Ged. Staten, dd. 11/13 October, B. n°. 3130 (3e afd.) G. S. n°. 66, ten geleide van het goedgekeurd raadsbesluit tot continuatie van de onderhandsche aanbesteding der leverantie van boeken enz. ten dienste van de openbare lagere scholen, aan J. H. Zitman. 2°. Missive van den Minister van Binnenlandsche Zaken, van 7 Oct. jl., n°. 2262 afd. K. en W., omtrent het bouwen van Academische gebou wen op de Ruïne. Deze missive luidt als volgt: 's Gravenhage, 7 October 1881. In antwoord op nevensgemelde missiven, heb ik de eer U mede te dee- len, zooals door mij reeds gezegd werd in den toelichtenden staat behoo- rende bij het ontwerp van wet tot vaststelling van hoofdstuk V der Staats- begrooting voor 1882, dat nu uit de onlangs in de Tweede Kamer der Staten-Generaal gevoerde beraadslagingen voortvloeit, dat een langer uitstel van de stichting der academische gebouwen, waarvoor de Ruïne aan den Staat werd afgestaan, in het belang der Universiteit te Leiden niet ge- wenscht is, maatregelen genomen zijn om in den loop van het volgend jaar met deze stichting een aanvang te kunnen maken. Te dezer zake is een afzonderlijk artikel op de Staatsbegrooting gebracht en zal, naar ik mij vlei, welhaast een bepaalde som aangevraagd kunnen worden. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Aan Burg. en Weth. Six. van Leiden. 3°. dat het procesverbaal van de opneming der boeken en kas van den gemeente-ontvanger ter inzage van de leden in de leeskamer is nedergelegd. 4°, Missive van J. H. Zitman, luidende als volgt: Leiden, 19 October 1881. Edel Achtbare Heeren! Naar aanleiding van Uw besluit in dato 6 October 1881, waarbij op nieuw voor den tijd van drie jaren onder de bestaande voorwaarden, aan mij is opgedragen de levering van boeken, kaarten enz., ten behoeve der openbare lagere scholen binnen deze Gemeente, neem ik beleefdelijk de vrijheid U mijnen hartelijken dank te betuigen, voor het in mij gestelde vertrouwen, en geef U de verzekering dat ik doen zal wat in mijn ver mogen is, om mij van deze opdracht naar behooren te kwijten. Hoogachtend heb ik de eer te zijn, Edel Achtbare Heeren! Uw Dienstwillige Dienaar, Aan den Raad dezer Gemeente. J. H. Zitman. Deze worden voor kennisgeving aangenomen. Z1TTINQVXBSI.A0 1881. De Voorzitter legt over: 1®. Verzoek van M. Laman, om eene houten waterloozing te maken door het Utrechtsche jaagpad van het perceel n°. 26. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. 2°. Verzoek van J. Van Nieuwenhoven, om afschrijving van plaats, dir. belasting dienst 1881. 3°. Idem als voren van Th. H. A. J. Abeleven te Nijmegen, voor zijn pupil M. L. P. A. Molengraaff. Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. en de Comm. van Fin. Aan de orde is: I. Benoeming van eene leerares in het Schoonschrijven aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes. (Zie Ing. St. n®. 201). De heeren Bredius, Van der Zweep en Du Rieu worden door den Voor zitter uitgenoodigd met hem het stembureau voor deze en de volgende benoemingen te willen uitmaken. Met 12 van de 17 uitgebrachte stemmen wordt benoemd Mej. F. A. C. Versigny, zijnde 5 biljetten in blanco. De heeren De Goeje, Dereksen en Juta komen ter Vergadering. II. Benoeming van twee Curatoren van het Gymnasium. (Zie Ing. St. n°. 209). Met 19 van de 20 stemmen wordt benoemd Dr. C. G. Cobet (zijnde 1 biljet in blanco), en met algemeene stemmen Dr. A. Kuenen. De heer Buys komt ter Vergadering. III. Benoeming van een lid der Plaatselijke Schoolcommissie. (Zie Ing. St. n°. 211). De heer De Goeje. Mijnheer de Voorzitter 1 Alvorens men tot de be noeming overgaat, wensch ik even te zeggen dat de nieuwe voordracht eerst is opgemaakt, toen het aan de Commissie stellig gebleken was dat ook de in de tweede plaats voorgedragene op de vorige voordracht, de heer Le Poole, voor de betrekking niet in aanmerking wenschte te komen. De heer Le Poole. Mijnheer de Voorzitter. Nu de heer De Goeje van de zaak gewag heeft gemaakt, kan ik niet nalaten in 't openbaar een woord van dank te brengen aan de Plaats. Schoolcomm. voor hare vereerende bedoeling om mij de eerste op de voordracht te plaatsen. Officieus daar over gepolst, heb ik gezegd mij eerst over de al of niet aanneming te kunnen uitlaten nadat eene benoeming zou hebben plaats gehad. Later echter heb ik der Comm. kennis gegeven mij eene eventuëele benoeming na een eventuëele voordracht niet te kunnen laten welgevallen. Gaarne wil ik thans de reden vermelden die mij tot dit besluit heeft geleid. De wet van 1806, later bekrachtigd door het vorstelijk besluit van 1814, gaf aan de Plaats. Schoolcomm. een uitgebreiden werkkring. Die Commissie had toen een belangrijken invloed. Door de wet van 1857 is die invloed zeer verminderd, bijna tot niets gereduceerd en, als 't mogelijk ware, heeft de wet van 1878 nog meer van dien invloed doen verloren gaan. Immers, art. 70 der wet van 1878 zegt: „Het plaats, toezicht wordt uitgeoefend door B. en W., en in alin. 2„De Gemeenteraad kan ter nadere verze kering van het plaats, toezicht eene Commissie instellen." Aangezien ik nu innig overtuigd ben dat dit toezicht door B. en W. zoo uitmuntend wordt uitgeoefend, dat zelfs het grootste gedeelte van de werkzaamheden van het Dag. Best. aan de zorg voor het onderwijs gewijd is, kortom dat hunne beste krachten daaraan worden besteed, heb ik geen vrijheid gevonden zitting te nemen in eene Commissie bestemd ter nadere verzekering van een toezicht dat reeds zoo nauwkeurig wordt uitgeoefend. Alzoo heb ik aan de Plaats. Schoolc. kennis gegeven voor eene eventuëele benoeming te zullen bedanken. De Voorzitter. Ik dank de beide heeren voor de gegeven inlichtingen. Tot de benoeming overgegaan zijnde, wordt met 16 van de 22 stemmen benoemd Dr. C. J. Van Ketwich, terwijl op Mr. N. K. F. Land 1 stem en blanco 5 stemmen waren uitgebracht. In de bus was 1 biljet meer gevonden dan het aantal gestemd hebbende leden. De heer Van Iterson komt ter Vergadering. IV. Voordracht tot verhooging van de toelage aan Mathesis Scientiarum Genitrix. (Zie Ing. St. n°. 122 en 134). De heer Donner. Een enkel woord, Mijnheer de Voorzitter, over deze voordracht. De verhooging van het subsidie aan Mathesis met 1900 is naar mijne schatting onrustbarend, ook voor de toekomst. Nu weer ƒ1900! Wat hebben we een volgend jaar te wachten? Hoe hoog zal het subsidie klimmen? Het kan wel niet anders of het weelderige voorbeeld, zoowel van het lager als middelbaar onderwijs moet aanstekelijk werken op deze inrichting. Als ik zie dat het subsidie in 1864 2000 was en dat nu voorgesteld wordt dat tot 6900 op te voeren, als ik daarbij er op let hoe weinig belangstelling, althans ter ondersteuning, deze inrichting in onze stad geniet, daar, afgerekend de ƒ6900 der gemeente en ƒ1000 der provincie, er dan slechts 1100 overblijven, bijeengebracht aan schoolgelden en con- tributiën, - dan is, mijns inziens, de bijdrage der gemeente in geen ver houding tot de belangstelling die de inrichting geniet. Daarom nu heb ik mij zelf afgevraagdmoeten wij voortgaan op dezen weg Kan het subsidie heeten, wanneer men aan eene inrichting, die zelf slechts 1100 inkomsten heeft, 6900 bijpast? Zou het niet wenschelijk, noodzakelijk worden dat die instelling werd eene stedelijke inrichting onder het onmiddellijk beheer van het Gemeentebestuur, evenals andere deelen van het onderwijs? En dit te meer daar in het rapport geen som voor schoolgeld gevonden wordt, evenmin als voor contributiën. Men heeft er eenvoudig in gezegd: dit is noodig, maar men heeft niet gezegd wat er inkomt. Ik zal dus niet voor de verhooging van het subsidie stemmen en stel liever voor de inrich ting vanwege de gemeente zelve te doen beheeren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1881 | | pagina 1